ECLI:NL:RBGEL:2015:6617

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
05/740289-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige, bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 13-jarige jongen. De tenlastelegging omvatte het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en een verplichte ambulante behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, ondanks inconsistenties, voldoende bewijs boden voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte, als meerderjarige, zich bewust was van de kwetsbaarheid van het slachtoffer en dat hij zijn verantwoordelijkheid had moeten nemen om het slachtoffer te beschermen. De rechtbank heeft ook de impact van de daden op het slachtoffer en zijn familie in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte kreeg daarnaast een werkstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 1.881,85 werd vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een forensisch psychiatrisch centrum. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele misdrijven tegen minderjarigen en de noodzaak van bescherming van kwetsbare slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740289-14
Datum uitspraak : 29 oktober 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verbalisant]
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2014 en/of 9 februari 2014 te Arnhem, met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de anus en/of de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten/vasthouden en/of aftrekken en/of de penis van die [slachtoffer] betast/vastgehouden en/of afgetrokken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Na een door verdachte met de dan 13-jarige [slachtoffer] via de WhatsApp gemaakte afspraak, is verdachte in de avond van 8 februari 2014 met [slachtoffer] naar de woning van verdachte in Arnhem gegaan. [slachtoffer] is daar blijven slapen en is de volgende ochtend weer naar huis gegaan. Daarna hebben verdachte en [slachtoffer] via de WhatsApp nog contact gehad. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Daartoe heeft zij het volgende betoogd.
De verklaring van [slachtoffer] is onbruikbaar voor het bewijs, nu uit het dossier en de uitgeluisterde verhoren van [slachtoffer] duidelijk volgt dat hij op verschillende punten niet de waarheid heeft verklaard.
De verklaringen van de moeder van [slachtoffer] en van [getuige] zijn ook onbruikbaar voor het bewijs, omdat ze terug zijn te leiden tot dezelfde bron (te weten: [slachtoffer] ) waarbij de verklaringen niet gedetailleerd zijn en onderling qua informatie strijdig met elkaar en met de verklaring van de bron.
Ten aanzien van de WhatsApp-berichten heeft de raadsvrouw primair het verweer gevoerd dat deze uitgesloten dienen te worden van het bewijs, omdat artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering onvoldoende grond vormde voor een onderzoek aan de telefoon van verdachte (arrest Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015). De berichten zijn openbaar gemaakt en in het dossier gevoegd waardoor er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en een zeer ingrijpende inbreuk op het grondrecht op privacy. Subsidiair bieden de berichten geen ondersteunend bewijs voor de tenlastegelegde ontuchtige handelingen.
Het bewijs berust alleen op de verklaring van [slachtoffer] . De verklaringen van de moeder van [slachtoffer] en van [getuige] vormen geen steunbewijs, omdat deze uit dezelfde bron komen, te weten aangever [slachtoffer] zelf.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank bezigt de verklaringen van [slachtoffer] over de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden, zoals hierna weergegeven, wel tot het bewijs van het tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat dit deel van de verklaringen van [slachtoffer] in voldoende mate wordt ondersteund door de inhoud van de WhatsApp-berichten en daarmee betrouwbaar is te achten. Dat [slachtoffer] in zijn eerste verklaring bij de politie niet de waarheid heeft verklaard over de vrijwilligheid van zijn kant en van wie het initiatief kwam - hetgeen hij in zijn tweede verklaring ook heeft toegegeven - doet daar niet aan af. Daarmee is voldaan aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van het primair gevoerde verweer tot bewijsuitsluiting van de WhatsApp-berichten, overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering biedt de wettelijke basis tot inbeslagneming van voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Deze wettelijke bepaling zou van geen betekenis zijn indien hiermee niet tevens zou zijn bedoeld een grondslag te bieden voor nader onderzoek aan die voorwerpen. De wetgever had ervoor kunnen kiezen om voor telefoons bijzondere opsporingsvoorschriften in de wetgeving op te nemen, maar heeft dat - anders dan voor bijvoorbeeld computers - niet gedaan. Het argument dat de huidige wetgeving op dit punt niet meer van deze tijd is, legt de rechtbank ter zijde. Het is immers niet aan de rechter, maar aan de wetgever om de in onze samenleving van toepassing zijnde opsporingsbevoegdheden te bepalen. De omstandigheid dat in de samenleving anno 2015 mobiele telefoons veel worden gebruikt voor allerlei privacygevoelige handelingen, maakt nog niet dat bestaande wetgeving kan worden genegeerd. Naar het oordeel van de rechtbank vormt artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag voor het uitlezen van de smartphone van verdachte. Gelet op de aard en ernst van het strafbare feit waarvan verdachte wordt verdacht en de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat [slachtoffer] zijn berichten met verdachte reeds had gewist, is de rechtbank van oordeel dat met dit uitlezen ook voldaan is aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het belang van een verdachte bestaande uit het niet ontdekken van strafbare feiten, is geen rechtens te respecteren belang.
