ECLI:NL:RBGEL:2015:6104

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8005
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van overkapte fietsenstallingen bij station Nijmegen Heyendaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 oktober 2015 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die aan ProRail B.V. is verleend voor het bouwen van overkapte fietsenstallingen aan de zuidwestzijde van station Nijmegen Heyendaal. De vergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan, wat heeft geleid tot beroepen van omwonenden. De eisers, allen wonend te Nijmegen, voerden aan dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen en dat de overkappingen hinderlijk zijn voor hun uitzicht. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat de vergunningverlening rechtens aanvaardbaar is. De rechtbank oordeelde dat de belangen van ProRail en de gemeente Nijmegen, die de overkappingen noodzakelijk achten voor de reizigers, zwaarder wegen dan de bezwaren van de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de gemeente niet in redelijkheid tot vergunningverlening heeft kunnen besluiten. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14/8005, 14/8007, 14/8013 en 14/8014

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eisers]

,
allen wonend te Nijmegen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen:
ProRail B.V., te Utrecht (hierna ProRail).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan ProRail omgevingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor het bouwen in afwijking van het bestemmingsplan van overkapte fietsenstallingen aan onder andere de zuidwestzijde van station Nijmegen Heyendaal aan de Verlengde Groenestraat te Nijmegen.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroepen ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De onderzoeken ter zitting hebben (gevoegd) plaatsgevonden op 8 september 2015.
Namens eisers zijn verschenen [namen] .
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Bloemena en M. Vermeulen. Namens ProRail zijn verschenen J. Ross en W. van Minderhout.

