ECLI:NL:RBGEL:2015:6327

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
13 oktober 2015
Zaaknummer
259817
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake afnameverplichting en schadevergoeding tussen B.V. en Nedac Sorbo B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de eiseressen, [eiseres sub 1] B.V. en [eiseres sub 2] 'S CARROSSERIEBEDRIJF B.V., een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Nedac Sorbo B.V., met betrekking tot een afnameverplichting van bedrijfsauto's. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een raamovereenkomst was gesloten tussen [eiseres sub 1] en Nedac Sorbo, waarbij de afname van 121 bedrijfswagens voor de periode van 2010 tot 2014 was overeengekomen. De rechtbank heeft de verklaringen van verschillende getuigen beoordeeld, die bevestigden dat [eiseres sub 1] de contractspartij was van Nedac Sorbo. De rechtbank oordeelde dat de afnameverplichting in voldoende mate was komen vast te staan, ondanks dat er in latere correspondentie een ander aantal werd genoemd. De rechtbank concludeerde dat er geen tussentijdse opzegmogelijkheid was overeengekomen en dat de opzegging door Sorbo ongeoorloofd was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de BOVAG voorwaarden niet van toepassing waren op de raamovereenkomst, waardoor de gevorderde schadevergoeding op basis van deze voorwaarden niet kon worden toegewezen. De rechtbank heeft de eiseressen in de gelegenheid gesteld om de schade te berekenen en te onderbouwen, en heeft de verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/259817 / HA ZA 14-117
Vonnis van 29 juli 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd te [eiseres sub 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] 'S CARROSSERIEBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Lochem,
eiseressen,
advocaat mr. J.U. van der Werff te Deventer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDAC SORBO B.V.,
gevestigd te Duiven,
gedaagde,
advocaat mr. M. Snoek te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en (Nedac) Sorbo genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 september 2014
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 januari 2015
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 mei 2015.
1.2.
Partijen hebben afgezien van conclusies na getuigenverhoor. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Verwezen wordt naar het tussenvonnis van 24 september 2014. De rechtbank blijft bij hetgeen in dat vonnis is vastgesteld en overwogen. In dat vonnis heeft de rechtbank [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit volgt dat:
- [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] allebei, dan wel [eiseres sub 1] alleen, voor de raamovereenkomst de wederpartij/contractspartij van Sorbo is/zijn,
- met Sorbo een afnameverplichting van 119 bedrijfsauto’s voor de periode 2011-2014 is overeengekomen,
- de BOVAG voorwaarden van toepassing zijn op de raamovereenkomst.
2.2.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben vervolgens [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] als getuigen doen horen. Sorbo heeft in contra-enquête [getuige 6] en [getuige 7] als getuigen doen horen.
[eiseres sub 1] contractspartij?
2.3.
Getuige [getuige 1] is bestuurder van [eiseres sub 1] en als gevolg daarvan partijgetuige. Ex artikel 164 lid 2 Rv. kan zijn verklaring kan alleen bijdragen aan het bewijs in het geval er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanige essentiële punten betreffen dat zij de verklaring van [getuige 1] voldoende geloofwaardig maken. Hij heeft op dit punt verklaard:
De bespreking van 9 augustus 2010 was een vervolg op leveranties in de voorliggende periode. Het ging over het sluiten van een nieuwe overeenkomst voor de levering van bedrijfswagens en de deal is die dag rondgekomen. De deal behelst de levering van 121 wagens door [eiseres sub 1] aan Nedac Sorbo over een periode van vier jaar. Ik baseer mijn overtuiging dat de deal is rondgekomen op het volgende. Nedac Sorbo, in de persoon van [getuige 3] , had een korting op tafel gelegd en ons de gelegenheid gegeven om daarover na te denken. ik bleef met [getuige 4] en [getuige 2] achter in de kamer en [getuige 5] en [getuige 3] zijn even naar buiten gegaan. (…) Toen zij terugkwamen hebben wij de korting die op tafel lag geaccepteerd en hebben [getuige 3] en ik de hand geschud. (…)
Contractspartijen zijn [eiseres sub 1] en Nedac Sorbo. (…) Wie contractspartijen zijn, is niet uitdrukkelijk besproken op 9 augustus 2010. Ik heb deze overtuiging gebaseerd op het feit dat we al sinds 1993 zakendoen met Nedac Sorbo en wij altijd de relatie waren. Wij zijn ook door Nedac Sorbo uitgenodigd voor de onderhandeling en wij hebben Ford Nederland erbij gehaald. (…)
Ik ben er ook van overtuigd dat Nedac Sorbo ervan uitging dat [eiseres sub 1] haar contractspartij was. Die overtuiging heb ik door de uitlatingen van [getuige 3] . Hij gaf vaak te kennen dat hij uitsluitend te maken had met [eiseres sub 1] en mij. Dit deed hij ten overstaan van Ford Nederland.
2.4.
Getuige [getuige 2] is verkoopmanager bij [eiseres sub 1] . Hij heeft over de contractspartijen verklaard:
U vraagt mij naar de rol van Ford. Wij hebben Ford nodig om zulke hoge kortingen te kunnen geven, maar de deal loopt via ons. Wij hebben Ford uitgenodigd. Ik heb met [getuige 5] een afspraak gemaakt voor de bespreking van 9 augustus 2010.
Ik had zeker de indruk dat Nedac Sorbo ervan uitging dat [eiseres sub 1] haar contractspartij was. [getuige 3] zei altijd: “Wij doen zaken met [eiseres sub 1] en niet met Ford Nederland.” Ik herinner mij dat hij in het bijzijn van mij en [getuige 1] dit gezegd heeft tegen de voorganger van [getuige 4] .