Evenals door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank daarom van oordeel dat het verweer dient te worden verworpen.
Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer met betrekking tot de WhatsApp-berichten overweegt de rechtbank dat uit de inhoud van de WhatsApp-berichten, zoals hierna weergegeven, volgt dat verdachte en [slachtoffer] seks met elkaar hebben gehad en dat [slachtoffer] verdachte ook heeft gepijpt. Daarmee bieden deze berichten voldoende ondersteuning voor de verklaring van [slachtoffer] . Van het door de raadsvrouw voorts nog gestelde dat het dossier ook ondersteuning biedt voor de verklaring van verdachte – die ontkend heeft seks gehad te hebben met [slachtoffer] – is derhalve geen sprake.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte, toen [slachtoffer] in de nacht van 8 op 9 februari 2014 bij verdachte in Arnhem was, de penis van [slachtoffer] heeft vastgepakt en geprobeerd heeft [slachtoffer] af te trekken, dat [slachtoffer] de penis van verdachte heeft betast, dat [slachtoffer] verdachte heeft gepijpt en dat verdachte zijn penis in de anus van [slachtoffer] heeft gebracht. [3]
In de uitgelezen telefoon van verdachte [4] zijn de volgende WhatsApp-berichten tussen verdachte en [slachtoffer] aangetroffen:
Op
26 januari 2014:
[slachtoffer] : ‘maar terug over onze date’
(…)
[slachtoffer] : ‘ik wil je ook wel pijpen’
Verdachte: ‘Oeww echt?’ en ‘ik jou ook wel’ en ‘Als je wil:p’ [5]
Op
7 februari 2014:
Verdachte: ‘maar zondag ga ik dan beetje op tijd weg ok?’
(…)
[slachtoffer] : ‘haha is goed’ en ‘gaan we als z’n getrouwd stel zo haasten in de keuken xD’ en ‘En dan eindigt het op het 4 letterwoord beginnend met een seks’
Verdachte: ‘Whahaha zoiets ja’. [6]
(…)
[slachtoffer] : ‘Welleens anaalseks gehad?’
Verdachte: ‘Ja hoor jij?’
[slachtoffer] : ‘Nop’, en ‘Doet dat pijn?’
Verdachte: ‘ja eerste paar x wel meestal’ en ‘Daarna is t wel fijn:$’. [7]
Op
9 februari 2014:
[slachtoffer] : ‘tril nog steeds hoor haha’
(…)
[slachtoffer] : ‘maar thnx dat je dit allemaal voor me hebt gedaan’
Verdachte: ‘nee zeker geen thanx’ en ‘of jij ook thanks :)‘ [8]
(…)
[slachtoffer] : ‘misschien hadden we het niet moeten doen’
(…)
Verdachte: ‘Wat vond je minder?’
