ECLI:NL:RBGEL:2015:5370

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
21 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7590
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid rechtbank en negatief bindend studieadvies in het politieonderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een student aan de Politieacademie, en het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie (LSOP). Eiser had een negatief bindend studieadvies ontvangen, wat leidde tot de beëindiging van zijn opleiding. De rechtbank heeft allereerst de bevoegdheid om van het beroep kennis te nemen beoordeeld. Gelet op artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de woonplaats van eiser, concludeerde de rechtbank dat de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd was. Echter, uit proceseconomische overwegingen heeft de rechtbank toch uitspraak gedaan op het beroep.

De kern van het geschil betrof de vraag of eiser de gelegenheid had moeten krijgen om een nieuwe opdracht te maken, nadat hij een eerdere opdracht niet met goed gevolg had afgerond. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de periode tot het einde van tertiel 6 te kort was om een nieuwe opdracht te maken. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om eiser deze gelegenheid te bieden, en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft daarbij ook overwogen dat eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij niet de juiste begeleiding had ontvangen tijdens zijn opleiding.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de onderwijsinstelling als de student in het kader van het politieonderwijs en de procedures rondom het afgeven van studieadviezen. De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om het bezwaar van eiser ongegrond te verklaren bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/7590

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx),
en
het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie(LSOP) te Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 14 juni 2014 heeft het Hoofd School voor Politiekunde eiser een negatief bindend studieadvies gegeven en hem medegedeeld dat de opleiding van eiser aan de politieschool is beëindigd (het primaire besluit).
Bij besluit van 20 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J. Aalberts.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat, voor zover hier van belang, uit van de volgende feiten.
Eiser is op 14 mei 2012 gestart met zijn opleiding aan de Politieacademie. Het betreft een zogenaamde duale opleiding, dat wil zeggen dat eiser afwisselend leert op school en werkend leert in het korps waar hij tewerk is gesteld. Het initiële politieonderwijs kent een vaste ritmiek van kwartielen of tertielen. Een kwartiel bestaat meestal uit twaalf aaneengesloten weken, een tertiel meestal uit zestien aaneengesloten weken.
Op 20 mei 2013 is eiser gestart met het tweede leerjaar en met tertiel 4. Onderdeel van tertiel 4 is de leeropdracht 3.3.2.1.: “Treed op bij vermogensdelicten”. Deze (portfolio)opdracht diende met goed gevolg te worden afgerond. Op 5 augustus 2013 is vastgesteld dat eiser deze opdracht niet met goed gevolg heeft afgelegd. Op 7 oktober 2013 is eiser gestart met tertiel 5 en op 27 januari 2014 met tertiel 6.
Op 8 mei 2014 is eisers porfolio-opdracht 3.3.2.1 als onvoldoende beoordeeld. Vervolgens is op 13 mei 2014 het voornemen van het Hoofd School voor Politiekunde om een negatief bindend studieadvies af te geven aan eiser uitgereikt en is op 14 juni 2014 het besluit genomen de opleiding te beëindigen.
2. In artikel 5, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs is bepaald dat het college van bestuur belast is met het bestuur en beheer van het LSOP. Daartoe oefent het college van bestuur alle taken en bevoegdheden uit die niet zijn voorbehouden aan de raad van toezicht.
In artikel 15 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs is onder meer bepaald dat het college van bestuur tijdig, ten behoeve van de studenten, voor elke door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen opleiding een onderwijs- en examenregeling vaststelt.
Uit de door verweerder vastgestelde Onderwijs- en Examenregeling (OER) Politieonderwijs 2014 (verder: OER 2014) zijn hier de volgende bepalingen van belang:
Artikel 9.
“9.3 Aan u kunnen eisen worden gesteld voor toelating tot een examen, waaronder het uitvoeren van één of meer leeropdrachten. Deze eisen zijn beschreven in uw studiegids of in het examendocument. Bij sommige leeropdrachten is alleen het uitvoeren van de leeropdracht noodzakelijk en hoeft het resultaat niet als voldoende te worden gekwalificeerd. Er zijn ook cruciale leeropdrachten, hierbij moet u de leeropdracht met een voldoende resultaat afronden vóór u mag deelnemen aan de examenopdracht. In uw studiegids of in de beschrijving van uw examen staat vermeld welke leeropdrachten cruciaal zijn. Indien u voor een leeropdracht in het initiële politieonderwijs een onvoldoende resultaat hebt behaald, dient u binnen twee aansluitende onderwijsperiodes voor deze leeropdracht alsnog een voldoende resultaat te hebben behaald. Indien u dit voldoende resultaat niet behaald is art. 44.5 van toepassing.”
Artikel 43.
“43.5 Indien u voor een examenopdracht in het initiële politieonderwijs een onvoldoende resultaat hebt behaald en u dit examen gaat herkansen, dient u uiterlijk binnen twee aansluitende onderwijsperiodes voor dit examen alsnog een voldoende resultaat te hebben behaald. Indien u dit voldoende resultaat niet behaald, is art. 44.5 van toepassing. Bij een bindend studieadvies in het eerste studiejaar, kunnen er andere termijnen gelden, zie art. 44.”
