ECLI:NL:RBGEL:2015:5705

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6195
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-beoordeling en onzorgvuldige besluitvorming bij wijziging loongerelateerde uitkering naar loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 september 2015 uitspraak gedaan in een beroep van een werkgever tegen de toekenning van een loonaanvullingsuitkering aan een werkneemster op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De werkgever, vertegenwoordigd door mr. A. Lippinkhoff, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat de loongerelateerde uitkering van de werkneemster, die sinds 30 november 2010 arbeidsongeschikt was, heeft gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de werkneemster zelf niet hebben gezien, wat heeft geleid tot een motiveringsgebrek in de besluitvorming. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten, omdat de werkneemster nog steeds voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft ook bepaald dat de werkgever recht heeft op vergoeding van de proceskosten, maar heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van de medische adviseur afgewezen omdat er geen specificatie van deze kosten was overgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van medische onderzoeken in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/6195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. A. Lippinkhoff),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
19 maart 2014 (hierna: datum in geding) de loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van [naam werkneemster] (hierna: de werkneemster) gewijzigd in een loonaanvullingsuitkering in het kader van de Wet WIA.
Bij besluit van 16 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
W. Prins.
Ter zitting is het onderzoek geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen een nader medisch onderzoek te verrichten en daarvan verslag uit te brengen.
Verweerder heeft op 16 april 2015 gereageerd en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (va b&b) van 15 april 2015 bijgevoegd. Bij brief van 19 mei 2015 heeft eiseres een reactie gegeven. Hierop is door verweerder op 28 mei 2015 gereageerd met een rapport van de va b&b van 27 mei 2015.
Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. De werkneemster is op 12 februari 2007 bij eiseres in dienst getreden als intercedente, laatstelijk verrichtte zij deze werkzaamheden voor 24 uur per week. Op 30 november 2010 is zij uitgevallen vanwege psychische klachten. Na de beoordeling van de aanvraag om uitkering ingevolge de Wet WIA heeft verweerder de werkneemster met ingang van 19 mei 2013 een loongerelateerde uitkering in het kader van de Wet WIA toegekend, uitgaande van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Die uitkering is met het primaire besluit ingaande 19 maart 2014 omgezet in een loonaanvullingsuitkering. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft de overgang van de loongerelateerde uitkering naar de loonaanvullingsuitkering gebaseerd op de vaststelling dat eiseres op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden heeft en in verband hiermee volledig, doch niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een medisch onderzoek ten grondslag.
3. Eiseres vecht in beroep de medische grondslag aan. Eiseres stelt in dat verband allereerst dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom verbetering van de belastbaarheid van de werkneemster valt te verwachten. Eiseres is van mening dat de stagnatie in het herstel valt te verklaren vanuit haar persoonlijkheidsstructuur (As II), hetgeen niet behandelbaar is. Eiseres is van mening dat aan werkneemster een IVA-uitkering toegekend had moeten worden.
4.1
Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts E.M. Wielaard van 1 april 2014 en van de va b&b G.H. Nagtegaal van 15 juli 2014.
4.2
Wielaard heeft de dossiergegevens bestudeerd en telefonisch met de echtgenoot van de werkneemster gesproken. Wielaard heeft informatie van de behandelend psychiater M. Theulen (crisisdienst Altrecht) van 3 januari 2013 bij zijn oordeelsvorming betrokken. Theulen heeft bij de werkneemster de volgende diagnoses gesteld: een psychotische stoornis NAO en een gegeneraliseerde angststoornis (As I). Daarnaast constateert Theulen aanwijzingen voor cluster C-kenmerken (As II). De echtgenoot van de werkneemster vertelt dat zij nog altijd niet over haar problemen durft te praten. Met een behandeling is nog niet begonnen omdat zij daar naar toe moet groeien. De huidige behandeling heeft tot doel om haar toegankelijk voor de noodzakelijke behandeling te laten worden. Volgens Wielaard heeft de werkneemster nog steeds geen duurzaam benutbare mogelijkheden, maar is de verwachting dat de medische situatie op de middellange termijn zal verbeteren omdat bij een gerichte behandeling verbetering is te verwachten.