[slachtoffer] : ‘Ik vond het wel eng’
Verdachte: ‘Oke’ en ‘Naja ervaring rijker’ [9]
Op
25 februari 2014:
[slachtoffer] : ‘Maar nog seks gehad na mij?’ [10]
(…)
[slachtoffer] : ‘nee want ik heb je sperma doorgeslikt.Dus het is heel erg gevaarlijk’
Verdachte: ‘haha geen zin meer in?;)
[slachtoffer] : ‘dus ik kan voorlopig alleen seks hebben met jou’
(…)
[slachtoffer] : ‘omdat ik anders hiv kan krijgen ofz’
Verdachte: ‘haha vond je dat niet erg?’ en ‘haha waarom dat’
(…)
[slachtoffer] : ‘maar vind het risico te groot voor nu’
Verdachte: ‘als je het met n ander doet?’. [11]
Conclusie
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor onder de feiten is weergegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 februari 2014 en/of 9 februari 2014 te Arnhem, met [slachtoffer] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, die
bestond(en) uit ofmede bestond
(en
)uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte zijn penis in de anus en
/ofde mond van die [slachtoffer] gebracht en
/ofzijn penis door die [slachtoffer] laten betasten/vasthouden
en/of aftrekkenen
/ofde penis van die [slachtoffer] betast/vastgehouden en/of afgetrokken;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringstoezicht, een meldplicht en een behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de impact daarvan op [slachtoffer] en zijn familie, de blanco documentatie van verdachte en de inhoud van het reclasseringsrapport.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Samsung aan hem teruggegeven kan worden, nadat de WhatsApp-berichten tussen verdachte en [slachtoffer] daarvan zijn verwijderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een werkstraf van 200 uur op te leggen. Daarbij heeft de raadsvrouw aansluiting gezocht bij een uitspraak van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen en verzocht rekening te houden met de actieve rol van [slachtoffer] en met de omstandigheid dat verdachte, als hij vast komt te zitten, zijn woning, baan en eigen bedrijfje zal verliezen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 september 2015 en
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 19 juni 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte, destijds 34 jaar, heeft een afspraak gemaakt met een 13-jarige jongen, wetende van diens leeftijd, om bij verdachte te blijven slapen. Toen al was voor hen beiden duidelijk, gelet op de inhoud van de WhatsApp-berichten die zij naar elkaar stuurden, dat dit ook zou leiden tot seksuele handelingen. Desondanks heeft verdachte deze afspraak door laten gaan waarna zij niet alleen orale, maar ook anale seks gehad hebben.
Verdachte had, als meerderjarige man en vanwege het grote leeftijdsverschil, zijn verantwoordelijkheid moeten kennen en het slachtoffer tegen zichzelf in bescherming moeten nemen. Kinderen in deze leeftijd zijn immers kwetsbaar, want zij bevinden zich in een periode van hun leven waarin zij hun seksualiteit beginnen te ontdekken. Uit het dossier volgt duidelijk dat dit bij het slachtoffer ook daadwerkelijk het geval was en dat verdachte hiervan op de hoogte was. De ervaring leert dat de bewezenverklaarde seksuele handelingen bij minderjarigen vroeg of laat tot (ernstige) psychische problemen kunnen leiden. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij, ten behoeve van zijn eigen seksueel gerief, hier geen rekening mee heeft gehouden.
De rechtbank dient ook rekening te houden met het bepaalde in artikel 22b lid 1 onder a van het Wetboek van Strafrecht. Dat het bewezenverklaarde een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, volgt uit de inhoud van het dossier. Verdachte heeft twee dagen in voorarrest doorgebracht. Rekening houdend met de hierna te noemen omstandigheden, zal de rechtbank verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan die twee dagen.
Het feit dateert van ruim 1,5 jaar geleden, het is bij één keer gebleven, het slachtoffer heeft een uitnodigende rol gespeeld, er is geen dwang toegepast en verdachte is niet eerder veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Rekening houdend met alle omstandigheden, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 240 uren en een gevangenisstraf van 182 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient ertoe verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een dergelijk feit te begaan. Een lagere straf komt, gelet op de ernst van het feit, niet in aanmerking.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport en de aard en ernst van het feit, zal de rechtbank aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals genoemd in het reclasseringsrapport, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de mobiele telefoon van verdachte, merk Samsung, nadat de WhatsApp-berichten tussen verdachte en het slachtoffer daarvan zijn verwijderd.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 15.722,97. Dit bestaat uit de volgende schadeposten:
  • Reiskosten : € 319,87
  • Parkeerkosten : € 45,10
  • Extra telefoonkosten : € 25,00
  • Studievertraging : € 5.333,00
  • Immateriële schade : €10.000,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij terzake de reiskosten, parkeerkosten en extra telefoonkosten toe te wijzen. De officier van justitie heeft verzocht de vordering ten aanzien van de schadeposten studievertraging en immateriële schade, deels toe te wijzen en heeft zich daarbij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Een bedrag van € 5.000,- voor deze posten gezamenlijk, acht de officier van justitie niet onredelijk. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, gelet op de door haar bepleitte vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw de volgende schadeposten betwist.
Reiskostenvoor een bezoek aan de advocaat worden volgens de richtlijnen van de letselschaderaad, niet vergoed. De raadsvrouw verzoekt dit deel van de vordering af te wijzen.
Uit het reisoverzicht dat bij de vordering is gevoegd, is niet op te maken met welk doel de benadeelde meerdere dagen in april bij de huisarts is geweest, bij de school en in mei en juni bij het Rijnstate Ziekenhuis. De raadsvrouw verzoekt dit deel van de vordering af te wijzen.