2.5.
Getuige [getuige 3] was tot medio augustus 2010 inkoopdirecteur bij Sorbo. Daarna is hij met pensioen gegaan. Hij heeft over de contractspartijen verklaard:
U vraagt mij wie partij waren bij het op 9 augustus 2010 gesloten raamcontract. Ik som op: Ford Nederland, Nedac Sorbo en [eiseres sub 1] , drie partijen dus.
2.6.
Getuige [getuige 4] is fleet operations manager bij Ford Nederland. Op dit punt heeft hij verklaard:
Er is een overeenkomst gesloten waarbij [eiseres sub 1] auto’s mag leveren aan Nedac Sorbo voor de periode 2010-2014. (…)
U vraagt mij de partijen bij de overeenkomst op te sommen. Dit zij [eiseres sub 1] en Nedac Sorbo. (…)
Het was voor Nedac Sorbo absoluut duidelijk dat [eiseres sub 1] haar contractspartij was. Dit was voorheen ook het geval en de leveringsrelatie is voortgezet. U vraagt mij hoe het dan toch kan dat Nedac Sorbo in deze procedure zich op het standpunt stelt dat Ford Nederland en niet [eiseres sub 1] haar contractspartij is. In 2013 is Ford Nederland benaderd door Nedac Sorbo. Bij Nedac Sorbo werkten allemaal nieuwe mensen. Alleen [getuige 5] zat er nog. Er bleek toen dat zij een heel ander beleid gingen voeren. Kennelijk hadden zij de gedachte dat ze dat met ons moesten bespreken. Het ging over een nieuw business model. Dit was in 2010 niet aan de orde. In 2010 was voor iedereen duidelijk dat Ford Nederland een faciliterende rol had bij de deal tussen [eiseres sub 1] en Nedac Sorbo. Dit blijkt wat mij betreft ook uit de contacten en mails van nadien. Bovendien is er ook nog een onderhoudsovereenkomst gesloten met [eiseres sub 1] en dit is een belangrijke aanvulling op deze deal.
2.7.
Getuige [getuige 5] is wagenparkbeheerder bij Sorbo. Hij heeft verklaard:
U vraagt mij de contractpartijen op te sommen bij het akkoord. Dit was Nedac Sorbo als afnemer, [eiseres sub 1] als leverancier en Ford Nederland als partij die wij nodig hadden voor het krijgen van de korting. (…)
Op 9 augustus 2010 verwachtte ik te contracteren met Ford Nederland. [eiseres sub 1] zou de leverende partij worden.
2.8.
Getuige [getuige 6] was tot juni 2012 financieel directeur van Sorbo. Hij was niet aanwezig bij de bespreking op 9 augustus 2010. Over de contractspartij van Sorbo heeft hij verklaard:
De overeenkomst waar het in deze zaak om gaat is gesloten met Ford Nederland, de importeur.
U vraagt mij hoe ik weet dat de overeenkomst is gesloten met Ford Nederland. Dit kwam uit gesprekken naar voren ten tijde van mijn indiensttreding. [getuige 5] en [getuige 3] hebben mij toen verteld dat zij zaken deden met de importeur Ford Nederland en dat de uitvoering verliep via de dealer.
2.9.
Getuige [getuige 7] is vanaf februari 2012 tot in ieder geval maart 2013 inkoopdirecteur van Sorbo geweest. Vervolgens is hij tot 1 april 2015 werkzaam geweest voor de holding van Sorbo. Hij heeft verklaard:
Omdat de bevestiging van de afspraken afkomstig was van Ford NL was zij voor mij de partij met wie wij afspraken hadden. Daarom heb ik Ford NL benaderd voor de beëindiging. (…)
2.10.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben hiermee naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat [eiseres sub 1] de contractspartij van Sorbo was. Getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] hebben dit onomwonden en helder verklaard en ook verklaard waarom ze hiervan overtuigd waren en waarom [eiseres sub 1] er ook vanuit is gegaan dat Sorbo er net zo over dacht. Aan de verklaring van getuige [getuige 6] wordt minder waarde gehecht nu hij niet aanwezig was bij de bespreking op 9 augustus 2010 en voor het overige ook meer op afstand van de onderhandelingen stond. Hij kan alleen verklaren over wat [getuige 5] en [getuige 3] hem gezegd hebben. [getuige 7] baseert zijn overtuiging dat Ford Nederland de contractspartij van Sorbo was op het enkele feit dat de bevestiging van de afspraken afkomstig was van Ford Nederland. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat niet [eiseres sub 1] contractspartij van Sorbo was. Dat de bevestiging afkomstig was van Ford Nederland kan worden verklaard door het feit dat zij grotendeels de korting faciliteerde tegenover [eiseres sub 1] . [getuige 5] heeft wisselend verklaard; in eerste instantie noemt hij ook [eiseres sub 1] als contractspartij, later lijkt hij daar enigszins afstand van te nemen. Dit is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden zeker nu hij in zijn verklaring niet uit de doeken heeft gedaan waarop zijn standpunt is gebaseerd.
[eiseres sub 2] contractspartij?
2.11.
Getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] hebben verklaard dat tijdens de bespreking op 9 augustus 2010 niet is gesproken over [eiseres sub 2] . [getuige 6] en [getuige 7] hebben in het geheel niet verklaard over [eiseres sub 2] als contractspartij.
2.12.
