ECLI:NL:RBGEL:2015:6599

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
C/05/270301 / HZ ZA 14-386
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zelfstandig ondernemer, [eiser], en de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V. [eiser] had een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten, maar Achmea betwistte de geldigheid van de verzekering op basis van een vermeende schending van de mededelingsplicht. De rechtbank oordeelde dat [eiser] bij het aangaan van de verzekering niet volledig had geïnformeerd over zijn gezondheidstoestand, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn mededelingsplicht had geschonden. Achmea had de verzekeringsovereenkomst opgezegd en vorderde terugbetaling van eerder uitgekeerde bedragen. De rechtbank bevestigde de opzegging van de verzekering door Achmea en wees de vorderingen van [eiser] af, terwijl de vorderingen van Achmea in reconventie werden toegewezen. De rechtbank oordeelde dat [eiser] had gehandeld met het opzet om Achmea te misleiden, wat de rechtmatigheid van de opzegging bevestigde. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/270301 / HZ ZA 14-386
Vonnis van 28 oktober 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] , [gemeente] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck te Maastricht,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. H.J. Arnold te ʼs-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 november 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 maart 2015
  • de akte van 27 mei 2015 van [eiser]
  • de akte overlegging producties van 24 juni 2015 van Achmea
  • de conclusie van repliek in conventie
  • de conclusie van dupliek in conventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is zelfstandig ondernemer, werkzaam als rijschoolhouder en rijinstructeur.
2.2.
Teneinde zich te verzekeren tegen het financiële risico van arbeidsongeschiktheid heeft [eiser] op 30 november 2008 het deelnameformulier Ondernemers AOV ingevuld, waarin de volgende gezondheidsvragen zijn opgenomen:
“Bent u op dit moment ziek of arbeidsongeschikt of het afgelopen jaar langer dan 4 weken aaneengesloten ziek geweest?
Gebruikt u chronisch medicijnen?
Bent u de laatste 2 jaar onder medische of paramedische behandeling of controle geweest?”
Indien u één of meer van de vragen met ja beantwoordt, of u bent 55 jaar of ouder, ontvangt u een uitgebreide gezondheidsverklaring.”
[eiser] heeft al deze vragen ontkennend beantwoord.
2.3.
[eiser] heeft op 30 november 2008 het Deelnameformulier Ondernemers AOV/basis ondertekend. Bij brief van 30 november 2008, gericht aan Centraal Beheer Achmea (productie 2 bij dagvaarding), schrijft [eiser] het volgende:
“Gisteren ontving ik van u het deelname formulier Ondernemers AOV/basis waar in ik mijn gegevens dien in te vullen en enkele vragen moet beantwoorden.
De laatste vraag bij gezondheidsvragen is voor mij erg onduidelijk, omdat ik niet goed snap wat hier bedoeld word. Ik voel mij prima en gezond. Wel kan ik u mededelen dat ik last heb van Hyperventilatie, enkele laserbehandelingen heb ondergaan om te stoppen met roken.
In 2007 geopereerd aan een ontstoken talgklier, en in 2008 geopereerd aan mijn neus. Mocht u naar aanleiding hiervan nog vragen hebben of wilt u meer informatie met betrekking tot mijn gezondheid, dan machtig ik u bij deze om alle benodigde informatie op de vragen bij mijn huisarts (…)”
2.4.
Op 2 februari 2009 heeft Achmea een polis Ondernemers AOV afgegeven op naam van [eiser] , met als beroep rijschoolhouder/instructeur met ingangsdatum verzekering 22 december 2008 en einddatum 1 augustus 2022, een eigen-risicotermijn van 30 dagen en een verzekerd bedrag van € 20.000,00 vanaf het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid.
2.5.
Op 5 november 2010 is [eiser] van achteren aangereden in zijn lesauto met whiplashachtige klachten tot gevolg. Hij heeft jegens Achmea aanspraak gemaakt op een uitkering onder de AOV-polis. Vanaf 15 februari 2011 heeft hij een uitkering ontvangen op basis van 100% arbeidsongeschiktheid en werd hij vanaf 14 januari 2013 vrijgesteld van premiebetaling.
