ECLI:NL:RBGEL:2015:5326

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
271156
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de gemeente voor onrechtmatig handelen door het geven van onjuiste of onvolledige inlichtingen met betrekking tot de vestiging van een escortbedrijf

In deze zaak vorderde eiseres, die een escortbedrijf wilde vestigen in de gemeente Lingewaard, schadevergoeding van de gemeente wegens onrechtmatig handelen. Eiseres had in 2011 een oriënterend gesprek gehad met de burgemeester en een ambtenaar van de gemeente, waarbij zij informatie ontving over de voorwaarden voor het vestigen van haar bedrijf. Eiseres stelde dat de gemeente haar onjuiste of onvolledige inlichtingen had gegeven, waardoor zij haar bedrijfsactiviteiten niet tijdig kon starten. De gemeente ontkende deze beschuldigingen en stelde dat eiseres niet had voldaan aan de meldingsplicht en dat er geen causaal verband bestond tussen haar handelen en de door eiseres geleden schade.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet verweten kon worden voor het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij op basis van de informatie van de gemeente had mogen vertrouwen dat zij pas met haar bedrijf mocht starten na een bevestiging van haar melding. De rechtbank stelde vast dat de gemeente in haar communicatie duidelijk had gemaakt dat een enkele melding volstond en dat er geen schriftelijke bevestiging nodig was om te kunnen starten. Eiseres had bovendien niet expliciet om een bevestiging van haar melding gevraagd, wat haar claim verder ondermijnde.

Uiteindelijk wees de rechtbank de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie tussen gemeenten en ondernemers, vooral in situaties waar vergunningen of meldingen vereist zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/271156 / HA ZA 14-533 17/892
Vonnis van 29 april 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Dodewaard,
eiseres,
advocaat mr. S.S. Zijderveld te Wageningen,
tegen