[getuige 1] heeft daarnaast nog verklaard:
De specificaties van de te leveren auto’s zijn wel doorgenomen, maar ik denk dat dit al was voor 9 augustus 2010. (…)
Met de specificaties die voor 9 augustus 2010 zijn besproken, doel ik ook op de werkzaamheden die [eiseres sub 2] in opdracht van ons zou uitvoeren. Dat dit voordien al besproken is, baseer ik op het feit dat die specificaties ook voorkomen in de offerte en uit het feit dat hiervan ook sprake was bij de eerdere raamovereenkomsten. (…)
Ik heb verklaard dat ik ervan uitga dat er voor 9 augustus 2010 over de specificaties van [eiseres sub 2] is onderhandeld en dat ik dat mede baseer op het feit dat de specificaties in de offerte staan. De rechter toont mij producties 1 en 3 bij dagvaarding. Dit zijn beide niet de offerte die ik bedoel. U zegt mij dat [eiseres sub 2] op 2 maart 2011 aan [eiseres sub 1] heeft geoffreerd voor de specificaties en u vraagt mij of ik nu dan weet wanneer de specificaties zijn overeengekomen tussen Nedac Sorbo en [eiseres sub 1] . Dat weet ik niet. De offertes van 2 maart 2011 zouden verband kunnen houden met detailwijzigingen.
2.13.
[getuige 2] heeft nog verklaard:
Ik heb vóór 9 augustus 2010 een offerte gestuurd aan [getuige 5] voor het totaalpakket waarin de liften van [eiseres sub 2] inbegrepen zaten. Dit was een praatstuk. Uitgangspunt van de onderhandelingen was dat Nedac Sorbo een vaste prijs wilde voor het totaalpakket voor de gehele duur van vier jaar. [getuige 5] of Koos [getuige 6] heeft uiteindelijk ook een stuk van mij getekend voor die totaalprijs voor de totaalpakketten. Ik weet niet wanneer dit was. [eiseres sub 2] wilde zelf ook iets op papier hebben, omdat hij veel liften op voorraad moest houden. Daarvoor is door Nedac Sorbo nog eens apart getekend op papier van [eiseres sub 2] .
U toont mij productie 17 bij dagvaarding en vraagt mij waarom het nog nodig was om hier een handtekening op te krijgen. Ik had zekerheid nodig in verband met de vaste prijs voor het totaalpakket. (…)
U toont mij het stuk van 2 maart 2011 (productie 11 bij antwoord) en u vraagt mij hoe het kan dat die offerte van [eiseres sub 2] aan [eiseres sub 1] gedateerd is nadat er overeenstemming is bereikt over mijn offerte voor de totaalpakketten. [eiseres sub 2] zal mij eerder ook wel iets gestuurd hebben op basis waarvan ik de offerte aan Nedac Sorbo heb gemaakt. Voordat [eiseres sub 2] de liften ging bestellen, wilde hij nog iets op papier.
2.14.
[getuige 3] heeft verklaard:
U vraagt mij of op 9 augustus 2010 is gesproken over [eiseres sub 2] , de liften- en laadkleppenleverancier. Het was duidelijk dat de bestelwagens moesten worden geleverd met bepaalde liften en inrichting. (…) Dit onderdeel moest worden afgestemd door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] .
2.15.
Uit de hiervoor geciteerde verklaringen volgt dat er geen contractuele relatie was tussen [eiseres sub 2] en Sorbo. Dit sluit aan bij het primaire standpunt van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] dat [eiseres sub 2] moet worden gezien als een leverancier van [eiseres sub 1] en dat daarom [eiseres sub 1] met [eiseres sub 2] dient af te rekenen. Dit strookt ook met het feit dat [eiseres sub 2] heeft geoffreerd aan [eiseres sub 1] en niet aan Sorbo.
Een afnameverplichting?
2.16.
Getuige Kohlman heeft op dit punt het volgende verklaard:
De bespreking van 9 augustus 2010 was een vervolg op leveranties in de voorliggende periode. Het ging over het sluiten van een nieuwe overeenkomst voor de levering van bedrijfswagens en de deal is die dag rondgekomen. De deal behelst de levering van 121 wagens door [eiseres sub 1] aan Nedac Sorbo over een periode van vier jaar. (…)
Het aantal te leveren auto’s is op 9 augustus 2010 besproken. Het was geen onderwerp meer van de onderhandelingen, maar ik weet zeker dat met het handgeven het aantal genoemd is. Het aantal was voor 9 augustus 2010 al duidelijk. De onderhandelingen gingen alleen nog over de korting en de keus tussen Ford of Renault. (…)
Het aantal van 121 was een vast aantal. Dit betekende dat, als er minder auto’s afgenomen zouden worden, dit in overleg tussen [getuige 5] en [getuige 2] moest worden geaccordeerd. Zo zijn in het tweede jaar minder auto’s afgenomen en toen heeft [getuige 5] gezegd dat die auto’s doorgeschoven zouden worden. (…)
U vraagt mij waar het aantal van 121 vandaan komt. Dit komt uit de beginbesprekingen. Het gaat om het aantal auto’s dat vervangen moest worden. Ik ben bekend met de omvang van het wagenpark van Nedac Sorbo. (…) U zegt dat er in 2009 121 bedrijfswagens waren bij Nedac Sorbo. Dit zou kunnen kloppen (…)
U zegt mij dat in het stuk van 2 juli 2010 wel het aantal van 121 staat en in het stuk van 4 september 2010 niet en u vraagt mij of ik weet waarom dat zo is. Dat weet ik niet. Dat het bij opgaaf 119 is geworden, dat kan gebeuren. Ik heb de hand gegeven op 121 auto’s.
