ECLI:NL:RBGEL:2015:5399

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
C/05/287491 / KZ ZA 15-222
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na brand in cafetaria met mogelijke betrokkenheid van de verzekerde

In deze zaak vorderen eisers, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee vennoten, een voorschot op schadevergoeding van Achmea Schadeverzekeringen N.V. na een brand in hun cafetaria. De brand vond plaats op 24 juli 2014, en eisers stellen dat de schade gedekt is onder hun verzekering. Achmea weigert echter uitkering, omdat er twijfels zijn over de toedracht van de brand en de mogelijke betrokkenheid van [eiser A] bij de brandstichting. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat de brand opzettelijk is veroorzaakt door [eiser A] en dat Achmea nader onderzoek moet doen naar de omstandigheden van de brand. De rechtbank wijst de vorderingen van eisers af, omdat de onduidelijkheden over de brand en de betrokkenheid van [eiser A] niet zijn opgehelderd. De proceskosten worden aan eisers opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/287491 / KZ ZA 15-222
Vonnis in kort geding van 25 augustus 2015
in de zaak van

1.[naam VOF] ,

gevestigd te [plaats] ,
2.
[eiser A],
wonende te [plaats] ,
3.
[eiseres B],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. W. Langhout te Almere,
tegen
naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
advocaat mr. M. Bouman te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] en Achmea genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk van elkaar respectievelijk [naam VOF] , [eiser A] en [eiseres B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser A] en [eiseres B] zijn sinds 16 juni 2014 vennoten van [naam VOF] . [naam VOF] exploiteert een cafetaria in [plaats] in een door de [naam VOF] gehuurd pand.
2.2.
[naam VOF] heeft op 11 juli 2014 een verzekeringsovereenkomst gesloten met Achmea op grond waarvan in geval van schade door een plotselinge gebeurtenis – waaronder brand – onder meer de voorraad en de inventaris van [naam VOF] zijn verzekerd en stagnatiekosten worden vergoed.
In de toepasselijke polisvoorwaarden is onder meer bepaald dat schade slechts verzekerd is als deze door een plotselinge gebeurtenis is veroorzaakt en de verzekerde niet van te voren wist van de gebeurtenis. Daarnaast is bepaald dat de verzekerde niet verzekerd is als hij fraude pleegt (“
verzekerde vertelt niet de waarheid of vertelt niet alles. - Of om een vergoeding van ons te krijgen. - Of om een verzekering af te sluiten of te houden”) en in geval van gedrag waarbij de schade voorspelbaar is.
2.3.
Op 24 juli 2014 is er in de cafetaria brand ontstaan.
Op 25 juli 2014 heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt van
“brandonderzoek forensische opsporing”in de cafetaria. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
Het bedrijf is opgebouwd uit drie verbouwde garageboxen (…)
Omschrijving schade
De achterste garagebox, welke als opslag door het cafetaria werd gebruikt, werd
grotendeels door vuur vernield. de aansluitende garage box naar de voorzijde werd
gedeeltelijk vernietigd door het vuur en voor het nablussen werd het plafond door
de brandweer uitgebroken. De aangrenzende box naar voren was ingericht als keuken.
Hier was door de warmte ernstige smeltschade ontstaan aan goederen en materialen
aan het plafond en op de aanrechten. De aangrenzende box aan de voorzijde van het
pand had ernstige roet en rookschade en was gedeeltelijk door de hitte aangetast.
(…)
Onderzoek
(…) Gezien het aangetroffen brandbeeld en de V-vormige aftekening op de opslagstelling aan de achterwand van het pand is dit de meest waarschijnlijke plek van het ontstaan van de brand. Op de deurposten en aan het plafond kon duidelijk worden waargenomen dat de brand zich vanuit deze achterste ruimte had verplaatst naar de voorgelegen ruimte.
Ik zag dat de rol/kanteldeur van de achterste garagebox tijdens de brand gedeeltelijk had opengestaan. Dit werd zichtbaar gemaakt door de positie waarin het slot van deze roldeur teruggeplaatst kon worden aan de hand van de fysieke sporen die het vuur had achtergelaten op het slot. (…)
Op vrijdag 25 juli 2014 omstreeks 10:00 uur werd door mij verzoek gedaan voor de
inzet van de speurhond brand versnellende middelen. (…) (Op grond van dit onderzoek, vzr
) werd geen indicatie verkregen voor de aanwezigheid van brandversnellende middelen.
(…)
Uitsluiting oorzaak
Op de plaats van het ontstaan van de brand waren geen elektrische aansluitingen aanwezig die een brand zouden hebben kunnen veroorzaken. Ook werden er op de ontstaansplaats geen middelen en of materialen aangetroffen welke een brand zouden hebben kunnen laten ontstaan. (…)
Samenvattend
Een onomstotelijke oorzaak voor het ontstaan van de brand kon niet worden vastgesteld.