2.6.
Bij brieven van 11 maart en 12 maart 2014 schrijft Achmea aan [eiser] dat via de medisch adviseur verkregen informatie voor Achmea aanleiding is geweest om te onderzoeken of [eiser] de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst is nagekomen en vraagt zij [eiser] een machtiging te ondertekenen om aanvullende medische informatie op te vragen.
2.7.
Bij brief van 27 juni 2014 (productie 6 bij dagvaarding) schrijft Achmea aan [eiser] :
“(…) U bent de mededelingsplicht niet nagekomen. U hebt ons namelijk bij het aangaan van deze verzekering niet volledig geïnformeerd over uw gezondheidssituatie. Dit heeft gevolgen voor uw verzekering en uw huidige arbeidsongeschiktheidsclaim. Wij beroepen ons hierbij op artikel 3 van de op u van toepassing zijnde Algemene Voorwaarden Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen model 43002 en artikel 7:928 tot en met 7:930 van het Burgerlijk Wetboek.
(…) In de met uw toestemming opgevraagde brief d.d. 17 mei 2014 van de chiropractor [chiropractor] , wordt beschreven dat u sinds januari 2008 bij haar in de praktijk kwam. Er waren blokkades op het niveau van de halswervelkolom, een gestoorde functie van de lendenwervelkolom en het heiligbeen en een verhoogde spierspanning van de grote borstspier links. In de periode van januari en 30 november 2008 heeft u in afnemend frequentie behandelingen gehad daar uw klachten verbeterden. En op 30 november 2008 was u weer volledige hersteld. Er was nog af en toe slechts een minimaal recidive rugklacht aanwezig. (…)
Bij de aanvraag van uw arbeidsongeschiktheidsverzekering (…) hebt u de vraag: “Bent u de laatste 2 jaar onder medische of paramedische behandeling of controle geweest?” met “Nee” beantwoord. (…)
Uit de inhoud van de brief van 17 mei 2014 van uw chiropractor volgt dat u deze vraag met “Ja” had moeten beantwoorden. Naar ons oordeel staat zodoende vast dat u de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft geschonden.
Als u voornoemde vraag juist zou hebben beantwoord, zou onze medisch adviseur u een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben toegezonden. Als u die correct zou hebben ingevuld, zou het onze medisch adviseur bekend zijn geworden dat u in de periode kort voor de aanvraag van de verzekering onder behandeling was van een chiropractor. (…).
Mede gelet op het te verzekeren beroep, rijschoolhouder/instructeur, zou daarom door onze medisch adviseur een verhoogd risico op een arbeidsongeschiktheidsclaim zij n aangenomen. Voor wat betreft de rugklachten zou op grond van het gegeven dat die klachten ook al in 2008 aanwezig waren geweest en volgens de informatie van de chiropractor nog af en toe recidiveerden, een blijvend verhoogd risico zijn aangenomen. Er zou daarom een uitsluitingsclausule voor rugklachten zijn aangeboden. Ook voor de nekklachten zou een uitsluitingsclausule zijn aangeboden, maar met een herbeoordeling 3 jaar na ingangsdatum van de verzekering, te weten december 2011. Bij deze herbeoordeling zou volgens onze medisch adviseur echter zijn gebleken dat u sinds 2011 nekklachten had Daarmee zou bij de herbeoordeling in voorkomend geval zijn geadviseerd de uitsluitingsclausule voor nekklachten te handhaven.”