2.17.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard:
Het aantal van 121 was al bekend voor 9 augustus 2010. Het ging over 121 bedrijfswagens over een periode van vier jaar. Het aantal is wel genoemd tijdens de bespreking van 9 augustus 2010. Er is niet over gesproken wat zou gebeuren als Nedac Sorbo een ander aantal zou willen. In de eerdere cycli is wel geschoven met de aantallen tussen de jaren, maar zijn er niet meer of minder wagens afgenomen dan overeengekomen. (…)
U vraagt mij hoe het kan dat ik enerzijds verklaar dat de hand is geschud op 121 bedrijfswagen en dat ik anderzijds verklaar dat niet is onderhandeld over het aantal. Ik heb bedoeld dat het aantal wel genoemd is, omdat het kortingspercentage dat we konden geven daarmee verband houdt, maar dat al wel vaststond dat het om 121 auto’s gaat.
U vraagt mij waar het aantal 121 vandaan kwam. Dit getal is in eerste instantie door [getuige 5] genoemd. Later is het 119 geworden toen ik de staffel van het aantal auto’s per jaar had gevraagd. (…) Het kan zijn dat 121 gelijk is aan de omvang van het bedrijfswagenpark van Nedac Sorbo in 2010. (…) U zegt mij dat in het stuk van 2 juli 2010 het aantal 121 wel genoemd staat en in het stuk van 4 september 2010 niet. Ik weet niet waarom dat is. (…)
2.18.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard:
Het ging om de vervanging van het wagenpark van 121 bedrijfswagens. In de periode die zou volgen, liepen de leasecontracten ten einde. Het ging duidelijk om 121 bedrijfswagens, het is niet over andere aantallen gegaan. (…)
U vraagt mij of er op 9 augustus 2010 is gesproken over wat er zou gebeuren als Nedac Sorbo minder dan 121 auto’s zou willen afnemen. Laat ik vooropstellen dat daar nooit over is gesproken in mijn aanwezigheid en dat ik toentertijd niet wist dat Nedac Sorbo ooit minder auto’s zou willen afnemen dan 121. (…) Het is al die jaren dat we met [eiseres sub 1] zakendeden heel duidelijk geweest: afspraak is afspraak. Wij zijn altijd alles goed nagekomen. Ik weet ook niet anders dan dat je zo zakendoet. Als iemand bij Nedac Sorbo komt en 100.000 afwasborstels koopt voor een bepaalde prijs, dan heeft hij wel een probleem als hij er ineens maar 10.000 wil. (…)
U laat mij het stuk van 2 juli 2010 zien waarin het aantal van 121 auto’s staat. Dit stuk ken ik. Zojuist toonde de rechter mij al het stuk van 4 september 2010 en u zegt dat daar het aantal van 121 auto’s niet in staat. (…) U vraagt mij wat het kan betekenen dat het aantal in het ene stuk wel en in het andere stuk niet staat. Dat is niet ter beoordeling van mij. Ik heb een deal gesloten voor 121 bedrijfswagens.
U vraagt mij of er volgens mij op 9 augustus 2010 sluitende afspraken zijn gemaakt. We hebben afgesproken dat we voor de komende vier jaar 121 bedrijfswagens zouden afnemen. (…) U zegt mij dat ik tegenover mr. Van der Werff, productie 8 bij dagvaarding, heb verklaard: “Ik weet niet hoe de regeling verder is uitgewerkt.” U vraagt mij wat ik daarmee bedoelde. Daarmee doelde ik op de bevestiging. Er kon geen verandering meer plaatsvinden in het aantal en de gegeven korting.
2.19.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard:
Er was een raming van 120 transits en nog wat personenauto’s. het accent lag op de bedrijfsauto’s. ik kan mij dit aantal nog goed herinneren, omdat er regelmatig stukken voorbij zijn gekomen waarin dit aantal staat.
In latere gesprekken zijn de aantallen per jaar ingevuld. Dit vindt plaats tussen de dealer en de klant. Ik ben daar wel van op de hoogte want ik wil wel graag weten hoeveel auto’s we uiteindelijk per jaar mogen leveren.
Het aantal te leveren auto’s was op 9 augustus 2010 nog een onderhandelingspunt. Het aantal te leveren auto’s bepaalt de condities. Het komt niet op één auto aan, maar wel op de grote lijnen. We hebben niet onderhandeld over de aantallen in de zin dat andere aantallen zijn besproken. Van het begin tot het eind van het gesprek op 9 augustus 2010 zijn we uitgegaan van het aantal van 120. Er is niet besproken wat zou gebeuren als Nedac Sorbo minder auto’s zou willen afnemen. U vraagt mij of op Nedac Sorbo de verplichting rustte om 120 auto’s af te nemen of dat ze ook minder mochten afnemen. Ja alles is mogelijk, maar het was niet de intentie van de overeenkomst om minder af te nemen. Het ging om aanzienlijk scherpe condities op basis van een bepaald volume. Vaak is het zo dat, hoe meer auto’s worden afgenomen, hoe hoger de korting is. (…)
U toont mij productie 4 bij antwoord. Dit ken ik, het is een voorstel van 2 juli 2010. U zegt mij dat dit stuk lijkt op het stuk van 4 september 2010 dat mij zojuist is voorgehouden door de rechter, maar dat in het stuk van 2 juli 2010 wel het aantal 121 staat en in het stuk van 4 september niet. U vraagt mij om een reactie. In de brief van 4 september 2010 had het aantal ook kunnen staan. Ik heb het niet weggelaten omdat er een andere afspraak was. Het had er beter wel in kunnen staan. In de brief van 4 september 2010 lag het accent op de uitwerking van de overeengekomen korting.