4.3
Nagtegaal heeft de dossiergegevens bestudeerd en informatie bij de behandelaar opgevraagd. Uit de ontvangen informatie van behandelend psychiater Braam (crisisdienst Altrecht) van 3 juli 2014 blijkt dat Braam de volgende diagnoses heeft gesteld: een paniekstoornis met agorafobie en een gegeneraliseerde angststoornis. Daarnaast is er sprake van een depressieve stoornis en psychose NAO, beide in remissie. Volgens Braam is een persoonlijkheidsstoornis niet goed vast te stellen; ontwijkende en afhankelijke trekken zijn te overwegen. Nagtegaal schrijft ten aanzien van de diagnoses op As I dat er geen sprake is van een irreversibel ziektebeeld en dat herstel in principe mogelijk is. Ten aanzien van de mogelijke problematiek op As II is geen verbetering mogelijk. Nagetgaal gaat er van uit dat de werkneemster inderdaad een kwetsbare ontoereikende persoonlijkheidsorganisatie heeft. Omdat zij hier in het verleden mee heeft gewerkt valt niet in te zien waarom zij met deze persoonlijkheidsstructuur in de toekomst niet zou kunnen werken. Uit de informatie van de behandelaar blijkt dat het afgelopen jaar een verbetering is opgetreden. Er heeft symptoomverbetering door medicatie plaats gevonden en thuis functioneert de werkneemster weer redelijk. Mede gezien het beloop is verdere verbetering niet uitgesloten.
5. De rechtbank heeft vastgesteld dat noch Wielaard, noch Nagtegaal de werkneemster zelf heeft gezien. Dit heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt omdat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. In het kader van een finale beslechting van het geschil heeft de rechtbank verweerder bij schorsingsbeslissing van 30 maart 2015 in de gelegenheid gesteld om de werkneemster op te roepen op het spreekuur van de va b&b zodat deze zich op basis van eigen waarneming een oordeel kan vormen.
6. Va b&b P.J.J. Bakker heeft de werkneemster op 15 april 2015 gesproken en onderzocht. Bakker schrijft dat de klachten van de werkneemster ten opzichte van de eerste ziektedag aanmerkelijk zijn afgenomen. Van een ernstige depressie is geen sprake meer. Ondanks deze geleidelijke verbetering is er nog onvoldoende stabiliteit in het medisch toestandsbeeld van de werkneemster om van structureel benutbare mogelijkheden uit te gaan. De werkneemster is dan ook nog steeds voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Bakker stelt voorts vast dat uit de medische informatie geen ernstige As II stoornis blijkt welke een beletsel zou kunnen vormen voor een adequate behandeling van de As I stoornis(sen). Op basis van de medische informatie en het op medische gronden te verwachten beloop zullen adequate behandelingen leiden tot een verbetering van het persoonlijk en sociaal functioneren en een toename in het aantal werkuren (op basis van verbetering van het klinisch beeld).
7. Eiseres heeft in reactie op het rapport van Bakker haar standpunt gehandhaafd. Uit de meest recente informatie van de behandelaars blijkt volgens haar geenszins een veranderde situatie.
8. De rechtbank is van oordeel dat Bakker adequaat heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Bakker heeft eiseres zelf gesproken, heeft informatie van de behandelaars beoordeeld alsmede bij zijn oordeelsvorming de multidisciplinaire richtlijn angststoornissen van het Trimbosinstituut, het verzekeringsgeneeskundig protocol Angststoornissen en de NHG-standaard betrokken. Tevens heeft Bakker het door het door het UWV in het kader van een IVA-beoordeling gehanteerde Stappenplan bij zijn beoordeling betrokken. Bakker heeft voorts gemotiveerd waarom de stelling van eiseres dat haar persoonlijkheidsstructuur het herstel in de weg zou staan niet kan worden gevolgd.
De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van Bakker.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet echter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
10. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, wordt bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en wordt verweerder veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten in de beroepsprocedure. Eiseres heeft in haar beroepschrift verzocht om een veroordeling van verweerder in de proceskosten, waaronder ook de kosten van de medische expertise. Dit heeft zij niet toegelicht. De rechtbank maakt uit het dossier op dat eiseres onder de kosten van de medische expertise verstaat de kosten van de door medisch adviseur E. Khoe uitgebrachte verslagen. De rechtbank stelt in dit verband vast dat Khoe een deskundige is als bedoeld in artikel 1 onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpr). Nu eiseres evenwel geen specificatie van de kosten van de medisch adviseur (inclusief het aantal gewerkte uren en het door Khoe gehanteerde uurtarief) heeft overgelegd zal de rechtbank het verzoek om proceskostenvergoeding op dit punt afwijzen. De overige kosten stelt de rechtbank, op grond van het Bpr, zoals dit luidt per 1 januari 2015, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 490 per punt).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980;
-bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht ad. € 328 aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.