ECLI:NL:RBGEL:2015:5476

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
05/740290-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Driessen
  • mr. Noordraven
  • mr. Van der Hooft
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontuchtige handelingen met minderjarige in Dinxperlo

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man uit Dinxperlo, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich zouden hebben voorgedaan in de periode van 1 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer, dat regelmatig bij de verdachte logeerde, niet wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verklaringen van het slachtoffer waren niet consistent met de tijdlijn die in de tenlastelegging was opgenomen. De verdachte heeft ontkend de feiten te hebben gepleegd en zijn verklaringen waren niet in strijd met de verklaringen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten. De rechtbank benadrukte dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740290-14
Datum uitspraak : 28 augustus 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. P.W.E. Hoezen, advocaat te Winterswijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014 te Dinxperlo, gemeente Aalten, met [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum 2] , één of meer handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte zijn vinger in de vagina, althans tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer] gebracht en/of de vagina van die [slachtoffer] betast, terwijl [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en aan de zorg of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 244 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014 te Dinxperlo, gemeente Aalten, met [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum 2] , buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het betasten van de vagina van die [slachtoffer] , terwijl [slachtoffer] de leeftijd van 16 jaren niet had bereikt en aan de zorg of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd;
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 247 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014 te Dinxperlo, gemeente Aalten, [slachtoffer] , geboortedatum [geboortedatum 2] , van wie verdachte wist dat zij de leeftijd van zestien jaren niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk er toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, door ten overstaan van die [slachtoffer] te masturberen;
art 248 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 247 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014 te Dinxperlo, gemeente Aalten, opzettelijk de eerbaarheid heeft geschonden door zich op een niet openbare plaats, te weten in zijn woning aan [adres] , met ontbloot
geslachtsdeel te bevinden terwijl daarbij [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 2]
) haars ondanks tegenwoordig was;
art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

2.Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Aanleiding onderzoek
Op 22 augustus 2014 heeft [betrokkene 1] bij de politie in Borken, Duitsland, aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte van zijn minderjarige dochter [slachtoffer] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde. De voor verdachte belastende verklaringen die benadeelde partij [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd, zijn op veel punten gedetailleerd zodat er geen reden is om de aan de geloofwaardigheid hiervan te twijfelen. Voorts komen deze verklaringen overeen met hetgeen benadeelde heeft verteld aan haar vader en haar oma, die beiden als getuigen zijn gehoord. Daarnaast worden de verklaringen van [slachtoffer] in voldoende mate ondersteund door hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard zodat is voldaan aan de wettelijke bewijsminima als bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Het standpunt van de verdediging
Op de eerste plaats is door de verdediging aangevoerd dat geen onderzoek is gedaan naar de periode genoemd in de tenlastelegging en dat niet bewezen kan worden dat benadeelde partij [slachtoffer] in de tenlastegelegde periode bij verdachte heeft overnacht. Op de tweede plaats heeft de verdediging de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] betwist. Weliswaar komen de door [slachtoffer] gegeven antwoorden op het eerste gezicht gedetailleerd en concreet voor, maar bij nauwkeurige lezing hiervan blijkt dat zij over verschillende gebeurtenissen tegelijkertijd verklaart en dat de verbalisant onvoldoende heeft doorgevraagd. Op de derde plaats heeft de raadsvrouw bepleit dat niet is voldaan aan de wettelijke bewijsminima, nu onvoldoende steunbewijs voorhanden is naast de door [slachtoffer] afgelegde belastende verklaringen en verdachte heeft ontkend dat hij bij haar is binnengedrongen en in haar aanwezigheid heeft gemasturbeerd. Derhalve dient verdachte van beide feiten te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de aanwezige dossierstukken niet worden vastgesteld dat hetgeen onder feit 1 en 2 aan verdachte ten laste is gelegd, heeft plaatsgevonden in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014, zoals verwoord in de tenlastelegging.
Hiertoe acht de rechtbank redengevend dat benadeelde [slachtoffer] op de vraag hoe lang het is geleden dat verdachte haar daar met zijn vinger heeft aangeraakt, heeft verklaard dat het niet zo lang geleden is, dat ze beide keren 7 jaar oud was en dat ze gelooft dat het beide keren in de zomer was. Ook mede op basis van de verklaringen van verdachte is niet vast te stellen dat het tenlastegelegde heeft of zou hebben plaatsgevonden in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014. Verdachte heeft, voor zover thans relevant, namelijk verklaard dat hij en zijn (inmiddels overleden) vrouw sinds twee of drie jaar de kinderen (met wie onder meer [slachtoffer] wordt bedoeld, zo begrijpt de rechtbank) opvingen, dat dit eigenlijk al een poosje was, vanaf het begin dat [betrokkene 2] (naar de rechtbank begrijpt de moeder van [slachtoffer] ) weer begon met werken en dat de kinderen begin/half juli 2014 voor het laatst bij hem en zijn (inmiddels overleden) vrouw hebben geslapen. Voorts heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] begin of in mei 2014, hij zou het zo niet kunnen zeggen, een seksueel getint filmpje heeft ontdekt op zijn mobiele telefoon toen zij bij hem en zijn (overleden) vrouw thuis was, dat hij in augustus nieuwe filmpjes heeft opgenomen en dat hij daarvoor in juli een aantal filmpjes op zijn telefoon had staan, die [slachtoffer] wel gezien zou kunnen hebben. Uit het dossier kan evenwel niet worden afgeleid dat de tenlastegelegde feiten ook in die periode waarover verdachte heeft verklaard, zouden zijn gepleegd. Uit de verklaringen van getuige [betrokkene 1] , de vader van [slachtoffer] , volgt voor zover hier van belang alleen dat [slachtoffer] hem op 14 augustus 2014 heeft verteld over hetgeen er tussen verdachte en haar is voorgevallen en dat zijn kinderen, onder wie [slachtoffer] , sinds een jaar of drie om de drie of vier weken bij verdachte en zijn (inmiddels overleden) vrouw hebben overnacht.
Nu op grond van bovenstaande verklaringen evenals op basis van de overige dossierstukken niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard dat hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd, heeft c.q. zou hebben plaatsgevonden in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 14 augustus 2014 dient verdachte van deze feiten integraal te worden vrijgesproken.
3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Namens haar wordt gevorderd een bedrag van € 1.000 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is verzocht om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 1.000 toe te wijzen en tevens toepassing te geven aan de
schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Beoordeling door de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte wordt vrijgesproken van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gegeven door mr. Driessen (voorzitter), mr. Noordraven en mr. Van der Hooft rechters, in tegenwoordigheid van mr. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 augustus 2015.
mr. Noordraven en mr. Van der Hooft zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.