4.3Nagtegaal heeft de dossiergegevens bestudeerd en informatie bij de behandelaar opgevraagd. Uit de ontvangen informatie van behandelend psychiater Braam (crisisdienst Altrecht) van 3 juli 2014 blijkt dat Braam de volgende diagnoses heeft gesteld: een paniekstoornis met agorafobie en een gegeneraliseerde angststoornis. Daarnaast is er sprake van een depressieve stoornis en psychose NAO, beide in remissie. Volgens Braam is een persoonlijkheidsstoornis niet goed vast te stellen; ontwijkende en afhankelijke trekken zijn te overwegen. Nagtegaal schrijft ten aanzien van de diagnoses op As I dat er geen sprake is van een irreversibel ziektebeeld en dat herstel in principe mogelijk is. Ten aanzien van de mogelijke problematiek op As II is geen verbetering mogelijk. Nagetgaal gaat er van uit dat de werkneemster inderdaad een kwetsbare ontoereikende persoonlijkheidsorganisatie heeft. Omdat zij hier in het verleden mee heeft gewerkt valt niet in te zien waarom zij met deze persoonlijkheidsstructuur in de toekomst niet zou kunnen werken. Uit de informatie van de behandelaar blijkt dat het afgelopen jaar een verbetering is opgetreden. Er heeft symptoomverbetering door medicatie plaats gevonden en thuis functioneert de werkneemster weer redelijk. Mede gezien het beloop is verdere verbetering niet uitgesloten.
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat noch Wielaard, noch Nagtegaal de werkneemster zelf heeft gezien. Dit heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. In het kader van een finale beslechting van het geschil heeft de rechtbank verweerder bij schorsingsbeslissing van 30 maart 2015 in de gelegenheid gesteld om de werkneemster op te roepen op het spreekuur van de va b&b zodat deze zich op basis van eigen waarneming een oordeel kan vormen.
6. Va b&b P.J.J. Bakker heeft de werkneemster op 15 april 2015 gesproken en onderzocht. Bakker schrijft dat de klachten van de werkneemster ten opzichte van de eerste ziektedag aanmerkelijk zijn afgenomen. Van een ernstige depressie is geen sprake meer. Ondanks deze geleidelijke verbetering is er nog onvoldoende stabiliteit in het medisch toestandsbeeld van de werkneemster om van structureel benutbare mogelijkheden uit te gaan. De werkneemster is dan ook nog steeds voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Bakker stelt voorts vast dat uit de medische informatie geen ernstige As II stoornis blijkt welke een beletsel zou kunnen vormen voor een adequate behandeling van de As I stoornis(sen). Op basis van de medische informatie en het op medische gronden te verwachten beloop zullen adequate behandelingen leiden tot een verbetering van het persoonlijk en sociaal functioneren en een toename in het aantal werkuren (op basis van verbetering van het klinisch beeld).
7. Eiseres heeft in reactie op het rapport van Bakker haar standpunt gehandhaafd. Uit de meest recente informatie van de behandelaars blijkt volgens haar geenszins een veranderde situatie.
8. De rechtbank is van oordeel dat Bakker adequaat heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Bakker heeft eiseres zelf gesproken, heeft informatie van de behandelaars beoordeeld alsmede bij zijn oordeelsvorming de multidisciplinaire richtlijn angststoornissen van het Trimbosinstituut, het verzekeringsgeneeskundig protocol Angststoornissen en de NHG-standaard betrokken. Tevens heeft Bakker het door het door het UWV in het kader van een IVA-beoordeling gehanteerde Stappenplan bij zijn beoordeling betrokken. Bakker heeft voorts gemotiveerd waarom de stelling van eiseres dat haar persoonlijkheidsstructuur het herstel in de weg zou staan niet kan worden gevolgd.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van Bakker.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, wordt bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en wordt verweerder veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Eiseres heeft in haar beroepschrift verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten, waaronder ook de kosten van de medische expertise. Dit heeft zij niet toegelicht. De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiseres onder de kosten van de medische expertise verstaat de kosten van de door medisch adviseur E. Khoe uitgebrachte verslagen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat Khoe een deskundige is als bedoeld in artikel 1 onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpr). Nu eiseres evenwel geen specificatie van de kosten van de medisch adviseur (inclusief het aantal gewerkte uren en het door Khoe gehanteerde uurtarief) heeft overgelegd zal de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding op dit punt afwijzen. De overige kosten stelt de rechtbank, op grond van het Bpr, zoals dit luidt per 1 januari 2015, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 490 per punt).