Vervolgens schrijft Achmea dat hieraan voor [eiser] (onder meer) de volgende gevolgen worden verbonden: wijziging van de arbeidsongeschiktheidsverzekering met beperkende bepalingen, afwijzing van de arbeidsongeschiktheidsclaim, terugbetaling van de ontvangen uitkering en het bedrag aan premiekorting, alsmede opname van zijn naam en adresgegevens in het Intern signaleringssysteem. Tot slot deelt Achmea mee dat zij in 2012 een persoonlijk onderzoek naar [eiser] heeft ingesteld met de uitnodiging om de resultaten hiervan te bespreken.
2.8.
Bij brief van 3 november 2014 (productie AQ bij CvA) heeft Achmea op grond van artikel 7:929 lid 2 BW met onmiddellijke ingang de verzekeringsovereenkomst opgezegd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. Achmea zal veroordelen om de met [eiser] aangegane verzekeringsovereenkomst voor het risico van inkomensderving ten gevolge van arbeidsongeschiktheid van [eiser] , met polis nummer 270223 ongewijzigd in stand te laten en te houden totdat deze op rechtsgeldige wijze is geëindigd.
2. Achmea zal bevelen om binnen tien dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] een brief te zenden waarin wordt meegedeeld dat de verzekeringsovereenkomst met polisnummer 270236 ongewijzigd en onverkort gehandhaafd blijft en uitgevoerd wordt en de polis met polisnummer 00130908581 met ingangsdatum 1 januari 2014 volledig en onherroepelijk wordt ingetrokken, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per maand of gedeelte daarvan dat Achmea hiermee, na betekening van het vonnis en na ommekomst van de gestelde tien dagen, in gebreke blijft, met een maximum te verbeuren dwangsom van € 200.000,00.
3. Achmea zal bevelen om de naam en adresgegevens van [eiser] te verwijderen uit het intern signaleringssysteem binnen tien dagen na betekening van het vonnis, binnen welke periode Achmea schriftelijk aan [eiser] dient mee te delen dat dit is geschied, onder verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 indien Achmea hieraan niet heeft voldaan na betekening van het vonnis en de ommekomst van de gestelde termijn.
4. Achmea zal bevelen om de onderzoeksgegevens en onderzoeksresultaten, verkregen door het in 2012 ingestelde persoonlijk onderzoek volledig uit haar administratie (zowel de fysieke als de elektronische administratie) te verwijderen en verwijderd te houden en deze, en eventuele doorlinks naar administraties van derden, ook te verwijderen en verwijderd te houden uit de “Gebeurtenissenadministratie conform de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen / Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Zorgverzekeraars en uit het Incidentenregister conform het Protocol Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen”, een en ander binnen tien dagen na betekening van het vonnis op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 indien Achmea hieraan geen volledig gevolg heeft gegeven.
5. Achmea zal veroordelen om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 862,55 als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 BW, met de wettelijke rente daarover vanaf 5 september 2014 tot de dag der algehele voldoening.
6. Achmea zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten conform het liquidatietarief en de rente, verschuldigd over de proceskosten en nakosten indien Achmea niet binnen veertien dagen na het vonnis deze kosten heeft betaald.
3.2.
Achmea voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Achmea vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [eiser] zal veroordelen tot betaling van € 72.667,31, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 juli 2014, althans vanaf 5 november 2014, tot aan de dag der algehele voldoening, met zijn veroordeling in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de dagtekening van het vonnis.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiser] de mededelingsplicht jegens de verzekeraar heeft geschonden met het opzet om de verzekeraar te misleiden.
4.2.