De meest waarschijnlijke oorzaak van de brand is het al dan niet opzettelijk open vuur bijbrengen of achtergelaten in de stelling bij de papieren en plastic verpakkingsmateriaal. (…)”
2.4.
Op 25 juli 2014 heeft [eiser A] aangifte van brandstichting gedaan bij de politie. Over het verloop van de dag van 24 juli 2014 heeft [eiser A] , voor zover hier van belang, als volgt verklaard:
“Het was gisteren normaal druk, mevrouw [eiseres B] ging tegen 19.15 uur weg. (…) Ik ging gisteravond om 22.15 uur weg, de sluitingstijd was om 22.00 uur. Sluitingstijd is afhankelijk van de drukte, maar meestal tegen 22.00 uur. (…)Zoals ik al zei heb ik gisteren rond 22.15 a 22.20 uur het pand verlaten. U vraagt hoe ik dat tijdstip precies weet. Ik weet dat omdat ik altijd rond dat tijdstip weg ga. Om 22.00 uur heb ik de deur gesloten. Ik heb daarna nog wat schoongemaakt. Om 21.30 uur ben ik voor het laatst het gehele pand doorgelopen, naar de opslag, om lege dozen patat naar achteren te brengen. U vraagt of mij toen nog wat opgevallen is in de opslag, of ik daar dingen heb gezien die er niet thuishoren. Nee.
Nadat ik had afgesloten ben ik naar huis gegaan, in [plaats] . Toen ben ik gaan douchen. Daarna ben ik nog even in de kamer gaan zitten. Rond 23.00 uur kwam mijn zoon thuis. Hij heet [zoon eiser A] (…) met mijn ex-vrouw. (…). Zij haalden mij op om naar het cafetaria te gaan. [zoon eiser A] had van vriendjes gehoord, via de whatsapp, dat het cafetaria in brand stond. Deze vrienden wonen vlakbij de cafetaria, dus ik denk dat zij de brand hebben gemerkt.
Ik ben toen samen mat mevrouw [eiseres B] ter plaatse gegaan. Ik schat dat we rond vijf over
elf (23.05 uur) bij de cafetaria waren. De brand was toen al geblust. Ik hoorde van de brandweer dat de brand rond 22.30 uur moet zijn begonnen. (…)
U vraagt mij of ik iemand kan bedenken die in de cafetaria brand zou willen stichten. Nee, ik denk het niet. Ik denk niet dat het op mijzelf gericht is want daarvoor is het te jong. Daarmee bedoel ik dat (…) ik er nog maar net zit en de mensen mij nog niet kennen.
(…)
U vraagt mij of er mij gisteren gedurende de dag dingen zijn opgevallen. Nee, het was
een rustige, normale dag.
(…)
U vraagt mij naar de schade die ik door de brand met geleden. Ik heb de inboedel gekocht voor 60.000 euro. Ik denk dat ik dit allemaal kwijt ben. Ik denk dus dat het schadebedrag de gehele inboedel is. Ik ben verzekerd bij Interpolis (…).
(…)”
Over één van de toegangsdeuren, een garagedeur aan de achterkant van de cafetaria, heeft [eiser A] het volgende verklaard:
“De sloten (op die deur, vzr
) zijn erop gemaakt door de vorige eigenaar, omdat de deur nog wel eens iets open wilde gaan staan. De reden hiervoor is dat de knop die op de roldeur zit verroest is. De deur ging bijvoorbeeld open doordat de container tegen de deur botste of doordat er tegen werd geschopt. Wanneer dit gebeurt kun je de deur een stukje op tillen, ik denk ongeveer 15 cm. Dat kan nu dus nog steeds. Het is niet hoog genoeg om er onder door
te kruipen. De 2 extra sloten zorgen er vervolgens voor dat de deur niet verder open kan
Door de extra sloten blijft de deur in ieder geval dicht. Deze deur (…) is de hele week niet open geweest. Aan de buitenkant van (deze, vzr
) deur (…) staan vaak rolcontainers en andere containers van de Emte (naastgelegen supermarkt, vzr
). Dat gehele terrein aan de zijkant van de cafetaria is volgens mij van de Emte. Zij mogen daar plaatsen wat ze willen. Er staan ook vaak containers tegen de garagedeur aan. Er stonden gisteren ook meerdere containers, gisteren stond het vol met rolcontainers, mijn container en een aantal broodbakken van de Emte. Ik heb gisteren dit nog gezien, omdat de leverancier gisteren, donderdag 24 juli, kwam. Volgens mij was dit rond een uur of half vier. Toen zag ik dat het vol stond. De garagedeur (…) was niet te bereiken, zonder containers te verplaatsen. (…)”
2.5.