Artikel 44.
“44.1 Nadat u het kwalificatiebewijs behorende bij uw opleiding hebt behaald of nadat aan u een negatief bindend studieadvies is afgegeven, is uw opleiding beëindigd.
[…]
44.5
Een negatief bindend studieadvies anders dan op grond van art. 44.4 wordt afgegeven, indien u
a. het maximaal aantal mogelijkheden voor deelname aan een examenopdracht hebt benut en desondanks geen voldoende resultaat hebt behaald óf
b. ondanks een positief studieadvies op het einde van het eerste initiële studiejaar (zie art. 44.3), niet binnen zes maanden (exclusief maximaal vier weken zomervakantie) in het tweede studiejaar alle 60 studiepunten van het eerste studiejaar hebt behaald óf
c. de maximale doorlooptijd van uw opleiding hebt overschreden op grond van art. 43.
[…]
44.7
U wordt gehoord voordat aan u een bindend negatief studieadvies wordt afgegeven.
Het studieadvies wordt door het hoofd van uw school gearchiveerd in Corsa.
U kunt bezwaar maken tegen uw ontvangen negatief bindend studieadvies volgens art. 41.”
Artikel 41.
“41.1 Het College van Bestuur heeft de Beroepscommissie aangewezen om, namens het College van Bestuur, ingediende bezwaren op genomen besluiten op grond van deze regeling, af te handelen. Dit betreft bezwaren die los staan van de beroepsmogelijkheid als bedoeld in art. 37.3. U kunt uitsluitend bezwaar maken tegen besluiten die op grond van deze regeling zijn genomen, als in het desbetreffende artikel in deze regeling is aangegeven dat u ingevolge art. 41 bezwaar kunt maken.
[…]
41.3
De beslissing ten aanzien van het ingestelde bezwaar wordt binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift schriftelijk aan de aanvrager, het hoofd van uw school en de Examencommissie bekend gemaakt. Tegen deze beslissing kan de aanvrager beroep aantekenen bij de afdeling bestuursrecht van de rechtbank Oost-Nederland.”
3. De rechtbank ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of zij bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij overweegt daartoe dat, gelet op het bepaalde in artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de woonplaats van eiser, de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd is van het beroep kennis te nemen. Dat in artikel 41, derde lid, van de OER 2014 een afwijkende bepaling is opgenomen doet daar niet aan af, omdat met deze regeling niet van de Awb kan worden afgeweken.
Nu partijen daarom ter zitting uitdrukkelijk hebben verzocht, zal de rechtbank uit een oogpunt van proceseconomie niettemin uitspraak doen op het beroep.
4. Gelet op artikel 5, eerste lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs is de rechtbank van oordeel dat de bevoegdheid om een negatief bindend studieadvies als bedoeld in artikel 44.5 van de OER 2014 te geven bij verweerder berust.
Gelet op het bepaalde in de artikelen 41.1 en 44.7 van de OER 2014, het bestreden besluit, het verweerschrift en de toelichting van de vertegenwoordiger van verweerder ter zitting, gaat de rechtbank er van uit dat het bestreden besluit is genomen namens verweerder.
Daargelaten of het Hoofd School voor Politiekunde bevoegd was tot het nemen van het primaire besluit, is met het besluit op bezwaar een eventueel bevoegdheidsgebrek hersteld.
5. Eiser heeft het bestreden besluit in beroep gemotiveerd bestreden. Op de standpunten van partijen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
6. Ter zitting is aan de orde geweest dat in het bestreden besluit ten onrechte is vermeld dat tegen de beoordeling van de opdracht beroep heeft open gestaan. Aangezien in beroep geen gronden zijn aangevoerd tegen de inhoud van de opdracht of tegen de beoordeling daarvan, acht de rechtbank deze vermelding in het bestreden besluit niet relevant voor de beoordeling van het beroep.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat op het moment dat de beoordeling van de opdracht werd vastgesteld en aan eiser werd meegedeeld, tertiel 6 nog niet afgelopen was, en dat er nog enkele dagen beschikbaar waren om eventueel een nieuwe opdracht te maken.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of aan eiser de gelegenheid had moeten worden geboden voor het maken van een nieuwe opdracht.
8. Voor het maken van een opdracht is tijd nodig en vervolgens moet die opdracht beoordeeld worden. Dat betekent dat enige tijd voor het einde van de beschikbare periode een aanvang moet worden gemaakt met de leeropdracht. In de OER 2014 is niet vastgelegd tot welk moment aan een nieuwe opdracht kan worden begonnen. Naar het oordeel van de rechtbank kan van verweerder niet worden verlangd om gelegenheid voor het maken van een opdracht te geven indien de periode voor het maken en beoordelen van de opdracht redelijkerwijs te kort is.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de periode tot het einde van tertiel 6 te kort was om gelegenheid te geven voor het maken van een nieuwe opdracht.
