Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte, rijdend in een personenauto, tegen het verkeer in is gereden en daarna over de busbaan is gereden waarna hij is gestopt voor de kruising Roermondsplein in de richting van de Weerdjesstraat in Arnhem. Daar heeft hij gewacht totdat een aantal auto’s die van rechts kwamen voorbij waren gegaan. Toen is hij links de bocht om gereden, de rechterrijstrook op. De agenten die op de fiets hadden staan wachten voor het verkeerslicht op het Roermondsplein kruisend met de Weerdjesstraat, hadden gezien dat verdachte tegen het verkeer inreed en zijn, toen verdachte nog met zijn auto stil stond voor de kruising, tegen de rijrichting ingereden op de voor hen meest linkerrijstrook van de weg (vanuit verdachte bezien op de rechterrijstrook van de weg), met de bedoeling verdachte een bekeuring te geven. Verdachte en de agenten bevonden zich toen op dezelfde rijstrook. Zowel verdachte als agent [slachtoffer 1] zijn toen uitgeweken waarna verdachte beide agenten op de linkerrijstrook van de weg gepasseerd is.
Dat verdachte al op het moment dat hij stil stond voor de kruising de agenten gezien heeft, is voor de rechtbank onvoldoende vast komen te staan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in hun gezamenlijk proces-verbaal van bevindingen verklaard dat verdachte meerdere keren in hun richting keek en [slachtoffer 1] zelf heeft nog verklaard dat verdachte ook oogcontact maakte. [slachtoffer 2] heeft niet verklaard dat er oogcontact is geweest en heeft bij de rechter-commissaris over dit punt slechts verklaard dat hij de indruk had dat verdachte hen zag vanwege hun herkenbaarheid. Verdachte heeft ontkend de agenten toen al gezien te hebben en zijn passagier heeft verklaard dat verdachte de agenten pas zag op het moment dat hij de bocht naar links maakte. Bovendien vond het gebeuren midden in de nacht plaats en was de afstand tussen verdachte en de agenten op dat moment dusdanig dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat [slachtoffer 1] gezien heeft dat verdachte oogcontact met hem maakte.
Hoewel de agenten een fluorescerend vest droegen met het opschrift politie, staat voor de rechtbank ook onvoldoende vast dat het niet anders kan dan dat verdachte hen gezien moet hebben toen hij bij de kruising stond te wachten. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat verdachte nog gewacht heeft op voor hem van rechts komend verkeer en het dus aannemelijk is dat zijn aandacht daar naar uit ging en op de omstandigheid dat de afstand tussen verdachte en de agenten niet zo gering was dat hij ze gezien moet hebben.
Uitgaande van de verklaring van verdachte en die van zijn passagier, heeft verdachte de agenten op zijn vroegst gezien op het moment dat hij linksaf sloeg. Verdachte werd op dat moment geconfronteerd met de agenten die op zijn weghelft fietsten en die zich op dat moment op korte afstand van hem bevonden, en is uitgeweken, naar eigen zeggen juist om een botsing te voorkomen.
Ter terechtzitting heeft verdachte eerst verklaard dat hij gelegenheid had om te stoppen toen hij de agenten zag. Later heeft hij dit aangevuld door te zeggen dat dit zag op het moment nadat hij naar links was uitgeweken. Gelet op de korte afstand tussen verdachte en de agenten op het moment dat verdachte hen zag en de korte tijd die er toen nog was om te reageren kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden verweten dat hij op dat moment niet is gestopt.
Dat verdachte met een hoge snelheid heeft gereden is ook onvoldoende vast komen te staan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in hun gezamenlijk proces-verbaal van bevindingen wel verklaard dat zij beiden zagen dat het voertuig met hoge snelheid optrok, maar [slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij hoge toeren hoorde en dat verdachte gas gaf. Hoe hard verdachte heeft gereden kan hij niet inschatten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij 10 of 15 kilometer per uur reed toen hij de agenten zag, en dat hij pas hard is gaan rijden op het moment dat hij de agenten voorbij was.