Overwegingen

1. Het vergunde project maakt deel uit van een plan tot “revitalisering” van zowel de noordoostelijke als de zuidwestelijke zijde van station Nijmegen Heyendaal. Beoogd wordt de stationsomgeving aan te passen “aan de eisen van deze tijd”, zoals beschreven in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing “Nijmegen Groenewoud-Kwakkenberg-2 (Verlengde Groenestraat-Heyendaalseweg)”. Het project voorziet in uitbreiding van de aan de zuidwestelijke zijde ten behoeve van treinreizigers aanwezige fietsenstallingen van circa 386 m2 tot circa 1017 m2, waarbij alle stallingen van een overkapping worden voorzien.
2. Het project is niet in strijd met de in het bestemmingsplan “Nijmegen Groenewoud-Kwakkenberg” aan de betrokken grond toegekende bestemming “Verkeer”. Fietsenstallingen zijn daar zonder meer toelaatbaar. Overkappingen daarvan niet: daarvoor is in de “specifieke bouwregels” van artikel 16.2.2 van de planregels een maximum gesteld van 20 m2. Om de verwezenlijking van de overkappingen in afwijking van het bestemmingsplan niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder – bij gebreke van andere afwijkingsmogelijkheden – artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 3o, van de Wabo toegepast.
3. Het geschil betreft de aanvaardbaarheid van de vergunde overkappingen, en spitst zich toe op het (uit-) zicht van eisers daarop vanuit hun woningen. [aanduiding woningen].
Eisers hebben naar voren gebracht dat verweerder zich onvoldoende rekenschap van hun belangen heeft gegeven en daaraan onvoldoende gewicht heeft toegekend. Zij voelen zich niet serieus genomen. Er is volgens eisers geen enkel redelijk argument om de fietsenstallingen te overkappen en nog minder om de overkappingen te voorzien van hinderlijk in het oog springende (binnen-) verlichting. Het een en ander klemt te meer, nu hun directe woonomgeving de laatste jaren door tamelijk grootschalige universiteit-gerelateerde bouwprojecten, met bijbehorende infrastructuur, min of meer is dichtgebouwd, aldus eisers.
4. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
4.1.
Op het uiterlijk aanzien (de welstand) van de overkappingen zoals zij zijn vormgegeven, heeft het geschil, naar de rechtbank begrijpt, niet specifiek betrekking, al vinden eisers de overkapping kennelijk niet fraai. Een aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouwwerken aan de welstandseisen voldoen, is niet aanwezig. De Commissie Welstand van de Commissie Beeldkwaliteit heeft op 14 april 2014 positief geadviseerd; daarbij is verwezen naar de welstandscriteria uit de Uitwerkingsnota Beeldkwaliteit. De overkappingen moeten dan ook in zoverre rechtens aanvaardbaar worden geacht.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eisers dat aan de belangen bij het overkappen van de fietsenstallingen in het geheel geen of slechts een zeer gering gewicht kan worden toegekend, niet juist is.
Niet kan worden staande gehouden dat de wens van ProRail en verweerder om de fietsenstallingen te overkappen, op de grond dat dit dient ten gerieve van een niet onaanzienlijk aantal openbaar-vervoerreizigers, en hun wens daarbij met een uniforme vormgeving een zekere herkenbaarheid te bereiken, alle redelijkheid en realiteitszin te buiten gaat. Dat een noodzakelijkheidseis moet worden gesteld, zoals eisers betogen, is niet juist. En dat door de overkappingen een onoverzichtelijke of onveilige situatie ontstaat die criminaliteit aantrekt of veroorzaakt valt niet zonder meer in te zien.
Het vorenstaande neemt uiteraard niet weg dat ook aan de belangen van eisers gewicht toekomt, in het bijzonder in aanmerking nemende dat hun directe woonomgeving de laatste jaren door nogal grootschalige bouw- en infrastructurele projecten aanzienlijk is veranderd, waardoor zij zich kennelijk in de verdrukking gebracht voelen.
Al is laatstbedoeld bezwaar zonder meer begrijpelijk, bij de bepaling van het gewicht van de belangen van eisers in zoverre moet ook in aanmerking worden genomen dat men tegenover een treinstation, dat reeds in 1972 – ruim voordat eisers er zijn gaan wonen – is geopend, in de omgeving van een, reeds langer bestaand, universiteitscomplex de daarbij behorende infrastructurele en andere verstedelijkingsontwikkelingen kan verwachten en zich in zekere mate zal moeten laten welgevallen.
Dat geldt natuurlijk niet voor onnodig belastende ontwikkelingen. Van een bestuursorgaan mag in een situatie als deze worden gevergd dat zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt geprobeerd om omwonenden te ontzien. Dat verweerder dat wat betreft de (led-) verlichting aan de binnenzijde van de overkappingen heeft nagelaten, acht de rechtbank niet juist, in aanmerking genomen de aandacht die is besteed aan lichtsterkte en schijnrichting van de lampen, en in aanmerking genomen dat verlichting ook zonder afwijkingsvergunning voor de overkappingen zou kunnen worden gerealiseerd. Ook wat betreft de visuele afscherming van de fietsenstallingen door een haag van circa 110 cm hoogte, acht de rechtbank geen aanknopingspunt aanwezig voor het oordeel dat verweerder de belangen van eisers niet zo veel als redelijkerwijs verlangd mag worden, hebben getracht te ontzien. Dat door de hoogte van de afschermende haag de fietsen aan het zicht van eisers zijn onttrokken, maar de overkapping niet – terwijl zij nu juist tegen uitzicht op fietsen geen bezwaar hebben, maar tegen het zicht op overkappingen wel – biedt zodanig aanknopingspunt niet. Daarbij speelt mee dat eisers geen hogere haag wensen, maar het (door de overkappingen aan het zicht onttrokken) uitzicht op de enige meters achter de stalling aanwezige wand willen behouden. Nu eisers voorts geen recht op het behoud van het bestaande uitzicht toekomt, kan rechtens van verweerder geen verdergaande tegemoetkoming worden verlangd. Dat neemt niet weg dat ervan mag worden uitgegaan dat verweerder de ter zitting getoonde bereidheid gestand doet om in overleg met eisers te bezien of er nog mogelijkheden resten om de overkappingen met boompjes of andere beplanting wat meer aan hun zicht te onttrekken.
4.3.
De conclusie is dat er rechtens geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid tot vergunningverlening voor de overkappingen van de fietsenstallingen heeft kunnen besluiten.
5. De beroepen zijn ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, voorzitter, mr. R.J. Jue en
mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.