ECLI:NL:RBGEL:2015:5979

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
23 september 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8368
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor eigen werk onder de Wet WIA na afwijzing uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een calamiteitenspecialist, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld op 5 juli 2012. Het UWV heeft vastgesteld dat eiser met ingang van 3 juli 2014 geen recht heeft op een uitkering, omdat hij niet geschikt geacht wordt om zijn eigen werk te verrichten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij met behulp van hulpmiddelen in staat was zijn werk uit te voeren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische belastbaarheid van eiser. De verzekeringsartsen hebben eiser lichamelijk onderzocht en specialistische informatie betrokken bij hun beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de medische belastbaarheid van eiser overtuigend is gemotiveerd en dat de conclusie van het UWV dat eiser niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, terecht is. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om de conclusies van de arbeidsdeskundigen te weerleggen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/8368

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. C. Karharman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder
(gemachtigde: A.J.L. van Klaveren).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij]
(gemachtigde: mr. drs. C.M. Notkamp-Schopman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser met ingang van 3 juli 2014 (hierna: datum in geding) geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 21 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft schriftelijk gereageerd op het beroepschrift van eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij is verschenen [naam], bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is sinds 1985 als calamiteitenspecialist werkzaam geweest bij [werkgever], welk bedrijf zich bezig hield met het reinigen van gebouwen en inboedel na brand- of waterschade. Dit bedrijf is een aantal jaar geleden overgenomen door de derde-partij. Eiser heeft eerst in de buitendienst gewerkt. Vanwege zijn gezondheid is eiser overgeplaatst naar de binnendienst. Op 5 juli 2012 heeft hij zich ziek gemeld. Tegen het einde van de wachttijd heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Eiser is bekend met problemen aan de linkerknie (lichte artrose) en longklachten (COPD Gold II/III).
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet geschikt is om zijn eigen werk als calamiteitenspecialist te verrichten en dat hij op grond van een theoretische schatting minder dan 35% ongeschikt moet worden geacht.
Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. Eiser heeft in beroep bestreden dat hij niet in staat is om zijn eigen werk te verrichten. Volgens eiser is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest omdat hij niet lichamelijk is onderzocht en er geen specialistische informatie bij de medische beoordeling is betrokken. Voorts zijn er volgens eiser in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 3 juni 2014 meer beperkingen dan nodig aangenomen. Ook het arbeidsdeskundig onderzoek is volgens eiser onzorgvuldig geweest, nu er onvoldoende onderzoek heeft plaatsgehad naar aard en zwaarte van zijn eigen werk. Volgens eiser is hij met gebruikmaking van een aantal hulpmiddelen zoals een heftruck, een mondkapje en gelaatsmasker, in staat om zijn eigen werk zonder productiviteitverlies uit te voeren. Eiser heeft voor zijn standpunten verwezen naar het door hem in bezwaar ingebrachte rapport van Lechnerconsult, opgesteld op 22 augustus 2014 door drs. A.P. Bisschops, medisch adviseur.
4. In lijn met vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep overweegt de rechtbank ambtshalve dat eiser processueel belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep, nu hij heeft gesteld dat hij geschikt is voor zijn eigen werk en dit door verweerder wordt ontkend.
5. De rechtbank stelt vast dat het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts E. van der Meulen van 3 juni 2014 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep R.W. Reddingius van 6 oktober 2014.
De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en eiser gezien op zijn spreekuur van 3 juni 2014. De verzekeringsarts heeft de belastbaarheid van eiser verwoord in de FML van 3 juni 2014 en daarin beperkingen opgenomen binnen de rubrieken 3 (Aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (Dynamische handelingen) en 5 (Statische houdingen).
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en daarbij kennis genomen van het door eiser in bezwaar overgelegde rapport van Lechnerconsult.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat eiser op basis van de lichte linkerknieartrose en luchtwegziekte COPD Gold II/III is aangewezen op werkzaamheden die de knie en luchtwegen fysiek niet zwaar belasten. In de opgestelde FML komt dit aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende tot uiting.
6. De rechtbank heeft geen aanleiding gevonden om het verrichte medische onderzoek onzorgvuldig te achten. De conclusie in het rapport van Lechnerconsult dat er door de verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek is beschreven en dat geen specialistische informatie in de beoordeling is betrokken is onjuist. Uit het medisch onderzoeksverslag van 3 juni 2014 (gedingstukken 39.1 tot en met 39.5) blijkt dat de verzekeringsarts eiser onder meer lichamelijk heeft onderzocht. Het verrichte onderzoek staat in dit verslag ook beschreven. Voorts blijkt uit dit verslag dat er specialistische informatie, waaronder informatie van de orthopeed en de longarts van eiser, bij het onderzoek is betrokken. Ook in het achterwege laten van een persoonlijk onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet de rechtbank geen reden om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten, nu eiser door de verzekeringsarts is onderzocht, de klachten van eiser bekend waren en er informatie van de behandelend sector aanwezig was. De rechtbank is voorts niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat de medische belastbaarheid van eiser op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Aan de conclusie van de medisch adviseur van Lechnerconsult dat er door de verzekeringsartsen van verweerder meer beperkingen zijn aangenomen dan noodzakelijk, ligt ten grondslag dat eiser bij deze medisch adviseur heeft aangegeven op dat moment weinig klachten van de linkerknie te hebben alsmede dat de medisch adviseur slechts geringe afwijkingen bij onderzoek kon vaststellen. Verder ligt daaraan ten grondslag dat de longen van eiser op dat moment rustig waren en hij in rust niet kortademig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar in zijn rapport van 6 oktober 2014 tegenover gesteld dat de omstandigheid dat eiser tijdens een periode minder of weinig knieklachten heeft, onverlet laat dat bij hem sprake is van lichte knieartrose en dat als gevolg daarvan kniebelasting een risicofactor is ten aanzien van progressie. In die zin is het beperken van de kniebelasting in werk, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ook een medisch advies ter voorkoming van verslechtering van de aandoening. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts opgemerkt dat het mogelijk is dat eiser in een stoffige werkomgeving geen klachten heeft, maar dat de combinatie van een stoffige werkomgeving met fysieke belasting en fysieke inspanning, waarvoor eiser beperkt is, zal leiden tot gezondheidsklachten en -risico’s. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daaraan nog toegevoegd dat bij een beperkte longfunctie door COPD een meer dan gebruikelijke blootstelling aan (fijn)stof (met inhalatie) een gezondheidsrisico vormt, zodat het op verzekeringsgeneeskundigen gronden rationeel is om dit te beperken. Gelet op deze reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding om eiser te volgen in zijn conclusie dat meer beperkingen dan noodzakelijk zijn aangenomen.
8. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 3 juni 2014.
9. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige K. van Brakel van 13 juni 2014 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep L.H.J. Ambrosius van 20 oktober 2014. De arbeidsdeskundige heeft onder meer dossieronderzoek verricht en met eiser op 10 juni 2014 gesproken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft onder meer dossierstudie verricht en op 16 oktober 2014 telefonisch contact met eiser gehad en 20 oktober 2014 overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Hij heeft geconcludeerd dat eiser uitgaande van de FML van 3 juni 2014 niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Eiser wordt wel in staat geacht om de volgende functies te verrichten: Samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (sbc-code: 267050), Samensteller kunststof- en rubberindustrie (sbc-code: 271130), en Conciërge, huismeester, huisbewaarder (sbc-code: 261010).
10. De rechtbank heeft geen grond om te oordelen dat er door de arbeidsdeskundigen onvoldoende onderzoek is verricht naar de aard en de zwaarte van het eigen werk van eiser. De rechtbank overweegt in dat verband dat arbeidsdeskundige S. de Man op 17 oktober 2013 in het kader van een door eiser gevraagd deskundigenoordeel een werkplekonderzoek heeft uitgevoerd. De arbeidsdeskundige K. van Brakel heeft de door De Man beschreven werkzaamheden, blijkens zijn rapportage, in zijn onderzoek betrokken. Voort heeft hij op 12 juni 2014 nog overleg met De Man gevoerd en hem daarbij vragen gesteld over eisers werkomgeving. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 16 oktober 2014 uitgebreid met eiser gesproken over de inhoud van zijn werk en een beschrijving daarvan in zijn rapport opgenomen. In beroep is door eiser onvoldoende naar voren gebracht om de conclusie te dragen dat verweerder van een verkeerde veronderstelling inzake eisers werkzaamheden is uitgegaan. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat het verrichte arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig is.
11. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende is gemotiveerd dat eiser uitgaande van de FML van 3 juni 2014 niet geschikt kan worden geacht om zijn eigen werk te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft overwogen dat eiser zijn schoon te maken objecten via een hefblad op hoogte kan brengen om schoon te maken en dat de werkzaamheden vervolgens staand en gebogen om het schoon te maken object worden uitgevoerd. Daarmee is, aldus de arbeidsdeskundige, de functie te belastend voor eiser omdat hij niet meer in staat is om de gehele dag staand zijn werkzaamheden uit te voeren.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft overwogen dat eiser maximaal 10 kg mag tillen en dat hij in zijn functie soms ook voorwerpen van maximaal 15 kg moet tillen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voorts overwogen dat de belasting in het boven schouderhoogte actief zijn in duur beperkt moet zijn maar dat dit afhankelijk van het te reinigen voorwerp niet kan, zodat er ook op dit item, hoewel niet dagelijks, sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid. Voorts kan het staan vanwege het verschil in aanbod van te reinigen producten op sommige dagen de belastbaarheid van eiser overschrijden. Daarnaast is er, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, nog een overschrijding van de belastbaarheid van eiser op het item blootstelling aan stof/respectievelijk het dragen van het gelaatsmasker. Uit overleg dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gevoerd, is naar voren gekomen dat, gelet op eisers specifieke klachten, werken met een gelaatsmasker om blootstelling aan roet te voorkomen niet is aangewezen. Het daartegenover gestelde vermoeden van de medisch adviseur van Lechnerconsult dat eiser wel in staat is om zijn werk te verrichten, is voor de rechtbank onvoldoende om aan het oordeel van de arbeidsdeskundigen te twijfelen, te meer nu ook De Man in zijn rapport van 21 oktober 2013 heeft geconcludeerd dat eiser ongeschikt is voor eigen werk.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Nu eiser daar niets tegenover heeft gesteld, heeft de rechtbank ook op dit punt geen reden om aan de conclusies van de arbeidsdeskundigen te twijfelen.
13. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij op basis van 40 uur per week werkzaam is geweest, maar thans een uitkering op grond van 38 uur per week heeft. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de omvang van de maatmanfunctie. Stukken die erop wijzen dat van een onjuiste omvang is uitgegaan, zijn niet
overgelegd.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch-Leysma, voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll en mr. C.W.C.A. Bruggeman , rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.