Gelet op de uiteenzetting van de docent [naam docent] tijdens de hoorzitting in bezwaar, zoals weergegeven in het verslag van de hoorzitting, gaat de rechtbank er van uit dat niet volstaan kon worden met een aanpassing van de als onvoldoende beoordeelde leeropdracht, maar dat een nieuwe opdracht gemaakt zou moeten worden. Eiser heeft ter zitting weliswaar gesteld dat hij na het inleveren van de leeropdracht in tertiel 4 de gelegenheid heeft gehad om die opdracht aan te passen, maar hij heeft dit niet onderbouwd, en gelet op het moment waarop hij dit standpunt naar voren heeft gebracht, heeft verweerder onvoldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren. De rechtbank passeert derhalve dit standpunt van eiser.
Verweerder heeft, mede gelet op de uiteenzetting van [naam docent] tijdens de hoorzitting in bezwaar, voldoende aannemelijk gemaakt dat het om een bewerkelijke opdracht gaat. Voor het maken van de als onvoldoende beoordeelde opdracht heeft eiser anderhalve maand de tijd genomen, van half maart 2014 tot begin mei 2014. Uit de stellingen van eiser blijkt bovendien dat eiser die periode aan de korte kant vond. Hij heeft in beroep immers het standpunt ingenomen dat de opdracht te laat aan hem is verstrekt en dat hij “slechts anderhalve maand aan zijn herkansingsopdracht [heeft] kunnen werken.” Aan het standpunt van eiser dat de resterende dagen van tertiel 6 voldoende waren voor het maken van een nieuwe opdracht wordt derhalve voorbijgegaan.
Voorts merkt de rechtbank op dat uit de stukken, met name uit het Studieadvies verbetertraject van 8 januari 2014, ondertekend op 24 februari 2014, blijkt dat eiser nog een laatste kans kreeg om voor 11 mei 2014 de betreffende opdracht te maken.
10. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder desondanks aan eiser de gelegenheid had moeten geven voor het maken van een nieuwe opdracht. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Eiser heeft ter zitting gesteld dat de docent [naam docent] aan het eind van tertiel 4 heeft gezegd dat eiser de opdracht beter na tertiel 5, het “korpstertiel”, kon doen omdat hij dan meer ervaring had, en voorts dat hij eerder dan half maart 2014 om de opdracht heeft gevraagd, maar dat de docent het beter vond om te wachten tot na een belangrijk examen zodat hij zich daarop kon concentreren.
Met betrekking de eerste stelling merkt de rechtbank op dat uit het verweerschrift in bezwaar blijkt dat [naam docent] bij het gesprek van 3 februari 2014 verbaasd was dat eiser in tertiel 5 niets aan de opdracht uit tertiel 4 had gedaan. Van de juistheid van de stelling van eiser kan dan ook niet worden uitgegaan.
Voorts geldt ten aanzien van beide stellingen dat uit het verweerschrift in bezwaar en de daarbij gevoegde stukken blijkt dat de opleiding van eiser moeizaam verliep. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat 26 begeleidingsgesprekken zijn gevoerd met eiser. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat door de school alles in het werk is gesteld om de opleiding van eiser goed te laten verlopen. In dat licht beschouwt de rechtbank ook de adviezen van de docent met betrekking tot de aanvang van de leeropdracht. De rechtbank wil aannemen dat eiser eerder heeft verzocht om verstrekking van de herkansingsopdracht, maar niet is gebleken dat hem de gelegenheid is ontnomen om eerder aan de herkansingsopdracht te beginnen. Uit niets blijkt dat eiser, die in dezen een eigen verantwoordelijkheid had, serieus heeft aangedrongen op het verstrekken van de opdracht of dit anderszins ter discussie heeft gesteld. In dit verband merkt de rechtbank op dat in de periode van januari tot half maart 2014 diverse gesprekken met eiser zijn gevoerd en dat eiser het moment van verstrekken van de herkansingsopdracht in die gesprekken niet aan de orde heeft gesteld.
Eiser heeft gesteld dat hij tijdens de opleiding onvoldoende begeleiding heeft gehad van de regiedocent [naam docent] . In het kader van het onderhavige beroep acht de rechtbank slechts van belang of tijdens de herkansingsopdracht de begeleiding zodanig was dat eiser om die reden nog een extra kans had moeten krijgen. Daarvan is niet gebleken. Eiser heeft slechts in algemene zin gesteld dat de begeleiding door [naam docent] tijdens de opleiding onvoldoende was, maar heeft niet concreet onderbouwd dat de begeleiding tijdens de herkansingsopdracht onvoldoende was, laat staan zodanig onvoldoende dat dit een herkansing zou rechtvaardigen.
Dat tijdens het begeleidingsgesprek van 15 april 2014 is meegedeeld dat sprake was van een positieve ontwikkeling doet aan het voorgaande niet af. Eiser wist dat hij de herkansingsopdracht met goed gevolg moest afronden en dat anders een negatief bindend studieadvies zou volgen.
11. Uit het voorgaande volgt dat de stellingen van eiser geen doel treffen en dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, mr. G.W.B. Heijmans en mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: .
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.