Het klopt dat het aantal een kernpunt is. In het voorstel van 2 juli 2010 is de relatie tussen volume en condities duidelijk gemaakt. De brief van 4 september zag op de condities. Later is ook nog een verdeling van het aantal over de jaren overeen gekomen. Het aantal van 121 was bij elke partij bekend en daarop is de deal gesloten.
Ik ken de achtergrond van het aantal niet. Het aantal 121 is vanuit Nedac Sorbo gekomen als een behoefte voor vervanging. Het is de basis geweest voor de onderhandelingen.
2.20.
Getuige [getuige 5] heeft op dit punt verklaard:
Wij hebben geen behoefte in de vorm van een aantal neergelegd. Wel hadden we een potentie, namelijk het huidige wagenpark in 2010. We konden in 2010 niet zeggen of dit één op één vervangen moest worden, of dat we zouden krimpen of uitbreiden. Dit ligt aan de marktbewegingen. Uitgangspunt voor de onderhandelingen was het wagenpark in 2010 van 119 stuks.
Er is niet over gesproken wat er zou gebeuren als Nedac Sorbo minder auto’s nodig zou hebben.
Ik ken het stuk van 2 juli 2010 dat u mij laat zien. Na dit stuk is er verder onderhandeld over de korting, omdat er een scherper bod van een andere partij lag. Verder waren er geen onderhandelingspunten. U toont mij het stuk van 4 september 2010 en zegt mij dat, in tegenstelling tot het stuk van 2 juli 2010, daar het aantal 121 niet in staat. Ik kan niets zeggen over de achtergrond van het feit dat het in het ene stuk wel staat en in het andere stuk niet. (…)
U toont mij productie 5 bij antwoord waarin ik schrijf: “definitieve intentieverklaring” en vraagt mij naar de bedoeling daarvan. Wij hadden de intentie om Ford bedrijfswagens af te nemen. 119 Was een intentie, geen keiharde afspraak. Het kon ook minder zijn. Er is ook diverse malen ter sprake gekomen dat het ook minder kon zijn. Op dat moment was de intentie gelijk aan de toen bestaande potentie.
2.21.
Getuige [getuige 6] heeft over de afnameverplichting verklaard:
Er is op papier gekomen dat het de insteek was om het wagenpark af te stemmen met de dealer en ook zijn de kortingsafspraken met Ford Nederland op papier gekomen. De intentie was dat de omvang van de samenwerking afhankelijk was van hoe de business zich zou ontwikkelen. (…)
Toen er gesproken is in 2010 is er een aantal op papier gekomen dat overeenkwam met ons wagenpark op dat moment. Dit betrof slechts een indicatie. De condities en kortingen die zijn overeengekomen behoren bij het aantal van 119 auto’s. ik weet niet wat er zou moeten gebeuren als er meer of minder auto’s zouden worden afgenomen. Uiteindelijk zijn de intentie en de indicatie vastgelegd in een contract. (…) In dat contract is niet genoemd wat er zou gebeuren bij groei of krimp. (…)
U toont mij productie 7 bij antwoord. Dit is een brief van 4 september. Ik bedoelde zonet niet dit stuk als het stuk waar de intentie en de indicatie in zijn neergelegd. Ik weet niet of er een samenwerkingsovereenkomst op papier staat. Productie 7 bij antwoord is een bevestiging van de voortzetting van de relatie en bevat de op dat moment geldende condities.
U toont mij productie 14 bij antwoord. Die stukken ken ik niet. Ik ga er van uit dat [getuige 5] , [getuige 3] en ik in normale operationele overleggen over het wagenpark dit, misschien niet zo precies, hebben besproken. Ik denk dat er geen strijd met mij is geweest over de hierin genoemde aantallen. Dit omdat de omvang van het wagenpark en de momenten van vervanging een gegeven zijn. Wel is het zo dat het aantal auto’s moet aansluiten bij de business. Ik neem aan dat dit punt met Ford Nederland is besproken. Ik kan niet zeggen wanneer of door wie dit met Ford Nederland is besproken. Zoals ik [getuige 3] en [getuige 5] ken, moet dat besproken zijn. (…)
In de instructies aan [getuige 5] en [getuige 3] is geen aantal auto’s genoemd. Met mijn verklaring dat de omvang van het wagenpark en het moment van vervanging een gegeven is, bedoel ik dat je weet wanneer een leaseovereenkomst vervalt en dat je dan de keuze hebt tussen vervanging, verlenging of stoppen. Vervanging of verlenging is geen automatisme in verband met de business. Je moet kijken naar de behoefte.
U toont mij de offerte van 2 juli 2010 en zegt mij dat hierin wel een aantal is genoemd en in het stuk van 4 september 2010 niet. U vraagt mij of ik weet waarom dit aantal is verdwenen. Ik weet dit niet uit eigen herinnering, maar als ik het reconstrueer zal het zijn omdat het heel moeilijk is om te weten hoeveel auto’s je precies nodig hebt. Het past in onze lijn om te spreken van een intentie en om geen aantallen te noemen. Je kunt niet toezeggen hoeveel je wanneer gaat vervangen.
2.22.