Vaststaat dat [eiser] de drie gezondheidsvragen vragen (zie 2.2) ontkennend heeft beantwoord, waaronder de vraag
“Bent u de laatste 2 jaar onder medische of paramedische behandeling of controle geweest?”. Volgens [eiser] heeft hij echter bij wijze van aanvulling tegelijk met het deelnameformulier de brief van 30 november 2008 aan Achmea gestuurd (zie 2.3). Achmea heeft betwist de brief te hebben ontvangen. [eiser] heeft bij repliek in dit verband aangevoerd dat hij pas na de comparitie van 31 maart 2015 het medisch dossier van de huisarts heeft ontvangen, zodat hij ten tijde van de dagvaarding (5 september 2014) niet bekend was met de inhoud van het huisartsenjournaal. Met juistheid heeft Achmea erop gewezen dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat [eiser] op 13 maart 2014 aan de balie is geweest om te vragen welke paramedische en medische behandelingen hij heeft gehad tussen 2005 en 2008. Op 3 april 2014 is het volgende in het huisartsenjournaal genoteerd:
“S komt met kopie van zijn dossier, heeft regels waar hij opmerkingen over heeft geaccentueerd, zijn m.n. S regels, beweert voor 2010 nooit bij HA te zijn geweest ivm hoofdpijnklachten, zou hij nooit hebben gehad, zie wel in in 2008 diverse consulten met hoofdpijn…..
E Verzekerings probleem
P Uitleg dat ik geen regels ga schrappen. Ik kan dit niet beoordelen, is voor mijn aanwezigheid geweest (…)”
In de weken daarna heeft dat de huisarts contact opgenomen met de KNMG over het wettelijk recht van de patiënt op verwijdering van gegevens uit het dossier en de te volgen procedure daarbij. Op 2 mei 2014 staat dan vermeld:
“P Op verzoek van patiënt medische gegevens verwijderd uit dossier in de periode 11-10-2001 t/m 19-05-2010. Conform advies KNMG kopie dossier incl verwijderde regels bewaard incl handgeschreven brief van patiënt. Indien patiënt een kopie van het aangepaste dossier wilt dan kan dat worden uitgeprint. (…)”
Uit het voorgaande blijkt dat, anders dan [eiser] stelt, hij dus veel eerder op de hoogte was van de inhoud van zijn (medische) gegevens in het huisartsenjournaal en dat hij voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding de huisarts heeft verzocht om bepaalde medische informatie over hem te verwijderen.
4.3.
Ieder van partijen heeft een volledige uitdraai van het huisartsenjournaal overgelegd, maar van verschillende data (10 september 2012 respectievelijk 23 april 2015), zodat de verwijderde informatie kenbaar is voor de rechtbank. Op de volgende data is genoteerd
“op verzoek van patiënt medische gegevens verwijderd”:
1 september 2008, hier stond vermeld:
“overleg fysio: nek blijft vastzitten. 10xbehandeld, zithouding is een probleem”
25 augustus 2008, hier stond vermeld:
“hoofdpijn afgenomen, maar nog niet weg, laatsteweken weer veel snurken, (…) zou ookapneus hebben, (…) snurken met apneus, mogelijk relatie met hoofdpijn (…) Polikliniek KNO Sittard”
12 augustus 2008, hier stond vermeld|:
“P naar acupuncturist, AB kuurtje S hoofdpijn frontaal en boven op hoofd blijft, injanuari nieuwe lesauto gekregen, sindsdien nek enhoofdpijnklachten. nek nu goed behandeld door [chiropractor] en lage rug door acupuncturist. heeft sindsapril bril (…) E hoofdpijn: dd spierspanningshoofdpijn bijzitbelastend beroep (…)”
30 juli 2008, hier stond vermeld:
“(…) S Nieuwe hoofdpijn frontaal, neemt toe met bepaaldebeweging, denkt dat het van airco komt. (…) E Hoofdpijn obv sinuspijn (…) S tel; 4-5 wkn hoofdpijnklachten. fysio gehad,wervels los, nog steeds klachten, (…)”
20 mei, hier stond vermeld:
“(…) P [naam] : manuele therapie voor nek (…) S hoofdpijn sinds 2 maanden, continue aanwezig,zeurend, wisselend van pijn in voorhoofd totuitstralend in de nek (…) E spanningshoofdpijn bij cervicale blokkade P 1. fysiotherapie (…)”
4 januari 2008, deze medische informatie is niet relevant in het kader van het geschil.
