ECLI:NL:RBGEL:2015:5620

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
05/840746-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling en bedreiging van politieagenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 september 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging van twee politieagenten. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 11 juli 2015 in Arnhem, waarbij de verdachte met zijn auto met hoge snelheid op de agenten zou zijn ingereden. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de agenten. De verdediging betwistte echter dat de verdachte opzettelijk handelde en voerde aan dat de toedracht van het incident niet duidelijk was. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn passagier in overweging genomen, evenals de verklaringen van de agenten. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzettelijk handelde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de agenten pas op het laatste moment had gezien en dat hij uitweken was om een aanrijding te voorkomen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij, een van de agenten, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank wees ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling af, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840746-15
Datum uitspraak : 7 september 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 24 augustus 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie en/of [slachtoffer 2] , brigadier van politie opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met zijn, verdachtes (personen)auto (Audi A3) met (hoge) snelheid op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN / OF
hij op of omstreeks 11 juli 2015 te Arnhem [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie en/of [slachtoffer 2] , brigadier van politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met zijn, verdachtes (personen)auto (Audi A3) met (hoge) snelheid op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ingereden, althans (op korte afstand) langs / in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gereden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging zware mishandeling op agenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De officier van justitie heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij, toen hij de agenten zag, voldoende tijd had om te stoppen, maar zelf beslist heeft om gas te geven en door te rijden. Door daarna uit te wijken met het risico dat de agenten dit ook moesten doen, waarbij hij rakelings langs agent [slachtoffer 1] is gereden, heeft verdachte volgens de officier van justitie voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de agenten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van zowel de poging zware mishandeling als de bedreiging vrij te spreken nu niet bewezen kan worden dat verdachte deze feiten opzettelijk, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, heeft gepleegd. De raadsvrouw heeft daartoe – kort samengevat – betoogd dat de toedracht van het incident niet duidelijk is en verdachte de agenten pas op het laatst heeft gezien en toen juist een aanrijding heeft willen voorkomen door uit te wijken.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte, rijdend in een personenauto, tegen het verkeer in is gereden en daarna over de busbaan is gereden waarna hij is gestopt voor de kruising Roermondsplein in de richting van de Weerdjesstraat in Arnhem. Daar heeft hij gewacht totdat een aantal auto’s die van rechts kwamen voorbij waren gegaan. Toen is hij links de bocht om gereden, de rechterrijstrook op. De agenten die op de fiets hadden staan wachten voor het verkeerslicht op het Roermondsplein kruisend met de Weerdjesstraat, hadden gezien dat verdachte tegen het verkeer inreed en zijn, toen verdachte nog met zijn auto stil stond voor de kruising, tegen de rijrichting ingereden op de voor hen meest linkerrijstrook van de weg (vanuit verdachte bezien op de rechterrijstrook van de weg), met de bedoeling verdachte een bekeuring te geven. Verdachte en de agenten bevonden zich toen op dezelfde rijstrook. Zowel verdachte als agent [slachtoffer 1] zijn toen uitgeweken waarna verdachte beide agenten op de linkerrijstrook van de weg gepasseerd is.
Dat verdachte al op het moment dat hij stil stond voor de kruising de agenten gezien heeft, is voor de rechtbank onvoldoende vast komen te staan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in hun gezamenlijk proces-verbaal van bevindingen verklaard dat verdachte meerdere keren in hun richting keek en [slachtoffer 1] zelf heeft nog verklaard dat verdachte ook oogcontact maakte. [slachtoffer 2] heeft niet verklaard dat er oogcontact is geweest en heeft bij de rechter-commissaris over dit punt slechts verklaard dat hij de indruk had dat verdachte hen zag vanwege hun herkenbaarheid. Verdachte heeft ontkend de agenten toen al gezien te hebben en zijn passagier heeft verklaard dat verdachte de agenten pas zag op het moment dat hij de bocht naar links maakte. Bovendien vond het gebeuren midden in de nacht plaats en was de afstand tussen verdachte en de agenten op dat moment dusdanig dat de rechtbank het niet aannemelijk acht dat [slachtoffer 1] gezien heeft dat verdachte oogcontact met hem maakte.
Hoewel de agenten een fluorescerend vest droegen met het opschrift politie, staat voor de rechtbank ook onvoldoende vast dat het niet anders kan dan dat verdachte hen gezien moet hebben toen hij bij de kruising stond te wachten. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat verdachte nog gewacht heeft op voor hem van rechts komend verkeer en het dus aannemelijk is dat zijn aandacht daar naar uit ging en op de omstandigheid dat de afstand tussen verdachte en de agenten niet zo gering was dat hij ze gezien moet hebben.
Uitgaande van de verklaring van verdachte en die van zijn passagier, heeft verdachte de agenten op zijn vroegst gezien op het moment dat hij linksaf sloeg. Verdachte werd op dat moment geconfronteerd met de agenten die op zijn weghelft fietsten en die zich op dat moment op korte afstand van hem bevonden, en is uitgeweken, naar eigen zeggen juist om een botsing te voorkomen.
Ter terechtzitting heeft verdachte eerst verklaard dat hij gelegenheid had om te stoppen toen hij de agenten zag. Later heeft hij dit aangevuld door te zeggen dat dit zag op het moment nadat hij naar links was uitgeweken. Gelet op de korte afstand tussen verdachte en de agenten op het moment dat verdachte hen zag en de korte tijd die er toen nog was om te reageren kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden verweten dat hij op dat moment niet is gestopt.
Dat verdachte met een hoge snelheid heeft gereden is ook onvoldoende vast komen te staan. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben in hun gezamenlijk proces-verbaal van bevindingen wel verklaard dat zij beiden zagen dat het voertuig met hoge snelheid optrok, maar [slachtoffer 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij hoge toeren hoorde en dat verdachte gas gaf. Hoe hard verdachte heeft gereden kan hij niet inschatten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij 10 of 15 kilometer per uur reed toen hij de agenten zag, en dat hij pas hard is gaan rijden op het moment dat hij de agenten voorbij was.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, met (hoge) snelheid op [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden om te proberen hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen of met (hoge) snelheid op hen is ingereden of (op korte afstand) langs hen of in hun richting is gereden om hen te bedreigen.
De rechtbank zal verdachte dan ook van beide tenlastegelegde feiten vrijspreken.
3a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 350,- terzake immateriële schade.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde, zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan derhalve zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
3b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
De officier van justitie heeft bij vordering van 13 juli 2015 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Gelderland, te Arnhem van 13 september 2013 (parketnummer 05/861131-13) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het tenlastegelegde zal zij de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
 verklaart de
benadeelde partij niet-ontvankelijkin zijn vordering.

De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 13 juli 2015, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Gelderland te Arnhem van 13 september 2013 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden.
Dit vonnis is gegeven door mr. J. Barrau (voorzitter), mr. H.G. Eskes en mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 september 2015.