Vervolgens heeft de politie [eiser A] later op 25 juli 2015 nogmaals gehoord als getuige. Uit het proces-verbaal van het verhoor getuige blijkt dat [eiser A] heeft verklaard over een man die op dinsdag 22 juli 2014 een aantal uren bier had zitten drinken bij de cafetaria en was weggegaan zonder te betalen omdat zijn pinpas het niet deed. In het proces-verbaal is als verklaring van [eiser A] onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Hij heeft toen de pas bij het pinautomaat achtergelaten en is weggegaan. (…)
Ik heb de bankpas aan mevrouw [eiseres B] laten zien en deze heb ik vervolgens op de balie bij de telefoon gelegd, in de buurt van de menukaarden. Deze pas heb ik woensdag voor het laatst gezien, misschien ligt hij er nog steeds wel.
U vraagt mij of ik de pas van hem heb afgenomen.
Nee dat heb ik niet gedaan, ik zag dat de man de pas op de balie gooide en vertrok.
U vraagt mij of ik de pas donderdag nog heb gezien.
Deze pas heb ik donderdag niet meer gezien, ik denk dat deze nog bovenop de folders/menukaarden moet liggen. (…)”
2.6.
[eiser A] heeft de brand gemeld bij Achmea.
Op 29 juli 2014 heeft [eiser A] een eerste verklaring afgegeven aan [naam 3] van Achmea, Afdeling Expertise, Team Toedrachtonderzoek. Hij heeft toen onder meer verklaard dat hij op 24 juli 2014 rond 22:10 of 22:15 uur de cafetaria heeft verlaten, dat hij niet weet hoe het alarm precies werkt en of de camera’s in de cafetaria beelden opnamen en bewaarden en dat er een bankpas in de cafetaria bij het pinapparaat op de toonbank achterbleef van een dronken man, [naam 1] . Ten slotte heeft [eiser A] verklaard dat hij niet begrijpt dat sprake is van brandstichting, dat hij daar niet bij betrokken is en dat hij al zijn privégeld in de cafetaria heeft gestoken.
2.7.
Op 23 september 2014 heeft de politie een “proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden” opgemaakt van gebeurtenissen in de cafetaria. Daaruit blijkt onder meer dat [naam 1] op 23 en 24 juli 2014 meerdere biertjes heeft gedronken bij de cafetaria, dat [eiser A] de pinpas van [naam 1] om 14:25 uur op de balie heeft gelegd, maar dat de pas daar om 14:27 uur niet meer lag. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal dat [eiser A] om 21:33 uur iets voor één van de camera’s heeft gehangen waardoor deze gedurende vier minuten geen beelden meer weergeeft van de cafetaria. Bovendien is in het proces-verbaal geconcludeerd – aan de hand van muziek op de radio en tijdsaanduiding in het camerasysteem – dat [eiser A] op 24 juli 2015 om 22:26 uur de cafetaria heeft verlaten en daar om 22:27 uur met zijn auto naar huis is vertrokken.
2.8.
Op 11 november 2014 is [eiser A] aangehouden als verdachte van brandstichting in de cafetaria en in verzekering gesteld. Op 11 november 2014 zijn twee
processen-verbaal van verhoor van [eiser A] als verdachte opgemaakt en op 12 november 2014 nog één.
Tijdens het eerste verhoor van [eiser A] heeft [eiser A] onder meer verklaard dat hij gezondheidsproblemen heeft, dat hij in juli 2014 (vermoedelijk vóór de brand) een hersenscan heeft gehad waarvan hij op 15 augustus 2014 de uitslag heeft gekregen en dat daaruit is gebleken dat hij een herseninfarct had gehad.
Tijdens het tweede verhoor is [eiser A] onder meer ondervraagd over zijn handelingen die hij blijkens camerabeelden vlak voor de brand in de cafetaria heeft verricht, over het tijdstip waarop hij de cafetaria heeft verlaten en het tijdstip van de brand en over de pinpas van [naam 1] .
In het proces-verbaal van het derde verhoor is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
V(vraag verbalisant, vzr)
: Maar hoe zit dat dan precies met de alarmmeldingen via de sms?
A(antwoord [eiser A] , vzr)
: Ja die werden ook verstuurd, via sms. Dan kreeg je thuis een melding. Maar die stonden nog op naam van de vorige eigenaar, die kreeg dat nog op zijn mobiel. We hebben nog geprobeerd om dat om te zetten naar mij, maar dat is er niet van gekomen.
(…)
O(opmerking verbalisant, vzr)
: In de telefoon van [naam 2] (de vorige eigenaar, vzr
) hebben wij gezien dat de alarminstallatie een sms heeft verzonden naar zijn telefoon met de letterlijk tekst: “24-Jul-2014 22:06:34 Gebied 1: Sirene storing ‘ [cafeteria] ’”.
V: Wat kun jij hierover zeggen?
