ECLI:NL:RBGEL:2015:6593

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 3436
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over gebundelde uitkering op basis van Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden (eiser) en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verweerder). Het geschil betreft de toekenning van een voorlopig budget voor de gebundelde uitkering voor het kalenderjaar 2015, zoals geregeld in artikel 69 van de Participatiewet (PW). Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, waarin het voorlopige budget is vastgesteld op basis van een verdeelmodel. Eiser stelt dat het verdeelmodel leidt tot een ongewenste uitkomst, omdat de wijk Velp Zuid ten onrechte niet als een wijk met matige leefbaarheid wordt aangemerkt. Eiser heeft een onderzoeksrapport ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt.

Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat het voorlopige budget conform het verdeelmodel is berekend en dat Velp als één wijk wordt beschouwd. De rechtbank heeft op 13 oktober 2015 een zitting gehouden, waar eiser werd vertegenwoordigd door M.G. Rietbergen, J. de Goeij en H. Dekkers, en verweerder door H.P.M. Schenkels en J. Vreugdenhil. De rechtbank overweegt dat eiser niet betwist dat het verdeelmodel rechtmatig is, maar enkel de uitkomst ervan ongewenst vindt. De rechtbank concludeert dat er geen mogelijkheid is voor verweerder om van het verdeelmodel af te wijken, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/3436

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, te De Steeg, eiser,
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheidte 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser voor de gebundelde uitkering voor het kalenderjaar 2015 een voorlopig budget toegekend krachtens artikel 69, eerste lid, van de Participatiewet (PW).
Bij besluit van 7 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door M.G. Rietbergen, J. de Goeij en H. Dekkers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen H.P.M. Schenkels en J. Vreugdenhil.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit betreft het voorlopig budget dat eiser van verweerder voor het jaar 2015 heeft ontvangen ingevolge artikel 69, eerste lid, van de PW voor de gebundelde uitkering in verband met de kosten voor verlening van algemene bijstand en van uitkeringen als bedoeld in de IOAW, de IOAZ en het Bbz 2004 (levensonderhoud startende zelfstandigen).
2. Eiser heeft aangevoerd dat het verdeelmodel, waarop dit voorlopig budget is gebaseerd, tot een ongewenste uitkomst leidt omdat de wijk Velp Zuid daarin ten onrechte niet is aangemerkt als een wijk met een matige leefbaarheid. Velp wordt als één wijk beschouwd, terwijl er een zeer groot verschil is tussen het welvarende Velp Noord en de achterstandswijk Velp Zuid. Ter onderbouwing heeft eiser een onderzoeksrapport van onderzoeksbureau Adlasz in het geding gebracht.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voorlopig budget conform het verdeelmodel is berekend. Velp wordt beschouwd als één wijk, die volgens de te hanteren gegevens als wijk met goede leefbaarheid wordt aangemerkt. Leefbaarheid is van invloed op de bijstandskans van huishoudens. Door de Atlas voor gemeenten en RIGO is een index opgesteld die de leefbaarheid becijfert. Er worden 49 indicatoren gebruikt. In het door eiser ingebrachte onderzoeksrapport wordt ten onrechte enkel naar het aantal bijstandsontvangers en de gemiddelde woningwaarde gekeken en niet naar de andere factoren. Daarbij blijkt uit CBS-gegevens dat 3,8% van de inwoners van Velp-Zuid een bijstandsuitkering heeft, hetgeen niet schrikbarend hoog is in vergelijking met andere buurten en het landelijk gemiddelde (b.v. Immerloo II in Arnhem (20,7%) of Weggebekker in Heerlen (22,5%); landelijk gemiddelde 2,5%).
4. Artikel 69, eerste lid, van de PW bepaalt dat verweerder jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college van burgemeester en wethouders een uitkering verstrekt voor de kosten van de door het college toegekende (a) algemene bijstand, (b) inkomensvoorzieningen, bedoeld in de Wet investeren in jongeren, en (c) uitkeringen, bedoeld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet werk en inkomen kunstenaars.
Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de PW wordt het bedrag van de uitkering volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels berekend aan de hand van het voor ieder jaar bij begrotingswet vast te stellen totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 69, tweede lid, van de PW bepaalt verder dat bij de vaststelling van het totale bedrag dat beschikbaar is voor de uitkering, bedoeld in het eerste lid, het uitgangspunt is dat dit bedrag toereikend is voor de voor dat jaar geraamde kosten, bedoeld in dat lid, van alle gemeenten.
Het eerste lid van artikel 6 van het besluit van 26 september 2014 tot wijziging van het Besluit WWB 2007 in verband met de invoering van een nieuw model, bepaalt dat aan de hand van het verdeelmodel dat is opgenomen in de bijlage bij het besluit de objectief bepaalde kosten voor algemene bijstand en uitkeringen, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel a, waaronder de algemene bijstand ten behoeve van startende ondernemers op grond van het Bbz 2004 worden vastgesteld en de kosten van de loonkostensubsidies, bedoeld in artikel 69, eerste lid, onderdeel b, van de wet.
In het derde lid wordt hieraan toegevoegd dat jaarlijks bij ministeriële regeling:
voor alle huishoudenskenmerken en omgevingskenmerken, zoals opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij dit besluit, de gewichten worden vastgesteld;
voor alle te onderscheiden corop-gebieden, bedoeld in tabel 1 van de bijlage van dit besluit, de gewichten worden vastgesteld; en
voor de kenmerken, zoals opgenomen in tabel 2, en de omgevingskenmerken, zoals opgenomen in tabel 1 van de bijlage bij dit besluit, de peiljaren en peildata worden vastgesteld.
5. De rechtbank overweegt als volgt. De gemachtigden van eiser hebben ter zitting expliciet bevestigd dat eiser niet betoogt dat het gehanteerde verdeelmodel niet rechtmatig of niet juist is. Ook betoogt eiser niet dat het verdeelmodel verkeerd wordt toegepast. Eiser voert enkel aan dat de uitkomst van het verdeelmodel niet wenselijk is. De rechtbank ziet in de PW en in het bovengenoemde besluit van 26 september 2014 geen enkele mogelijkheid voor verweerder om van het verdeelmodel af te wijken. Reeds daarom kan het beroep geen doel treffen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. J.A. van Schagen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.