Beslissing
- verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit I en bestreden besluit II ongegrond.
Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres is op 18 oktober 2012 wegens rechterarmklachten uitgevallen voor haar werk als huishoudelijk medewerkster thuiszorg voor 32 uur per week. Later was ook sprake van psychische klachten. Per 16 oktober 2014 is haar een WIA-uitkering geweigerd, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt. Verweerder heeft aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 16 oktober 2014 een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag gelegd.
3. Eiseres voert aan dat zij het niet mogelijk acht om in een spreekuur en zonder het voorhanden hebben van een medisch dossier arbeidsgeschikt te worden geacht. Er heeft geen hoorzitting en verzekeringsgeneeskundig onderzoek in bezwaar plaatsgevonden, terwijl eiseres nimmer uitdrukkelijk heeft verklaard af te zien van het recht om te worden gehoord. Voorts voert eiseres aan dat haar psychische en lichamelijke beperkingen ernstig zijn onderschat en dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een brief van GGz-arts H. Knegtering van 10 februari 2015, een thuiszorgovereenkomst en medicatiegegevens toegestuurd.
4. De rechtbank stelt vast dat, zoals eiseres aanvoert en door verweerder is erkend, aan het bestreden besluit I geen hoorzitting vooraf is gegaan. De rechtbank stelt voorop dat horen het uitgangspunt vormt en dat uitzonderingen op de hoorplicht restrictief geïnterpreteerd dienen te worden. In de brief van 16 oktober 2014 heeft verweerder de gemachtigde van eiseres een termijn gegeven voor het aanvullen van de gronden van het bezwaar en is verzocht om te laten weten of een hoorzitting gewenst is. Voorts heeft verweerder er met deze brief op gewezen dat indien er niet gereageerd wordt, de procedure wordt voortgezet op basis van het bezwaarschrift. Bij brief van 30 oktober 2014 zijn de gronden door gemachtigde aangevuld. Daarbij is niet gemeld dat eiseres een hoorzitting wenste. Ter zitting heeft gemachtigde verklaard dat de brief van 16 oktober 2014 in goede orde ontvangen is en dat de daarin opgenomen tekst met betrekking tot de hoorzitting hem duidelijk was. Gemachtigde heeft verklaard dat hij in zijn beroepschriften nooit de standaardtekst opneemt dat zijn cliënt gehoord wil worden, juist omdat dat altijd het geval is. Gemachtigde stelt zich op het standpunt dat hij brieven zoals de brief van 16 oktober 2014 met regelmaat krijgt en dat de standaard werkwijze van verweerder dan is om contact met gemachtigde op te nemen om een hoorzitting te plannen. Gemachtigde ging er vanuit dat dat ook in dit geval zou gebeuren. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van verweerder deze werkwijze betwist en gesteld dat de standaard werkwijze is dat er in dit soort gevallen – waarin geen reactie wordt gegeven op de expliciete vraag of een hoorzitting gewenst is – van uitgegaan wordt dat geen hoorzitting hoeft plaats te vinden.
5. De rechtbank concludeert dat verweerder eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder er in dit specifieke geval, waarin zowel in het bezwaarschrift als in het aanvullende bezwaarschrift niet om een hoorzitting is verzocht en waarin een antwoord van een professioneel rechtshulpverlener op de expliciete vraag of een hoorzitting gewenst was uitblijft, vanuit mogen gaan dat eiseres afstand deed van het recht om te worden gehoord. Dat gemachtigde er vanuit ging dat een antwoord niet nodig was omdat eiseres toch wel zou worden gehoord, komt in dit geval voor eigen rekening en risico. De beroepsgrond dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden slaagt derhalve niet.
6. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts P.J.A.J. van Amelsfoort en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep J.K. van Essen. De voor eiseres vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 september 2014.
7. Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. De omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volstaan met dossieronderzoek en geen zelfstandig medisch onderzoek aan het lichaam heeft gedaan maakt niet direct dat de besluitvorming onzorgvuldig is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat Van Amelsfoort eiseres wel zelf heeft onderzocht en dat de beschikbare informatie van de behandelend sector bij de beoordeling is betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank betekent het feit dat het medisch spreekuur in de beleving van eiseres kort heeft geduurd eveneens niet dat het daarom ook onzorgvuldig is geweest. De rechtbank stelt vast dat alle door eiseres naar voren gebrachte psychische en lichamelijke klachten, te weten de aanpassingsstoornis, depressie, vermoeidheid, schouder-, arm-, oog-, en schildklierklachten, op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken zijn bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen van Van Amelsfoort uit psychisch en lichamelijk onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector, te weten van huisarts R. Aydinli van 6 maart 2014 en 13 januari 2015, van GGz-arts H. Knegtering van 30 september 2014, 7 januari 2015 en 10 februari 2015, van oogarts K.J. Hagedoorn van 29 december 2014, van reumatoloog C.M.A. de Gendt van 16 november 2012, van fysiotherapeute S. Jonis van 21 april 2013 en 19 september 2013 en diverse labuitslagen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiseres hebben gemist.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat de medische belastbaarheid van eiseres per 16 oktober 2014 in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het beroep van eiseres geeft geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De stelling van eiseres dat sprake zou zijn van een complexe posttraumatische stress-stoornis en dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, is niet met medische informatie onderbouwd. Zoals Van Essen schrijft blijkt uit de informatie van Knegtering immers dat sprake is van een recidiverende, matige depressieve stoornis en niet dat sprake is van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld. De door eiseres overgelegde stukken werpen derhalve geen ander licht op de medische situatie van eiseres per 16 oktober 2014.
9. Eiseres moet per 16 oktober 2014 daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 15 september 2014. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiseres heeft verzocht.
10. Eiseres vecht in beroep ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit I aan. Zij stelt zich op het standpunt dat er geen functies te duiden zijn en dat de geduide functies voor haar niet passend zijn, omdat deze haar belastbaarheid overschrijden.
11. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige A. Speijers en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep E.T.J. van de Pavert. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het Resultaat Functiebeoordeling en in de arbeidskundige rapporten voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres – zoals verwoord in de FML – niet overschrijdt.
12. Vanaf 16 oktober 2014 ontving eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Per 24 november 2014 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld in verband met depressieve klachten en lichamelijke klachten, waaronder ribklachten, en ontving zij ziekengeld. Verweerder heeft de beëindiging van het ziekengeld gebaseerd op de vaststelling dat eiseres per 6 maart 2015 niet (meer) ongeschikt is voor haar maatgevende arbeid op grond van de ZW.
13. De gronden van eiseres tegen het bestreden besluit II zijn gelijk aan hetgeen tegen het bestreden besluit I is aangevoerd, met dien verstande dat in het kader van de ZW wel een hoorzitting (in de vorm van een spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep) heeft plaatsgevonden.
14. De rechtbank stelt voorop dat als maatgevende arbeid in dit geval gelden de functies zoals die zijn geselecteerd bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 16 oktober 2014 in het kader van de Wet WIA. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk. In geschil is of eiseres daarvoor geschikt is per 6 maart 2015.
15. Het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit II ten grondslag ligt is vastgelegd in de rapporten van arts J. Menger en verzekeringsarts bezwaar en beroep J.K. van Essen. Anders dan eiseres is de rechtbank ook in dit geval van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Eiseres is door zowel Menger als door Van Essen op het spreekuur gezien, waarbij psychisch en lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Bovendien is de beschikbare informatie van de behandelend sector bij het oordeel betrokken. De rechtbank is voorts van oordeel dat de geschiktheid van eiseres voor de maatgevende arbeid per 6 maart 2015 in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Zij concluderen op basis van het eigen onderzoek en met inachtneming van de beschikbare medische informatie dat de klachten van eiseres op 6 maart 2015 niet zodanig zijn dat zij de geduide functies niet zou kunnen verrichten. Het enkele feit dat de gaf-score lager is, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook in dit geval geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
16. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.