A: Hoe laat was dat? Zes over tien? Dat weet ik niet. Toen was het klepje aan de voorkant(van de alarminstallatie, vzr)
, waar je dus met het muntje langs gaat, nog niet dicht.
(…verbalisant legt uit over een alarmkast in de cafetaria en vraagt [eiser A] wat hij daarover weet, vzr)
A: Niets, ik weet niet eens van het bestaan van die alarmkast (…)
V. Daar is dat sms-je van afkomstig met dat tijdstip 22.06.34. We zien jou op de beelden om 22.01 uur en daarna om 22.08 uur pas weer. Dus wij weten niet wat er in de tussentijd is gebeurd.
A: Toen was ik in de keuken.
(…)
O: We willen nog even terug komen op wat voor ons lijkt, het afplakken van de camera. We hebben jou gisteren het filmpje laten zien.
V: Wat deed je op dat moment bij de camera?
A: Ik denk dat ik aan het schoonmaken ben.
V: We laten jou het filmpje nogmaals zien.
A: Het kan ook zijn dat ik spinnenwebben heb weggehaald.
V: Wij zijn daar niet bij geweest. Maar wij zien beelden. En daarop ben je niet aan het spinnenwebben weghalen of schoonmaken. Wat doe je op dit moment. Wat zien we hier?
A: Ik was aan het schoonmaken. Het is echt een doekje.
(…)
V: Stel dat het zo’n doekje is, waarom hang je dat dan voor de camera, gedurende een kleine minuut?
A: Misschien heb ik eerst de colakoelkast schoongemaakt.
V: De vraag is niet was je misschien hebt gedaan, we vragen jou was je nog weet van wat je gedaan hebt.
A: Ja ok.
V: Hoe blijft zo’n doekje dan hangen, zoals we op de beelden zien?
A: Raar doekje.
(…)”
Daarnaast heeft [eiser A] nog een verklaring afgelegd over de pinpas van [naam 1] . Daarover heeft de verbalisant het volgende geconcludeerd:
“Ook over de achtergebleven bankpas van [naam 1] ben jij niet duidelijk. Op de beelden is te zien dat hij de pas op de witte balie legt en het volgende moment ligt de pas er niet meer. De enige persoon die op dat moment bij de pas kan, ben jij. Jij verklaart hierover dat je de pas bij de menukaarten hebt neergelegd. Dit is echter niet te zien op de beelden en de pas wordt hier later ook niet aangetroffen. Deze wordt aangetroffen buiten het pand, vlakbij de rolkanteldeur naar de ruimte van de brandhaard.”
2.9.
Op 18 december 2014 hebben de schade-experts van [eisers] en van Achmea de schade ten gevolge van de brand voor [naam VOF] getaxeerd op € 75.000,00 inventarisschade in geval van herinvestering, € 50.000,00 inventarisschade in geval van staking op basis van dagwaarde, € 9.905,00 bedrijfsschade bij staking (10 weken) en € 4.500,00 voorraadschade.
2.10.
Op 23 december 2014 heeft [naam 3] van Achmea, Afdeling Expertise, Team Toedrachtonderzoek, een “rapport toedrachtonderzoek” opgesteld over de brand in de cafetaria. Daarin is onder
“8. Resumé”onder meer het volgende geconcludeerd:
“Na onderzoek is het volgende gebleken:
Technisch onderzoek
De technisch onderzoeker [naam 4] stelt dat de oorzaak voor het ontstaan van deze brand vrijwel zeker het gevolg is van het al dan niet opzettelijk initiëren van vuur (brandstichting). Het ontstaansgebied van deze brand in de garagebox aan de achterzijde van het pand en wel nabij de kanteldeur van deze box gesitueerd was. De kanteldeur van de garagebox voor en tijdens de brand open heeft gestaan. Negatieve betrokkenheid van de heer [eiser A] (verzekerde) bij het ontstaan van deze brand vooralsnog in technische zin niet kan worden uitgesloten. Het politieonderzoek dan wel de eventueel vrijgegeven gegevens van de inbraakalarminstallatie / videobewakingssysteem hier meer duidelijkheid over kunnen verschaffen.
(…)
Tegenstrijdigheden
Tijdstip verlaten cafetaria
Verzekerde in het tweede gesprek van 17 november 2014 vertelde dat de politie hem had
geconfronteerd met o.a. de camerabeelden waaruit bleek dat verzekerde om 22.25 uur de cafetaria had verlaten en niet tussen 22.10 uur en 22.1 5 uur zoals verzekerde vertelde.
De brand, na het verlaten van het pand door verzekerde, één minuut later om 22.26 uur gemeld was bij 112. De eerste internet melding van inzet brandweer om 22.30.34 uur geregistreerd staat.