Getuige [getuige 7] heeft verklaard:
Bij mijn aantreding is mij niets verteld over het wagenpark. (…) Bij mijn aanstelling trof ik weinig documenten aan. De bevestiging van Ford NL was het enige dat in de kluis lag over het wagenpark. Later ben ik ook bekend geraakt met de interne memo over het onderhoud (…)
Hier staat enkel op papier het een merkenbeleid en de korting die geldig is voor een bepaalde periode. Het aantal auto’s staat niet op papier. Ook is er ook niet geageerd, in ieder geval niet schriftelijk tegen de substantieel afname in 2011 en 2012. Je zou toch verwachten dat als er een afspraak over volumes was op managementniveau dat het management [daar] schriftelijk op was aangesproken zodra er niet aan voldaan werd. (…)
Wij moesten vanwege die korting van 2% per jaar een opgaaf doen van het aantal afgenomen auto’s aan [eiseres sub 1] . Daaruit leidt ik af dat er geen volume is overeengekomen.
2.23.
Getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en ook [getuige 4] verklaren dat is overeengekomen dat er 121 auto’s zouden worden afgenomen. Wat er zou gebeuren als er minder auto’s zouden worden afgenomen, is niet besproken. Getuige [getuige 5] spreekt van een uitgangspunt en een intentie van 119 auto ’s welk aantal is gebaseerd op het bestaande wagenpark van Sorbo. Getuige [getuige 6] erkent dat de condities en de korting zijn overeengekomen op basis van het aantal van 119. Hij kan niet zeggen of en wanneer met de wederpartij is besproken dat het aantal auto’s moet aansluiten bij de business. Aan de verklaring van getuige [getuige 7] hecht de rechtbank minder waarde. Hij was niet bij de onderhandelingen aanwezig en kan daarom niet uit eigen wetenschap verklaren. Gelet op deze verklaringen als ook het gegeven dat in de eerdere twee cycli Sorbo het aantal auto’s heeft afgenomen dat in de eerdere raamovereenkomsten is besproken, is naar het oordeel van de rechtbank de afnameverplichting in voldoende mate vast komen te staan. Bij gebreke aan concrete signalen van Sorbo dat dit slechts een indicatie betrof en dat zij zich voorbehield om minder af te nemen, heeft [eiseres sub 1] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat Sorbo ongeveer 121 auto’s zou afnemen. Ongeveer, omdat meerdere getuigen hebben verklaard dat het niet om één auto meer of minder zou gaan en ook [eiseres sub 1] in een later stadium stilzwijgend heeft ingestemd met het aantal 119.
2.24.
Het niet vermeld staan van het aantal in de brief van 4 september 2010 is onvoldoende om daaraan de conclusie te verbinden dat er geen afnameverplichting is overeengekomen. Immers, niet gebleken is dat dit niet vermelden van het aantal het gevolg was van een verzoek van Sorbo of anderszins een speciale bedoeling had. Het had op de weg van Sorbo gelegen om duidelijk aan te geven wie, wanneer en hoe heeft geageerd tegen de vermelding van het aantal 121 in de brief van 2 juli 2010. Dit heeft zij nagelaten. Er is enkel een e-mail van 23 augustus 2010 overgelegd waarin het gaat over de invulling van de korting naar aanleiding van de brief van 2 juli 2010, maar uitdrukkelijk niet gaat over het aantal. Aan bewijslevering op dit punt komt de rechtbank dan ook niet toe. Getuige de verklaring van [getuige 4] van wie de brieven van zowel 2 juli als 4 september 2010 afkomstig zijn, zit er geen speciale gedachte of reden achter dit weglaten en is het veeleer het gevolg van het feit dat de brief over de korting gaat en niet over het aantal.
2.25.
De getuigen die aanwezig waren bij de bespreking van 9 augustus 2010 hebben consistent verklaard dat er niet is gesproken over de situatie waarin Sorbo minder auto’s zou willen afnemen. In zoverre is sprake van een leemte in de overeenkomst die de rechtbank dient in te vullen in overeenstemming met de eisen van redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 BW met inachtneming van de impliciete partijbedoeling in het licht van de omstandigheden van het geval, zowel ten tijde van het sluiten van de overeenkomst als daarna.
2.26.
Voornoemde omstandigheden zijn de volgende. [eiseres sub 1] en Sorbo hadden al twee keer eerder overeenstemming bereikt over af te nemen bedrijfswagens gedurende een periode van 4 jaar. Beide keren is het besproken aantal bedrijfswagens ook afgenomen. Op het moment van het sluiten van de onderhavige overeenkomst was een wijziging in het business model van Sorbo nog niet voorzien en daarmee is dus ook geen rekening gehouden door partijen. Er is uitgegaan van een vervanging van het destijds bestaande wagenpark waarbij het niet aankwam op een auto meer of minder, maar niet gedacht is aan substantiële afwijkingen in aantal getuige ook het feit dat de hoogte van de korting is afgestemd op het aantal. Op grond van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voornoemde leemte aldus moet worden aangevuld, dat er geen tussentijdse opzegmogelijkheid is overeengekomen tussen partijen. Dit laat de mogelijkheid onverlet dat partijen op elk gewenst moment om tafel zouden kunnen gaan voor eventuele nadere afspraken, maar van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. De opzegging door Sorbo van de raamovereenkomst op 28 maart 2013 was dan ook ongeoorloofd. Er was nog niet voldaan aan de afnameverplichting doordat er niet 119 maar slechts 27 bedrijfswagens waren afgenomen.
2.27.
Er is dus sprake van een situatie dat Sorbo de overeenkomst met [eiseres sub 1] niet volledig is nagekomen. Sorbo heeft bij brief van 31 mei 2013 te kennen gegeven niet te zullen nakomen, zodat [eiseres sub 1] daarvan uit mocht gaan. Er is dus sprake van verzuim aan de zijde van Sorbo zonder ingebrekestelling ex artikel 6:83 onder c BW.