Uit de citaten blijkt dat met name gegevens over hoofdpijnklachten en klachten van het bewegingsapparaat en over de daarvoor ingezette behandelingen zijn verwijderd.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande voldoende aannemelijk dat [eiser] - op het moment dat Achmea vraagtekens is gaan plaatsen bij zijn beantwoording van de gezondheidsvragen op het deelnameformulier AOV en aan [eiser] vroeg om een machtiging te tekenen voor het opvragen van aanvullende medische gegevens - naar de huisarts is gegaan om te onderzoeken welke medische gegevens in de periode van 2005 tot 2008 in het huisartsenjournaal stonden opgenomen. Aan de hand hiervan heeft hij kennelijk de brief van 30 november 2008 opgesteld en deze bij dagvaarding overgelegd. De ter zitting ingenomen stelling dat de brief gelijktijdig met het deelnameformulier naar Achmea is verzonden, wordt gepasseerd. In de eerste plaats omdat de handtekening onder brief van 30 november 2008 te zeer verschilt van de twee vrijwel identieke handtekeningen van [eiser] op het deelnameformulier. Het adres van het deelnameformulier (Postbus 9150, 7300 HZ Apeldoorn) verschilt van het adres van de brief (Postbus 20, 9150 HZ Apeldoorn). Voorts is het niet logisch om in de brief te schrijven dat de laatste vraag erg onduidelijk is met vervolgens een toelichting op een aantal medische gegevens en dan de laatste vraag op het deelnameformulier met ‘nee’ te beantwoorden. Dan had het voor de hand gelegen het vakje open te laten of een vraagteken te plaatsen.
4.5.
Gelet op de medische consumptie van [eiser] in de periode van 30 november 2006 tot 30 november 2008 staat vast dat [eiser] zijn mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekering heeft geschonden. De vraag of dat toen al is gebeurd met het opzet om Achmea te misleiden kan in het midden blijven. Zeker is dat [eiser] , nadat hij een beroep op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gedaan en Achmea nader onderzoek heeft ingesteld naar de relevante medische gegevens, met de nodige volharding heeft geprobeerd om het bekend worden van juist deze medische gegevens te voorkomen. Dit kan niet anders dan als opzet worden gekwalificeerd. Daarom heeft Achmea ingevolge artikel 7:929 lid 2 BW terecht per fax d.d. 3 november 2014 de arbeidsongeschiktheidsverzekering met onmiddellijke ingang aan [eiser] mogen opzeggen.
4.6.
De rechtmatige opzegging van de overeenkomst leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] die ertoe strekken om de aangegane verzekeringsovereenkomst met polis nummer 270223 ongewijzigd in stand te laten en te houden, zullen worden afgewezen.
4.7.
Met het overleggen van het aangepaste huisartsenjournaal heeft [eiser] in strijd gehandeld met artikel 21 Rv dat partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat zij, anders dan ter comparitie is besproken, thans zonder verdere aktewisseling in staat is de overige vorderingen van [eiser] te beoordelen.
Deze vorderingen van [eiser] zien op het verwijderen van naam en adresgegevens uit het intern signaleringssysteem en op het verwijderen van onderzoeksgegevens uit de twee onder 3.1.4 vermelde gegevens bestanden.
4.8.
Gelet op het oordeel dat [eiser] heeft gehandeld met het opzet om Achmea te misleiden, heeft Achmea het recht om de naam en adresgegevens in het intern signaleringssysteem op te nemen, zodat deze vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.9.