Storingsmelding alarm
Er op 24 juli 2014 om 22.06.34 uur een sms melding op de GSM van de vorige eigenaar binnenkomt van een Sirene storing In gebied 1 bij [cafeteria] . Volgens de vorige eigenaar gebied 1 zich bevindt bij de toonbank aan de voorzijde van de cafetaria. Als verzekerde het pand om 22.25 uur verliet hij om 22.06.34 uur aanwezig was. Verzekerde in de 1e verklaring vertelde dat hij wist dat er een sms bericht naar de GSM van de vorige eigenaar ging, maar in de 2e verklaring verklaarde hiervan niet te weten.
Opmerking technisch onderzoeker: Dat in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat als een
storingsmelding gegenereerd wordt bij een niet ingeschakelde inbraakalarminstallatie, dit betekent dat een component van de installatie defect is, dan wel dat een component van die installatie zodanig gemanipuleerd is dat deze niet meer functioneert.
Gevonden bankpas
De heer [eiser A] op vrijdag 25 april 2014 in de politieaangifte niet sprak over de problemen met de klant en een achtergelaten bankpas.
In het gesprek op 29 juli 2014 dat ik met verzekerde had noemde de heer [eiser A] dit voorval wel. Verzekerde [eiser A] verklaarde dat de politie hem confronteerde met een tijdsverschil van één minuut dat hij de cafetaria verliet de brand van buitenaf zichtbaar was, door een buurtbewoner werd opgemerkt en bij 112 binnen kwam. Verzekerde verklaarde dat om het moment dat hij de cafetaria afsloot de bankpas nog op de toonbank lag. Niet verklaarbaar is hoe de bankpas van de klant in dit korte tijdsbestek van minder dan een minuut buiten in de omgeving van de garagebox is gekomen. Achter de openstaande kanteldeur woedde namelijk de brand en verzekerde was de enige aanwezige in de cafetaria. Aan het pand werden verder geen sporen van braak aangetroffen.
Activeren van het alarm
Verzekerde [eiser A] in het eerste gesprek vertelde, dat als hij het alarm activeerde met de sleutel hij niets zichtbaar kreeg. Verzekerde hierover in het tweede gesprek vertelde dat hij op het display te zien kreeg “Serene storing”. Ik sluit niet uit dat verzekerde tijdens het politieverhoor geconfronteerd is met de tekst van het sms bericht en zijn eerdere verklaring daarover aanpast. Mij is bekend dat de vorige eigenaar door de politie is gehoord en de informatie van het sms bericht ter beschikking heeft gesteld.
Mogelijk geen voortzetting cafetaria
Verzekerde verklaarde door zijn herseninfarct(en) en zijn revalidatie de cafetaria niet meer te kunnen runnen. Vennoot partner [eiseres B] is volgens verzekerde niet in staat de cafetaria alleen te runnen.
Negatieve betrokkenheid niet uitgesloten
Negatieve betrokkenheid van verzekerde de heer [eiser A] bij het ontstaan van deze brand kan vooralsnog niet worden uitgesloten.
Opvragen proces-verbaal
Het proces-verbaal, de camerabeelden en/of de alarmgegevens kunnen meer duidelijkheid geven van bovengenoemde tegenstrijdigheden. Ik adviseer u het proces-verbaal met alle bijlagen op te vragen bij de Officier van Justitie.
(…)”
2.11.
In mei 2015 heeft de officier van justitie aan [eiser A] bericht dat hij heeft besloten om de strafzaak waarin [eiser A] als verdachte van brandstichting is gehoord, te seponeren.
2.12.
Bij brief van 6 mei 2015 heeft mr. Langhout Achmea geïnformeerd dat zij [eisers] bijstaat en dat zij heeft vernomen dat Achmea nog niet tot uitkering van verzekeringspenningen is overgegaan. Mr. Langhout heeft Achmea verzocht om haar de relevante dossierstukken te doen toekomen. Omdat Achmea niet inhoudelijk reageerde op de brief van mr. Langhout, heeft mr. Langhout Achmea bij e-mailbericht van 10 juni 2015 verzocht om binnen zeven dagen te reageren. Bij e-mailbericht van 30 juni 2015 heeft mr. Langhout als bijlagen twee brieven van de officier van justitie aan Achmea doen toekomen met betrekking tot het sepot van de strafzaak tegen [eiser A] en nogmaals verzocht om binnen zeven dagen inhoudelijk te reageren. Omdat Achmea nog steeds niet reageerde, heeft mr. Langhout bij e-mailbericht van 8 juli 2015 Achmea nogmaals verzocht om een inhoudelijke reactie te sturen binnen zeven dagen een aangekondigd dat zij bij gebreke daarvan cliënte in overweging zal geven een gerechtelijke procedure te starten.
2.13.
Bij e-mailbericht van 17 juli 2015 heeft Achmea aan mr. Langhout bericht dat er vertraging is opgelopen en dat Achmea op informatie van de politie wacht die nodig is om een definitief standpunt in te nemen.