De BOVAG voorwaarden
2.28.
De getuigen die aanwezig zijn geweest bij de bespreking van 9 augustus 2010 zijn consistent in hun verklaring dat toen niet is gesproken over BOVAG voorwaarden en dat deze toen ook niet zijn overhandigd. Getuige [getuige 6] heeft geen idee of de BOVAG voorwaarden van toepassing waren en [getuige 7] is in het dossier niets tegengekomen over BOVAG voorwaarden. [getuige 1] heeft nog verklaard dat bij de offertes van de specifieke auto’s wel de BOVAG voorwaarden zijn meegestuurd en dit is vervolgens bevestigd door [getuige 5] en [getuige 7] . Enkel getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de BOVAG voorwaarden automatisch op de samenwerking van toepassing zijn. Hij heeft niet verklaard op basis waarvan hij daarvan is uitgegaan anders dan dat iedere dealer met BOVAG voorwaarden werkt.
2.29.
[eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zijn niet geslaagd in het leveren van het hen opgedragen bewijs dat de BOVAG voorwaarden van toepassing zijn op de raamovereenkomst. De enkele verklaring van [getuige 3] is daartoe onvoldoende zeker nu hij zich niet baseert op zaaksspecifieke feiten en omstandigheden maar op de algemeenheid dat iedere dealer met BOVAG voorwaarden werkt. Dit laatste kan het geval zijn, maar niet gezegd is dat dit dan ook betrekking heeft op door dealers gesloten raamovereenkomsten of enkel op koopovereenkomsten.
2.30.
Dit betekent dat de gevorderde vergoeding van € 353.199,04 exclusief btw op basis van artikel 7 van de BOVAG voorwaarden niet kan worden toegewezen.
2.31.
Vervolgens heeft [eiseres sub 1] een beroep gedaan op ontbinding van de overeenkomst. Ook hier komt de rechtbank niet aan toe. Partijen zijn het er immers al over eens dat sinds de e-mail van Sorbo van 28 maart 2013 geen uitvoering meer wordt gegeven aan de raamovereenkomst en dat partijen dat thans ook niet meer willen. Dit gegeven maakt dat de overeenkomst reeds is beëindigd. Wel zal nog bezien moeten worden in hoeverre [eiseres sub 1] als gevolg van deze ongeoorloofde en vroegtijdige beëindiging schade heeft geleden die door Sorbo dient te worden vergoed.
2.32.
Sorbo heeft nog een beroep gedaan op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en op onvoorziene omstandigheden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat haar omzet is gedaald ( 71 mln in 2011, 65,2 mln in 2012 en 61,7 mln in 2013) en dat zij als gevolg daarvan bezuinigingsrondes heeft doorgevoerd en mensen hun baan hebben verloren. De rechtbank begrijpt dit aldus dat Sorbo betoogt dat de onderhavige duurovereenkomst voor bepaalde tijd ondanks het ontbreken van een tussentijdse opzegmogelijkheid, toch vanwege onvoorziene omstandigheden moet kunnen worden opgezegd nu die omstandigheden van zo ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten (vgl. HR 21 oktober 1988, NJ 1990/439 Mondia/Calanda).
2.33.
De rechter dient bij toepassing van voornoemd criterium de nodige terughoudendheid te betrachten. De rechtbank acht het door Sorbo ter onderbouwing van haar betoog aangevoerde onvoldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin [eiseres sub 1] geen ongewijzigde instandhouding van de contractuele rechtsverhouding mag verwachten. Nog daargelaten dat omzetten niet altijd iets zeggen over winst, is niet inzichtelijk gemaakt hoe instandhouding van de overeenkomst heeft ingegrepen in de bedrijfsvoering van Sorbo en hoe de gewijzigde koers van Sorbo in vergelijking hiermee een voordeel heeft opgeleverd. Dit betoog zal dan ook worden verworpen.
Schade
2.34.
Hiervoor is reeds geoordeeld dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming zijdens Sorbo in de nakoming van de raamovereenkomst door niet af te nemen waartoe zij gehouden was. Ook is al vastgesteld dat Sorbo in verzuim is komen te verkeren voor wat betreft de raamovereenkomst. Thans komt de rechtbank toe aan vaststelling van de hoogte van de schade en bespreking van de andere twee overeenkomsten: de voorzieningenovereenkomst en de onderhoudsovereenkomst.
2.35.
[eiseres sub 1] stelt dat de schade dient te worden begroot op 15% van de koopprijs, omdat dit percentage gangbaar is in de markt en weergeeft welk nadeel de verkoper lijdt in de vorm van gederfde winst en gemaakte kosten.
2.36.
Sorbo heeft aangevoerd dat zij zich slecht kan verweren tegen de diverse schadebegrotingen door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] . Zij oppert daarom dat de rechtbank partijen een akte laat nemen over de hoogte van de schade.
2.37.
De schade dient te worden berekend op basis van een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden. In dit geval leidt dat ertoe dat moet worden berekend welke winst [eiseres sub 1] is misgelopen doordat Sorbo niet volledig aan haar afnameverplichting heeft voldaan. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat er een afnameverplichting bestond van 119 - althans dat [eiseres sub 1] daarmee heeft ingestemd nadat de afnameverplichting eerst 121 bedroeg -, dat er 27 auto’s zijn afgenomen en dat er dus 92 auto’s te weinig zijn afgenomen. Nadat de winst voor [eiseres sub 1] over 92 auto’s is bepaald, dienen daar nog eventuele kostenbesparingen op in mindering te strekken.