Ten aanzien van de gevorderde reiskosten voor bezoeken aan Pro Persona heeft de raadsvrouw - kort samengevat - betoogd dat deze niet zijn onderbouwd en dat daarvan niet kan worden gesteld dat zij in een rechtstreeks causaal verband staan tot het tenlastegelegde.
De
parkeerkosten zijn niet nader onderbouwd. De raadsvrouw verzoekt dit deel van de vordering af te wijzen.
De raadsvrouw heeft primair ten aanzien van de post
studievertragingverzocht de benadeelde in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht deze post af te wijzen, danwel de benadeelde in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Daartoe heeft zij - kort samengevat - betoogd dat geen sprake is van een causaal verband tussen de studievertraging en het tenlastegelegde.
Ook ten aanzien van de post
immateriële schadeheeft de raadsvrouw verzocht deze primair af te wijzen en subsidiair de benadeelde in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft hiertoe – kort samengevat – betoogd dat het gevorderde bedrag voor een behandeling in het strafproces exorbitant hoog en onvoldoende onderbouwd is. Onduidelijk is of de PTSS-klachten in een direct causaal verband staan tot het tenlastegelegde, nu uit het dossier valt op te maken dat de benadeelde met meerdere volwassen mannen seksueel contact heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen bewezen is verklaard en op de onderbouwing van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat de
reiskosten,
parkeerkostenen
telefoonkostenin een direct causaal verband staan met het bewezenverklaarde en in hun geheel kunnen worden toegewezen, met uitzondering van de reiskosten die gemaakt zijn naar de school van de benadeelde, van in totaal € 8,12. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat deze kosten door benadeelde zijn gemaakt als een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen.
Ten aanzien van de post
studievertragingis de rechtbank van oordeel dat de rechtbank in deze strafrechtelijke procedure, gelet op het gevoerde verweer, niet zonder nader onderzoek vast kan stellen dat de benadeelde als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen studievertraging heeft opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank levert een behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan
immateriële schadevergoedingis de rechtbank van oordeel dat, gelet op hetgeen bewezen is verklaard en gelet op de inhoud van de vordering, vast is komen te staan dat de benadeelde als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet zonder nader onderzoek de omvang van de als gevolg van het bewezenverklaarde geleden immateriële schade vaststellen. Zij is echter van oordeel dat, ook gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van de strafmaat heeft overwogen, dat in ieder geval een bedrag van € 1.500,- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan de benadeelde.
Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade levert de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank wijst daarmee de vordering tot een bedrag van € 1.881,85, toe. Voor het overige
zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente over het totale toegewezen bedrag is toewijsbaar vanaf 30 september 2014, zijnde de laatst vermelde datum op het bijgevoegde overzicht van reis-, en parkeerkosten.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
  • een
  • bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- komt op uitnodigingen voor gesprek indien hij daar door de reclassering voor wordt opgeroepen. Veroordeelde moet zich gedurende, door de reclassering bepaalde perioden, blijven melden zo frequent als de reclassering nodig acht. Gedurende deze periode moet veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij De Waag (behandelcentrum voor ambulante forensische psychiatrie), of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven.
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
En voorts tot
 een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven mobiele telefoon van het merk Samsung aan veroordeelde, nadat de WhatsApp-berichten tussen veroordeelde en het slachtoffer daarvan zijn verwijderd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.A. ’t Hart (voorzitter), mr. J.M. Klep en mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0700-2014035548, gesloten op 6 november 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
3.Processen-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , p. 53, 57 t/m 60, 87, 88.
4.Proces-verbaal, p. 10; kennisgeving van inbeslagneming, p. 2, 3.
5.Extractierapport, p. 116, berichten nr. 365, 375 t/m 377.
6.Extractierapport, p. 129, berichten nr. 756, 758 t/m 760, 762.
7.Extractierapport, p. 130, berichten nr. 773, 775 t/m 779.
8.Extractierapport, p. 137, berichten nr. 970, 972 t/m 974.
9.Extractierapport, p. 138, berichten nr. 101-0, 101-5 t/m 101-8.
10.Extractierapport, p. 145, bericht nr. 119-7.
11.Extractierapport, p. 146, berichten nr. 123-0 t/m 123-2, 123-5 t/m 123-7, 124-0 en 124-1.