2.14.
Bij brief van 21 juli 2015 heeft mr. Langhout een klacht ingediend bij de directie van Achmea. Mr. Langhout heeft zich daarin op het standpunt gesteld dat Achmea verzekeringspenningen aan [naam VOF] verschuldigd is nu het verzekerde risico zich heeft voorgedaan en duidelijk is wat de schade bedraagt. Mr. Langhout heeft geconcludeerd dat Achmea tekortschiet in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de verzekeringsovereenkomst door niet tot uitkering over te gaan en geen inhoudelijk (met stukken onderbouwd) standpunt aan verzekerde kenbaar te maken.
2.15.
Op 22 juli 2015 heeft Achmea een afschrift van een deel van de stukken van het politieonderzoek betreffende de verdenking van [eiser A] ontvangen van de politie, te weten: het proces-verbaal brandonderzoek forensische opsporing, het proces-verbaal aangifte en het proces-verbaal van het verhoor getuige (zoals kort weergegeven in 2.3, 2.4 en 2.5), foto’s die bij genoemd brandonderzoek zijn gemaakt, het proces-verbaal van bevindingen uitkijken camerabeelden van 23 september 2014 (kort weergegeven in 2.7) en de drie processen-verbaal van verhoor van [eiser A] als verdachte op 11 en 12 november 2014 (samengevat weergegeven in 2.8).
2.16.
Bij e-mailbericht van 27 juli 2015 heeft Achmea mr. Langhout bericht dat de behandelaar van het dossier van [eisers] niet aanwezig is en dat na maandag 10 augustus 2015 inhoudelijk gereageerd zal worden op de brief van 21 juli 2015.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van Achmea tot betaling aan [eisers] , bij wijze van voorschot op de schade-uitkering, een bedrag van € 131.006,00, vermeerderd met rente vanaf 18 december 2014 zijnde de datum van de akte van taxatie, althans de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Achmea in de kosten van dit geding vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten.
3.2.
[eisers] legt samengevat aan haar vorderingen ten grondslag dat Achmea op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden is verzekeringspenningen uit te keren. De verzekerde gebeurtenis heeft zich voorgedaan en uit de akte van taxatie blijkt wat de schade van [eisers] bedraagt. [eisers] berekent haar schade op basis van de taxatie op in totaal € 131.006,00 exclusief btw (€ 75.000,00 inventarisschade, € 4.500,00 voorraadschade en € 9.905,00 x 5,2 in verband met bedrijfsstaking van inmiddels ruim een jaar). Door het tijdverloop sinds de brand en de omstandigheid dat [eiser A] en [eiseres B] door de bedrijfsstaking niet of nauwelijks inkomen hebben kunnen genereren, stelt [eisers] een spoedeisend belang bij haar vordering te hebben.
Voor zover het weigeren van de uitkering door Achmea te maken heeft met de positie van [eiser A] als verdachte van brandstichting, wijst [eisers] op de conclusie van de officier van justitie dat er onvoldoende wettig bewijs is om aan te nemen dat [eiser A] bij de brandstichting betrokken is geweest. Achmea kan op deze grond slechts schade-uitkering weigeren als zij kan bewijzen dat sprake is van opzettelijke brandstichting of fraude door [eisers] stelt dat Achmea daartoe (in een bodemzaak) niet in staat zal zijn en dat een voorschot op schadevergoeding in het kader van dit kortgeding daarom toewijsbaar is. Weliswaar bestaat voor Achmea een restitutierisico maar dat kan niet zonder meer reden voor afwijzing van de vordering zijn, aldus [eisers]
3.3.
Achmea voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Achmea heeft niet betwist dat op 24 juli 2014 een brand in de cafetaria van [naam VOF] heeft plaatsgevonden, dat deze gebeurtenis in beginsel een verzekerd voorval betreft en tot schade voor [naam VOF] heeft geleid. [eisers] stelt zich op grond daarvan op het standpunt dat Achmea gehouden is tot uitkering van verzekeringspenningen.
Ter zitting is aan de zijde van Achmea gesteld dat tot op heden nog geen uitkering van verzekeringspenningen heeft plaatsgevonden omdat Achmea nader onderzoek wil doen naar de betrokkenheid van [eiser A] bij de brand. Achmea stelt dat, zolang dat onderzoek niet is gedaan, onvoldoende is uit te sluiten dat [eiser A] de brand niet zelf heeft veroorzaakt. Daardoor is evenmin uit te sluiten dat geen sprake is van een plotselinge gebeurtenis (als bepaald in de polisvoorwaarden) waar [eiser A] van tevoren niet van wist en/of van gedrag waarbij de schade voorspelbaar is. Achmea heeft er daarnaast op gewezen dat [eiser A] verklaringen heeft afgelegd die niet in overeenstemming met de waarheid zijn.