2.38.
De door [eiseres sub 1] gegeven onderbouwingen van de schade kunnen niet gevolgd worden en de rechtbank zal daarom de suggestie van Sorbo volgen en [eiseres sub 1] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de hoogte van de schade waarbij zij conform rechtsoverweging 2.37 een inzichtelijke berekening van de schade dient te maken en deze berekening dient te onderbouwen door overlegging van stukken. Vervolgens zal Sorbo bij antwoordakte mogen reageren op de schadeberekening.
De voorzieningenovereenkomst
2.39.
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat [eiseres sub 2] aan haar vorderingen jegens Sorbo de voorzieningenovereenkomst niet ten grondslag kan leggen in zoverre niet-ontvankelijk verklaard zal worden. Tevens is geconstateerd dat tussen partijen in geschil is of de voorzieningenovereenkomst een volumeverplichting voor Sorbo omvat. Verwijzend naar hetgeen hiervoor is geciteerd en overwogen aangaande de afnameverplichting acht de rechtbank voldoende aanknopingspunten aanwezig voor het bestaan van een volumeverplichting voor afname van de voorzieningen (totaalpakketten, laadkleppen en lichtgewicht carrosserieën met laadkleppen) van Sorbo jegens [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] heeft mogen uitgaan van 119 te leveren auto’s en toen zij vervolgens na offerte de opdracht kreeg tot het leveren van de voorzieningen voor deze auto’s heeft zij mogen uitgaan van ditzelfde aantal. Daarmee is ook komen vast te staan dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de voorzieningenovereenkomst door Sorbo, nu zij niet het overeengekomen aantal voorzieningen heeft afgenomen. Door Sorbo zijn te weinig laadkleppen, totaalpakketten en lichtgewicht carrosserieën afgenomen als gevolg waarvan [eiseres sub 1] schade lijdt waarvoor Sorbo aansprakelijk is.
2.40.
Sorbo heeft als verweer gevoerd dat zij niet in gebreke is gesteld met betrekking tot de voorzieningenovereenkomst. De rechtbank ziet in de brief van 17 mei 2013 van mr. Van der Werff aan Sorbo wel degelijk een ingebrekestelling nu daarin duidelijk wordt gerefereerd aan de drie overeenkomsten (raamovereenkomst, voorzieningenovereenkomst en onderhoudsovereenkomst) en er wordt gesproken over een drietal sommaties. Ook ten aanzien van de voorzieningenovereenkomst is Sorbo in verzuim geraakt.
2.41.
In de dagvaarding vorderen [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] op dit punt een schadevergoeding van Sorbo jegens [eiseres sub 2] . Dit ligt echter niet in de rede nu [eiseres sub 1] als contractspartij van Sorbo heeft te gelden, hetgeen ook overeenstemt met haar eigen standpunt.
2.42.
[eiseres sub 1] zal in de gelegenheid gesteld worden zich bij akte uit te laten over haar schade op dit punt. Zij dient de schade te berekenen indachtig hetgeen hiervoor onder 2.37 is overwogen en te onderbouwen door overlegging van stukken en bovendien dient zij toe te lichten dat zij, en niet [eiseres sub 2] , schade lijdt als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming.
De onderhoudsovereenkomst
2.43.
Uit hetgeen in het tussenvonnis en hiervoor is overwogen volgt ook dat Sorbo tekort is geschoten in de nakoming van de onderhoudsovereenkomst. Immers in het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat er sprake is van een onderhoudsovereenkomst tussen [eiseres sub 1] en Sorbo (4.19) en dat Sorbo sinds juli 2013 geen uitvoering meer geeft aan de overeenkomst omdat zij geen bedrijfsauto’s meer heeft (4.20). Nu er op Sorbo een afnameverplichting rustte op grond van de raamovereenkomst leidt het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de verplichting automatisch tot het toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de onderhoudsovereenkomst. Immers, doordat zij niet de overeengekomen 119 auto’s heeft afgenomen, heeft zij nu geen auto’s meer die onderhoud behoeven. Een redelijke uitleg van de onderhoudsovereenkomst brengt mee dat [eiseres sub 1] mocht verwachten dat de overeenkomst het onderhoud zou betreffen van circa 120 bedrijfsauto’s. Dat was het aantal auto’s met lift dat Sorbo in haar bezit had om het moment van het sluiten van de overeenkomst en dat aantal zou ongeveer gelijk blijven als gevolg van de raamovereenkomst en de afnameverplichting. [eiseres sub 1] heeft Sorbo op 17 mei 2013 in gebreke gesteld voor de onderhoudsovereenkomst, zodat er inmiddels sprake is van verzuim.
2.44.
Er is sprake van een toerekenbare tekortkoming en daarmee is Sorbo aansprakelijk voor de schade die [eiseres sub 1] als gevolg daarvan lijdt.
2.45.
Ten aanzien van deze overeenkomst begroot [eiseres sub 1] de schade door te kijken naar de gemiste omzet in de werkplaats minus de inkoop van materialen en daarnaast berekent zij gemaakte kosten door betreffende door medewerkers gevolgde cursussen en aangeschafte materialen. De rechtbank zal [eiseres sub 1] in de gelegenheid stellen bij akte ook deze schade nader te berekenen en specificeren in lijn met hetgeen hiervoor onder 2.37 is overwogen en te onderbouwen en toe te lichten waarom de genoemde kosten voor rekening van Sorbo dienen te komen.
2.46.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 augustus 2015voor het nemen van een akte door [eiseres sub 1] over hetgeen is vermeld onder 2.38, 2.42 en 2.45, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2015.