ECLI:NL:RBGEL:2015:5747

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
C/05/280134 KZ RK 15-100
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de kantonrechter in civiele procedure

Op 10 september 2015 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoeker, dat op 11 maart 2015 was ingediend. Verzoeker was betrokken in een civiele procedure tegen Tandartsenpraktijk B.V. en heeft de kantonrechter, mr. M.C.J. Heessels, gewraakt. De wraking was gebaseerd op twijfels over de onbevangenheid van de rechtbank en de kantonrechter, voortkomend uit eerdere uitspraken en communicatie van de rechtbank. De kantonrechter had eerder aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek en was niet verschenen op de zitting van 1 september 2015, waar het verzoek werd behandeld. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker zijn wrakingsverzoek te laat heeft ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen al eerder bekend waren. De wrakingskamer oordeelde dat een verzoek tot wraking onmiddellijk moet worden ingediend zodra de feiten bekend zijn, en dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek. De civiele procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: C/05/280134 KZ RK 15-100
Beslissing van 10 september 2015 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Gelderland op het verzoek van:
[verzoeker],
wondende te [woonplaats] ,
verzoeker tot wraking, hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. M.C.J. Heessels,
kantonrechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 11 maart 2015 heeft verzoeker in de civiele procedure tussen [Tandartsenpraktijk B.V.] als eiseres enerzijds en verzoeker als gedaagde anderzijds (met procedure nummer 3418688 CV EXPL 14-6815), een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechtbank in het algemeen en de kantonrechter in het bijzonder.
1.2.
De kantonrechter heeft op 18 maart 2015 schriftelijk verklaard niet te berusten in het tegen hem gerichte verzoek tot wraking en aangegeven dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer zal verschijnen.
1.3.
Bij aanvang van de behandeling van onderhavig wrakingsverzoek ter zitting van 13 april 2015 heeft verzoeker één van de leden van de wrakingskamer gewraakt. In verband met dat wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer de behandeling van het tegen de kantonrechter gerichte wrakingsverzoek ter zitting geschorst, in afwachting van de behandeling van het wrakingsverzoek van 13 april 2015 door de (tweede) wrakingskamer. De (tweede) wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek met betrekking tot één van de leden van de (eerste) wrakingskamer bij beschikking van 12 juni 2015 afgewezen, zodat de behandeling van het tegen de kantonrechter gerichte wrakingsverzoek kan worden voortgezet door de (eerste) – in samenstelling ongewijzigde – wrakingskamer.
1.4.
Op 1 september 2015 heeft verzoeker de rechtbank kort voor de behandeling van het wrakingsverzoek telefonisch – en later bij faxbericht herhaald – verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn wrakingsverzoek in verband met verhindering om op het geplande tijdstip te verschijnen. Verzoeker is daarop te kennen gegeven dat de behandeling doorgang zou vinden zoals gepland.
1.5.
Het verzoek tot wraking van de kantonrechter is behandeld ter zitting van 1 september 2015. Zoals aangekondigd zijn verzoeker en de kantonrechter daarbij niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het standpunt van de kantonrechter

2.1.
Verzoeker heeft uiteengezet dat hij zowel de rechtbank als geheel, als de kantonrechter in het bijzonder wraakt. Hij heeft aangevoerd dat zijn wraking een reactie is op enerzijds de brief van de rechtbank van 15 januari 2015 en de beslissing van 19 februari 2015, anderzijds op recente berichten in de media, eerdere ervaringen in civiele zaken en informatieverstrekking door de rechtbank.
Hij heeft samengevat aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij ernstig aan de onbevangenheid van de rechtbank als geheel twijfelt omdat structureel wordt nagelaten om vanaf het begin de namen van behandelend rechters te vermelden, zodat (voor)tijdig onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling tussen rechter en partijen onmogelijk is.
Over de kantonrechter in het bijzonder heeft verzoeker gerefereerd aan een andere door de kantonrechter behandelde zaak, waarbij [naam B.V.] verweerder was en waarin de kantonrechter een voor verzoeker onbegrijpelijk oordeel heeft gegeven. Verzoeker stelt dat hij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat de kantonrechter om louter proces-economische redenen noodzakelijk onderzoek achterwege heeft gelaten.
2.2.
De kantonrechter heeft ten verwere aangevoerd dat, voor zover het wrakingsverzoek zich tegen de rechtbank als geheel richt, het niet mogelijk is om een geheel college of een gehele rechtbank te wraken. Over de tegen hem in het bijzonder gerichte wrakingsgronden heeft de kantonrechter zich op het standpunt gesteld dat een wrakingsverzoek niet kan worden gebaseerd op een (in de ogen van verzoeker) onjuiste beslissing in een andere procedure. Tegen een vonnis staat in het algemeen hoger beroep open. De onderhavige wraking ziet op de thans lopende procedure, waarin verzoeker in de gelegenheid is (geweest) om zijn standpunt uiteen te zetten en waarin een zorgvuldige beoordeling zal plaatsvinden. Er is volgens de kantonrechter geen (specifieke) grond aangevoerd die zou kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van een (schijn) van vooringenomenheid jegens verzoeker die een wraking zou kunnen rechtvaardigen.

