In deze zaak heeft de kantonrechter op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van de besloten vennootschap [naam 1 BV] tegen een verstekvonnis van 17 juni 2015. Het verstekvonnis had betrekking op een vordering van de besloten vennootschap [naam 2 BV] tot nietigverklaring van een ontslagbesluit en tot vaststelling dat [naam 1 BV] [naam 2 BV] te werk diende te stellen. De kantonrechter heeft het verzet deels gegrond verklaard en zich onbevoegd verklaard om van de vordering kennis te nemen, waarna de zaak is verwezen naar de civiele rechter van het team kanton en handelsrecht van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen.
De procedure begon met een directieovereenkomst tussen [naam 1 BV] en [naam 2 BV] op 15 november 2010, waarbij [naam 2 BV] als statutair bestuurder werd benoemd. Op 1 oktober 2014 werd [naam 2 BV] ontslagen door de algemene vergadering van aandeelhouders van [naam 1 BV], wat leidde tot de opzegging van de directieovereenkomst. [naam 2 BV] heeft vervolgens een vordering ingesteld om het ontslagbesluit te vernietigen en om betaling van een vergoeding te eisen.
De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [naam 2 BV] niet door de kantonrechter behandeld kon worden, omdat de rechtbank als bevoegde rechter is aangewezen voor vorderingen die de overeenkomst tussen de vennootschap en een statutair bestuurder beheersen. De kantonrechter heeft de vordering tot verwijzing naar de civiele rechter toegewezen en [naam 2 BV] in de kosten van het bevoegdheidsincident veroordeeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.