Wat betreft de opname van de onderzoeksgegevens en onderzoeksresultaten van het in 2012 uitgevoerde persoonlijk onderzoek overweegt de rechtbank het volgende. Aanleiding voor nader onderzoek in 2012 was het uitblijven van herstel van de whiplashachtige klachten die [eiser] ontwikkelde na het hem in 2010 overkomen ongeval waarbij de lesauto van [eiser] van achteren was aangereden. Volgens [eiser] belemmerden deze klachten hem bij zijn werk als rijinstructeur door het voortdurend moeten draaien van zijn nek, waardoor hij zich genoodzaakt zag een beroep te doen op zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. [eiser] heeft aangevoerd dat Achmea in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel een persoonlijk onderzoek heeft ingesteld. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van evidente schending van het subsidiariteitsbeginsel. Waar Reaal tezelfdertijd (september 2012) het medisch dossier bij de huisarts opvraagt, begint Achmea met een persoonlijk onderzoek. Daartoe beroept Achmea zich op de twijfel over het waarheidsgehalte van de door [eiser] verstrekte informatie over zijn klachten, beperkingen en activiteiten. Juist gelet op de twijfel over de medische gegevens had het meer voor de hand gelegen om het medisch dossier (zoals gebruikelijk tot vijf jaar voor het ongeval) bij de huisarts op te vragen dan het meer inbreukmakende persoonlijk onderzoek. Er is dus tevens sprake van schending van het proportionaliteitsbeginsel. Bovendien kan achteraf worden geconstateerd dat Achmea zich dan veel eerder op de ‘bijvangst’ van de schending van de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst had kunnen beroepen. De vordering inzake de verwijdering van de onderzoeksgegevens en onderzoeksresultaten uit het Incidentenregister zal worden toegewezen als na te melden. Achmea heeft betwist dat de betreffende gegevens in de Gebeurtenissenadministratie zijn opgenomen, zodat [eiser] bij deze vordering geen belang heeft. Anders dan Achmea bepleit zal de vordering uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Niet wordt ingezien dat de rechtbank geen sanctie zou kunnen verbinden aan onrechtmatig verkregen onderzoeksgegevens. Het volgen van het standpunt van Achmea zou een vrijbrief voor verzekeraars inhouden die dan onder het motto ‘baat het niet, het schaadt ook niet’ persoonlijk onderzoek zouden kunnen uitvoeren. Bovendien is een vermelding van de schending van de mededelingsplicht met het opzet om de verzekeraar te misleiden voldoende om het belang van Achmea en andere verzekeraars te dienen.
4.10.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
1.356,00(3 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.964,00
in reconventie
4.11.
Achmea vordert op grond van onverschuldigde betaling het bedrag van € 63.805,95 terug die zij achteraf gezien ten onrechte heeft uitgekeerd aan [eiser] . Tevens maakt zij aanspraak op een bedrag van € 8.861,36 in verband met ten onrechte verleende premievrijstelling.
4.12.
Aangezien in conventie is geoordeeld dat [eiser] bij het aangaan van de verzekering zijn mededelingsplicht heeft geschonden en bij de uitvoering van de overeenkomst heeft gehandeld met het opzet om de verzekeraar te misleiden, is Achmea ingevolge artikel 7:930 lid 5 BW achteraf gezien geen uitkering verschuldigd aan [eiser] en evenmin verplicht om hem premievrijstelling te verlenen. Dit brengt mee dat de in reconventie ingestelde vorderingen kunnen worden toegewezen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- salaris advocaat
894,00(2 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00)
Totaal € 894,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde sub 3.1.1, 3.1.2 en 3.1.3 af,
5.2.
gebiedt Achmea de onderzoeksgegevens en onderzoeksresultaten, verkregen door het in 2012 ingestelde persoonlijk onderzoek - voor zover daarin aanwezig - volledig uit haar administratie (zowel de fysieke als de elektronische administratie) te verwijderen en verwijderd te houden en deze, en eventuele doorlinks naar administraties van derden, ook te verwijderen en verwijderd te houden uit het “Incidentenregister conform het Protocol Incidenten Waarschuwingssysteem Financiële Instellingen”, een en ander binnen tien dagen na betekening van het vonnis op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 indien Achmea hieraan geen volledig gevolg heeft gegeven,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 1.964,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiser] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 72.667,31 (tweeënzeventig duizendzeshonderdzevenenzestig euro en éénendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag met ingang van 11 juli 2014 tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 894,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015.
St/Le