3.Beoordeling

3.1.
Allereerst overweegt de wrakingskamer als volgt over het verzoek om aanhouding van de behandeling van het wrakingsverzoek. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij als mantelzorger van zijn zieke vader verhinderd was om de zitting bij te wonen. Het (telefonische) bericht van verhindering heeft de wrakingskamer pas in de middag vóór de zitting – die om 15:30 uur gepland stond – bereikt. Het verzoek om aanhouding is afgewezen. De wrakingskamer heeft daarbij van belang geacht dat verzoeker al op 6 juli 2015 was uitgenodigd voor de zitting en derhalve ruim van te voren op de hoogte was van dat tijdstip. Van verzoeker mag, als (inval)mantelzorger, worden verwacht dat als hij bij die behandeling aanwezig wenst te zijn, hij ervoor zorgt dat iemand anders hem als (inval)mantelzorger kan vervangen op het moment van de zitting. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat verzoeker pas zeer kort voor de zitting om aanhouding heeft verzocht en dat hij zijn stellingen, dat de reguliere mantelzorger is uitgevallen en dat het de laatste tijd heel slecht gaat met zijn vader, niet nader heeft onderbouwd.
3.2.
De wrakingskamer oordeelt als volgt over de gronden van het wrakingsverzoek. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient het verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag worden gelegd aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.3.
Verzoeker stelt in zijn wrakingsverzoek dat het onder andere een reactie is op de brief van de rechtbank van 15 januari 2015 (naar aanleiding van de rolzitting van 14 januari 2015) en de beslissing van 19 februari 2015.
Voor de beoordeling is het volgende van belang. De brief van 15 januari 2015 is aan verzoeker gestuurd naar aanleiding van een beslissing van de kantonrechter op de rolzitting op 14 januari 2015. Naar aanleiding van de brief van 15 januari 2015 heeft verzoeker bij brief van 11 februari 2015 al een (eerder) wrakingsverzoek ingediend. Bij beslissing van 19 februari 2015 heeft de (eerdere) wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in dit eerdere wrakingsverzoek omdat het was ingediend in reactie op de bijna vier weken daarvoor (op 15 januari 2015) aan verzoeker verzonden brief. De (eerdere) wrakingskamer is er bij de beoordeling per abuis van uitgegaan dat een andere kantonrechter de beslissing op de rolzitting van 14 januari 2015 had genomen. Bij herstelbeslissing van 10 maart 2015 heeft de (eerdere) wrakingskamer de beslissing van 19 februari 2015 daarom hersteld, in die zin dat waar de naam van de per abuis genoemde kantonrechter staat, de naam van de (op 14 januari 2015 behandelend) kantonrechter dient te worden gelezen. Het onderhavige wrakingsverzoek richt zich tegen de (op 14 januari 2015 behandelend) kantonrechter.
De wrakingskamer constateert dat de (eerdere) wrakingskamer reeds heeft beslist op het wrakingsverzoek naar aanleiding van de brief van 15 januari 2015. Verzoeker is niet-ontvankelijk verklaard omdat het wrakingsverzoek niet was gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend waren geworden. Voor zover het onderhavige wrakingsverzoek zich richt tegen de brief van 15 januari 2015 verwijst de wrakingskamer naar de beslissing van 19 februari 2015. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek te laat ingediend en kan om die reden niet in zijn verzoek worden ontvangen. Dat zelfde geldt voor zover het wrakingsverzoek zich richt tegen de beslissing van 19 februari 2015. Verzoeker heeft het wrakingsverzoek op 11 maart 2015 ingediend, aldus bijna drie weken nadat de (eerdere) wrakingskamer een beslissing had genomen. De wrakingskamer constateert dat verzoeker dit verzoek wederom te laat heeft ingediend en dat hij derhalve opnieuw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn wrakingsverzoek.
Dat verzoeker op 10 maart 2015 door middel van een herstelbeslissing in kennis werd gesteld van het feit dat een andere kantonrechter de behandelend kantonrechter was dan aanvankelijk per abuis was vermeld in de beslissing van 19 februari 2015, doet daar niet aan af omdat verzoeker in zijn wrakingsverzoek geen concreet op de persoon van de kantonrechter betrekking hebbende omstandigheden heeft genoemd. Dat de kantonrechter in een eerdere procedure een kennelijk voor verzoeker onwelgevallige uitspraak heeft gedaan, maakt objectief gezien niet dat de kantonrechter in de daarop volgende procedures vooringenomen tegenover verzoeker moet worden geacht.
3.4.
Voor het overige legt verzoeker aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag dat hij reageert op recente berichten in de media, eerdere ervaringen in civiele zaken en informatieverstrekking door de rechtbank. De wrakingskamer constateert dat verzoeker op dit punt geen concrete op de kantonrechter toegespitste argumenten noemt en deze gronden zich uitstrekken tot de rechtbank als geheel. De wrakingskamer overweegt dat uit de aard en het doel van het wrakingsmiddel volgt dat een wraking betrekking moet hebben op een met name genoemde rechter. Een wrakingsverzoek dat zich tot de rechtbank als geheel richt voldoet niet aan voormelde eis en valt dan ook niet aan te duiden als een wrakingsverzoek. Verzoeker zal daarom voor het overige eveneens niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek van 11 maart 2015;
- bepaalt dat de civiele procedure (met procedurenummer 3418688 CV EXPL 14-6815) wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek op 11 maart 2015.
Deze beslissing is gegeven door mrs. P.F.A. Bierbooms, voorzitter, W.L.F. Prisse en L.J.P. Lambooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Oostveen-Out, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2015.