4.3.
Nu vast staat dat op 24 juli 2014 brand heeft gewoed in de cafetaria, dat [eisers] daardoor aanzienlijk schade heeft geleden en dat de brand een verzekerd voorval betrof, dient te worden beoordeeld of Achmea met een beroep op de polisvoorwaarden uitkering van de verzekeringspremie tot op heden aan [eisers] heeft kunnen weigeren.
Niet in geschil is dat op de verzekeringsovereenkomst polisvoorwaarden van toepassing zijn (zoals kort weergegeven in 2.2). Om een geslaagd beroep op de in de polisvoorwaarden genoemde uitsluitingsgronden te kunnen doen, dient Achmea gemotiveerd te stellen en zo nodig te bewijzen dat de brand is veroorzaakt door gedrag van [eisers] ( [eiser A] ) waardoor de schade voorspelbaar was en/of de brand niet is aan te merken als een plotselinge gebeurtenis, ofwel dat sprake is van door [eisers] ( [eiser A] ) gepleegde fraude als genoemd in de polisvoorwaarden.
Voorspelbare schade door betrokkenheid [eiser A] bij brand
4.4.
Om aan te kunnen nemen dat sprake is van opzet of voorspelbaar gedrag van [eiser A] bij de brand is vereist dat Achmea bewijs levert voor de betrokkenheid van [eiser A] bij de brand. [eisers] stelt dat Achmea daarin niet is geslaagd en onderbouwt haar standpunt met de omstandigheid dat de officier van justitie de strafzaak van [eiser A] heeft geseponeerd.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt enerzijds dat [eiser A] ten gevolge van het sepot door het Openbaar Ministerie niet langer als verdachte van brandstichting wordt aangemerkt en dat uit de overgelegde stukken niet onomstotelijk blijkt dat [eiser A] betrokken is geweest bij de brand. Anderzijds is in het rapport toedrachtonderzoek van Achmea van 23 december 2014 (zie 2.10) geconcludeerd dat betrokkenheid van [eiser A] niet valt uit te sluiten en blijkt uit de processen-verbaal van de politie dat [eiser A] nog zeer kort voor de brand in de cafetaria was en dat de meest waarschijnlijke oorzaak van de brand is het al dan niet opzettelijk open vuur bijbrengen of achterlaten. Hoewel uit die stukken niet is te concluderen dat [eiser A] de brand heeft veroorzaakt, leidt een en ander naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands nog niet tot de conclusie dat Achmea thans gehouden is om een voorschot aan [naam VOF] te betalen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.6.
Dat de strafzaak van [eiser A] is geseponeerd, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat [eiser A] niet bij de brand betrokken is geweest. De beoordeling of iemand (strafrechtelijk) veroordeeld kan worden is immers een andere dan de beoordeling of iemand (civielrechtelijk) aanspraak kan maken op verzekeringspenningen. Van belang is bovendien dat niet duidelijk is om wat voor reden de officier van justitie precies tot het sepot heeft besloten. Uit de omstandigheid dat de strafzaak is geseponeerd volgt dan ook niet direct dat [eisers] aanspraak kan maken op verzekeringspenningen. Het is aan Achmea om zelf onderzoek te doen naar de (civielrechtelijke) vraag of er al dan niet polisdekking is, waarbij zij uiteraard wel (mede) gebruik kan maken van stukken die zij van de politie heeft gekregen.
4.7.
Achmea heeft onweersproken gesteld dat zij pas op 22 juli 2015 (derhalve krap drie weken voor de mondelinge behandeling) stukken van de politie heeft ontvangen over de brand en dat zij mr. Langhout had verzocht om aanhouding van dit kort geding, zodat zij de gelegenheid zou hebben zelf (civielrechtelijk) onderzoek te doen op basis van hetgeen naar voren komt in de (strafrechtelijke) stukken, maar dat mr. Langhout niet wilde instemmen met aanhouding.
De voorzieningenrechter constateert dat Achmea op basis van de stukken van de politie gegronde redenen heeft om nader onderzoek te doen naar de toedracht van de brand en de eventuele betrokkenheid van [eiser A] . Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de stukken naar voren komt dat er nog veel onduidelijkheden over de brand zijn.
