ECLI:NL:RBGEL:2015:6624

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7633
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van aanvraagdatum en meldingsdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van de burgemeester en wethouders van de gemeente. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin hem recht op bijstand werd toegekend met ingang van 7 april 2014. Eiser stelde dat hij recht op bijstand had vanaf 18 december 2013, de datum waarop hij zich voor het eerst had gemeld voor een aanvraag. Verweerder betwistte dit en stelde dat de aanvraag pas op 11 april 2014 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet tijdig was ingediend, waardoor de toekenning van bijstand per 7 april 2014 gerechtvaardigd was. De rechtbank overwoog dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij eerder contact had opgenomen met verweerder dan op 2 april 2014. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: 14/7633

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van de burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Rijs).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser recht op bijstand toegekend met ingang van 7 april 2014.
Bij besluit van 15 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft aangevoerd dat aan hem niet per 7 april 2014 maar per 18 december 2013 recht op bijstand had moet worden toegekend omdat hij zich voor de eerste maal op die datum heeft gemeld voor het doen van een aanvraag. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eiser zich weliswaar op 18 december 2013 heeft gemeld maar zijn aanvraag pas op 11 april 2014 heeft ingediend. Verweerder is om die reden afgeweken van het uitgangspunt dat bijstand wordt toegekend met ingang van de datum van de melding.
Het toepasselijke wetsartikel, artikel 44, derde lid, van de Wet werk en bijstand, luidde ten tijde in geding als volgt: “Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.”
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daarbij ten eerste dat eiser zijn stelling dat hij half maart meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen over de stand van zaken en dat toezeggingen om hem daarover terug te bellen niet zijn nagekomen, niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat telefonische contacten worden geregistreerd en dat uit het digitale dossier van eiser blijkt dat hij pas voor het eerst op 2 april 2014 contact heeft opgenomen. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat eiser op 2 april 2014 voor het eerst contact heeft opgenomen. De rechtbank acht het tijdsverloop tussen de meldingsdatum, 18 december 2013, en het moment dat eiser aantoonbaar contact heeft opgenomen met verweerder, 2 april 2014, zodanig lang dat niet gezegd kan worden dat eiser zo spoedig mogelijk zijn aanvraag heeft ingediend nadat hij zich heeft gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit eiser ook verweten worden. De stelling van eiser dat hij pas geruime tijd na de meldingsdatum weer contact heeft opgenomen omdat hem was gezegd dat ‘het erg druk was en de aanvraag minimaal acht weken in beslag zou nemen’ volgt de rechtbank niet. Nog daargelaten dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit tegen hem gezegd is, stond in de brief die hij heeft meegekregen uitdrukkelijk vermeld dat hij ‘binnenkort’ een uitnodiging voor een gesprek zou krijgen. Tot slot overweegt de rechtbank dat hoewel niet uit te sluiten valt dat eiser de uitnodiging voor het gesprek op 9 januari 2014 niet heeft ontvangen, dit aan het voorgaande niet afdoet nu het de eigen verantwoordelijkheid van eiser is tijdig na de melding zijn aanvraag in te dienen.
2. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van B.W.M. Albers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.