ECLI:NL:RBGEL:2015:6693

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 november 2015
Publicatiedatum
2 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6458
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening inzake de vordering van bruto vloeroppervlakte tussen scholen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 november 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft een geschil tussen twee scholen, waarbij de ene school (verzoekster) 98 m2 bruto vloeroppervlakte heeft gevorderd van de andere school (verweerder) omdat zij onderling niet tot een oplossing konden komen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een calamiteit zoals bedoeld in artikel 16 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zutphen 2015, en dat het verzoek om voorlopige voorziening daarom toegewezen moest worden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld, welke kosten zijn vastgesteld op € 980. Daarnaast moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 331 vergoeden.

De uitspraak benadrukt dat de voorzieningenrechter een voorlopig oordeel heeft gegeven dat de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindt. De voorzieningenrechter heeft ook aangegeven dat de omstandigheden die door verweerder zijn aangevoerd niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van een situatie waarin de vordering van ruimte noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/6458

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2015

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Stichting 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. F.B.M. van Aanhold),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[Stichting 2].

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder van verzoekster ( [school 1] ) 98 m2 bruto vloeroppervlakte (bvo) gevorderd voor [Stichting 2] ( [school 2] ).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2015. Namens verzoekster is verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Pletzers. Namens de derde-partij is verschenen [naam 2] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Ingevolge artikel 20 van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Zutphen 2015 (hierna: de verordening) kan het college overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:
a. door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 5 of 16 heeft ingediend;
b. sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;
c. leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;
d. leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school, of
e. een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.
Ingevolge artikel 16 van de verordening wordt een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, zo spoedig mogelijk na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.
3. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 20, aanhef en onder a, juncto artikel 16 van de verordening.
4. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 16 van de verordening. Uit de toelichting bij de artikelen 16-19 volgt dat toepassing van dit artikel bedoeld is voor situaties als:
- brand- en stormschade, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere
accommodatie moet plaatsvinden;
- herstel van schade als gevolg van constructiefouten (verwijderen asbest), of
- overige schades (vandalisme, glasbreuk, inbraak),
en dat de procedure niet bedoeld is als ontsnappingsroute voor de reguliere procedure. Ook uit de toelichting bij artikel 16 van de verordening blijkt dat de spoedprocedure bedoeld is voor de situatie dat zich een ingrijpende gebeurtenis voordoet die niet van te voren voorzien kan worden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de omstandigheid dat het overleg tussen [school 2] en [school 1] niet tot een oplossing heeft geleid, geen ingrijpende gebeurtenis is die niet van te voren voorzien kon worden. In dit verband is van belang dat ter zitting door [school 2] is aangegeven dat dit probleem al begin 2015 voorzien werd. Hoewel de voorzieningenrechter kan begrijpen dat [school 2] er op dat moment voor gekozen heeft om te proberen in overleg tot een oplossing te komen, neemt dat niet weg dat het de verantwoordelijkheid van [school 2] was om zo nodig een aanvraag op grond van artikel 5 van de verordening in te dienen voor het geval het overleg niet tot een oplossing zou leiden. Dat [school 2] en [school 1] in het verleden telkens in overleg tot verdeling van beschikbare ruimte zijn gekomen, maakt dit niet anders.
Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat blijkens de tekst van artikel 16 van de verordening de spoedprocedure bedoeld is voor een voorziening die “gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden”. Ter zitting is gebleken dat [Stichting 2] in een naastgelegen schoolgebouw nog de beschikking heeft over lokalen, waar groepen van [school 2] kunnen worden ondergebracht. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een situatie waarin vordering van ruimte van [school 1] nodig is, omdat de voortgang van het onderwijs van [school 2] geen uitstel kan lijden. Dat, zoals ter zitting is gesteld, het onderbrengen van een of meer groepen in het naastgelegen schoolgebouw niet past binnen de pedagogische uitgangspunten van [school 2] , is onvoldoende om te concluderen dat vordering van ruimte van [school 1] nodig is in verband met de voortgang van het onderwijs van [school 2] .
5. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
6. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).
7. Tevens dient verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van
€ 331 te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, in die zin, dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op haar bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrag van € 980;
  • gelast dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht groot € 331 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2015.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.