Onder andere is niet duidelijk wanneer [eiser A] de cafetaria op 24 juli 2014 precies heeft verlaten en hoeveel tijd er precies heeft gezeten tussen zijn vertrek en het ontdekken en/of het ontstaan van de brand. Daarnaast is onduidelijk waarom op één van de camera’s in de cafetaria op de avond van 24 juli 2014 enkele minuten geen beeld was te zien (geblindeerd leek te zijn), hoe het alarmsysteem van de cafetaria werkte ( [eiser A] heeft daarover wisselende verklaringen afgelegd) en waarom dit systeem op de betreffende avond een sms-bericht met een storingsmelding gaf. Verder is uit de stukken af te leiden dat de verklaringen van [eiser A] over de pinpas van [naam 1] niet consistent zijn en ook niet kloppen met de camerabeelden en met de omstandigheid dat de pinpas na de brand buiten is gevonden. Juist ook omdat de pinpas buiten is gevonden, op een paar meter van de brandhaard bij de niet goed af te sluiten kanteldeur, is er aanleiding tot nader onderzoek.
4.8.
Gelet op genoemde onduidelijkheden is het niet onredelijk dat Achmea in de gelegenheid wenst te worden gesteld om nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld door navraag bij de alarminstallateur en naar de eventuele rol van [naam 1] . Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat [eiser A] voor de brand als enige in de cafetaria was, dat er maar heel weinig tijd zat tussen het moment waarop [eiser A] de cafetaria kennelijk verliet en de brandmelding, dat op grond van de tot nu toe verrichte onderzoeken is geconcludeerd dat de meest waarschijnlijke oorzaak van de brand is het al dan niet opzettelijk open vuur bijbrengen of achterlaten, dat er maar één brandhaard was, dat die brandhaard in de achterste ruimte van de cafetaria door de hoge ligging op vier meter afstand van de kanteldeur onmogelijk kan zijn aangestoken van buitenaf (door de kier in die kanteldeur) en dat dit bovendien niet waarschijnlijk is door de aanwezigheid van meerdere containers voor die deur ten tijde van de brand.
Ten slotte kan de stelling van [eisers] dat niet aannemelijk is dat [eiser A] betrokken is bij de brand omdat hij al zijn spaargeld in de cafetaria had gestoken, niet tot een ander oordeel leiden. Ervan uitgaande dat [eiser A] verzekeringspenningen van Achmea uitgekeerd zou krijgen, zou hij ten gevolge van die uitkering immers niet slechter af zijn na de brand.
4.9.
Het voorgaande brengt met zich dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de brand is aan te merken als een plotselinge gebeurtenis, althans dat [eiser A] van te voren niet wist van de brand en moet Achmea in de gelegenheid worden gesteld om te onderzoeken of deze uitsluitingsgrond al dan niet van toepassing is.
Fraude: verzekerde vertelt niet de waarheid of niet alles
4.10.
De voorzieningenrechter deelt het standpunt van Achmea dat de verklaringen van [eiser A] op sommige punten vaag zijn en/of in strijd met de waarheid (lijken te) zijn. Zo heeft hij bijvoorbeeld geen verklaring kunnen geven voor de geblindeerde camera op de avond van de brand. Daarnaast heeft hij verklaringen afgelegd over de pinpas van Winkelmeijer die niet overeenkomen met de camerabeelden. Ook over zijn tijdstip van vertrek heeft [eiser A] verklaringen afgelegd die niet overeenkomen met (de radiogeluiden bij) de camerabeelden. Ter zitting is hierover aan de zijde van [eisers] opgemerkt dat de gezondheidstoestand van [eiser A] van invloed kan zijn geweest op zijn verklaringen en dat de vertrektijd in zijn verklaring maar een kwartier afwijkt. De voorzieningenrechter overweegt dat een kwartier misschien niet lang lijkt maar dat het verschil in tijd – gelet op het ontdekken van de brand vlak daarna – wel relevant kan zijn voor de beoordeling van de polisdekking en dat negatieve betrokkenheid van [eiser A] meer voor de hand ligt als van de werkelijke vertrektijd uit wordt gegaan in plaats van hetgeen [eiser A] heeft verklaard. Voorshands lijkt het er dan ook op dat [eiser A] niet geheel conform de waarheid heeft verklaard en/of niet alles heeft verklaard. Het is aan Achmea om daar nader onderzoek naar te doen en te bezien wat een en ander voor consequenties heeft voor de polisdekking.
4.11.
De voorzieningenrechter constateert dat inmiddels ruim een jaar is verstreken sinds de brand en dat Achmea in de periode mei 2015 tot eind juli 2015 weliswaar beter had kunnen communiceren met [eisers] maar dat de genoemde onduidelijkheden en getrokken conclusies meebrengen dat de vordering – mede gelet op de in 4.1 genoemde terughoudendheid – voorshands niet toewijsbaar is. Daarbij is in aanmerking genomen dat het onweersproken restitutierisico voor Achmea aanzienlijk is. Achmea dient zo snel mogelijk nader onderzoek te doen en een standpunt in te nemen over de polisdekking. [eisers] kan vervolgens in een eventuele bodemzaak, waarin gelegenheid is voor nadere bewijsvoering, opnieuw een vordering jegens Achmea instellen.
4.12.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 4.680,00
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 4.680,00;
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2015.
jo/vr