1.BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE LINGEWAARD,

zetelend te Bemmel,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
DE GEMEENTE LINGEWAARD,
zetelend te Bemmel,
gedaagde,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de mededeling ter rolle van 29 oktober 2014 van [eiseres] dat zij de procedure tegen Burgemeester en Wethouders van de Gemeente intrekt
- het tussenvonnis van 24 december 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 1 september 2008 het eenmansbedrijf [bedrijf] ingeschreven in het handelsregister. Dit bedrijf houdt zich bezig met het aanbieden van escortservice.
2.2.
In verband met haar voornemen haar bedrijf in de Gemeente te vestigen heeft [eiseres] op 20 juni 2011 een oriënterend gesprek gevoerd met de burgemeester van de Gemeente en met de heer M. Snoeren, manager van de afdeling Veiligheid, Toezicht en Handhaving van de Gemeente.
2.3.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft Snoeren [eiseres] per e-mail van 24 juni 2011 onder meer het volgende bericht:
“(...) Op 20 juni 2011 heeft u een gesprek gehad met Burgemeester de Vries en ondergetekende. Het onderwerp betrof het eventueel vestigen van een escortbedrijf in de gemeente Lingewaard. U heeft daarbij aangegeven dat u een bedrijfsverzamelgebouw in Gendt als mogelijk lokatie ziet om uw
bedrijfsactiviteiten vanuit te kunnen uitvoeren.
Conform de Algemene Plaatselijke Verordening Lingewaard (APV) 2010-2011 volstaat het melden van de vestiging van uw escortbedrijf in de gemeente Lingewaard. Met een escortbedrijf wordt conform de APV bedoeld:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
U heeft duidelijk aangegeven dat het een escortbedrijf betreft zoals bedoeld in de APV 2010-2011.
Conform de APV is het college het bestuursorgaan die de bevoegdheid heeft om conform artikel 3:3 van de APV nadere regels te stellen. Deze voorwaarden zijn met u besproken en betreffen:
Er zullen geen bedrijfsmatige seksuele handelingen plaatsvinden of dat er op andere wijze uitingen worden geplaatst van seksuele aard binnen of rondom de bedrijfsruimte.
Onder het vestigen wordt verstaan: het hebben van een fysieke lokatie vanwaar u de bedrijfsmatige werkzaamheden verricht. Een inschrijving van slechts een postadres wordt dus niet gezien als het vestigen van een bedrijf.
Vanzelfsprekend is de APV en andere wettelijke voorschriften overeenkomstig van toepassing.
indien u uw escortbedrijf gaat vestigen in de gemeente Lingewaard, zult u alvorens te starten, uw melding van de bedrijfsactiviteiten richtingen aan het College van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Lingewaard.
De melding bevat tenminste een bedrijfsnaam, persoonsgegevens eigenaar, adresgegegevens en omschrijving van de bedrijfsactiviteiten.
Als contactpersoon kunt u dhr. H Peters benaderen van het team Omgeving en Inwoners. Deze is te bereiken via (…).
2.4.
Ingevolge de APV Lingewaard 2010-2011 is het verboden een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen, indien daarvan geen melding is gedaan aan het bevoegd gezag en dient de exploitant of de beheerder niet in enig opzicht van slecht levensgedrag te zijn.
2.5.
[eiseres] heeft op 11 augustus 2011 aan H. Peters voornoemd (hierna ook: Peters)
-voor zover van belang- geschreven:
“(...) Naar aanleiding van schrijven per mail van de heer M. Snoeren d.d. 24-06-2011, zoals in de bijlage bijgevoegd, wil ik graag reageren. In dit schrijven bent u mij toegewezen als kontact persoon om mij tot te wenden i.v.m. meldingsplicht escortbedrijf, met dit schrijven wil ik graag voldoen aan deze meldingsplicht. (....)
Hopende u hiermee voldoende informatie te hebben verstrekt om aan de meldingsplicht te voldoen. (...)”
In deze e-mail vermeldt [eiseres] onder meer dat zij vanuit een kantoor op een bedrijventerrein te Bemmel administratieve werkzaamheden zal gaan uitvoeren en haar website zal gaan beheren.
2.6.
[eiseres] heeft op 29 augustus 2011 aan de heer M. Le Roux, medewerker externe dienstverlening bij de gemeente Tiel, onder meer geschreven:
“(...) Zoals je kunt zien in de brief, die ik als bijlage heb bijgevoegd staat ons bedrijf ingeschreven omdat wij alleen moeten voldoen aan een meldingsplicht in de gemeente Lingewaard.
Het college van Burgemeester en wethouders heeft dit ondertekend.
Hieronder nog bijgevoegd de link van APV en de Leges 2011 van de gemeente Lingewaard waarin duidelijk staat omschreven waaraan je moet voldoen om in deze gemeente met een escortbureau van start te willen gaan.
Een seksinrichting heeft een vergunning nodig en een escortbureau een meldingsplicht. (...)”
2.7.
Le Roux heeft op 30 augustus 2011 per mail aan [eiseres] bericht:
“(...) Zojuist heb ik met de heer Peters gesproken. Hij heeft bevestigd dat er enkel meldingsplicht is en geen vergunning noodzakelijk.
Hij zal dit nog per email aan mij bevestigen zodat ik de aanvraag definitief kan laten doorgaan.
Over het vervolg krijgt u schriftelijk bericht. (...)”
Na een enthousiaste reactie van [eiseres] antwoordt Le Roux:
“(…) Zoals ik al in mijn vorige email verkondigde, wacht ik eerst de officiële bevestigingsemail van de heer Peters af. (...)”
2.8.
Op 6 oktober 2011 heeft [eiseres] aan Peters geschreven:
“(…) Enige tijd geleden heb ik telefonisch contact met u gehad wat betreft de melding van een escortbureau.
In dit gesprek heeft u mij te kennen gegeven dat u zou nakijken of er nog een bewijs van goed gedrag moest worden toegevoegd.
Helaas heb ik niets van u vernomen. (...)”
2.9.
[eiseres] heeft per email van 25 oktober 2011 aan Le Roux bericht:
“(...) Heb vandaag een gesprek gehad met de heer H. Peters en formulieren ingevuld voor de aanvraag omtrent goed gedrag.
De formulieren heb ik ingediend bij de gemeente Neder Betuwe, heb daar ook een ontvangstbevestiging van gekregen.
De heer H. Peters heeft mij verteld dat het ongeveer 2 weken gaat duren.
Zodra ik de formulieren thuis heb ontvangen, en zij gaan hiermee akkoord, dan pas kan ik deze naar je toesturen of brengen.
Hoop dat je mij hierin nog uitstel wilt verlenen. (...)”
2.10.
Op 26 oktober 2011 heeft Le Roux [eiseres] gewaarschuwd dat er een schriftelijke verklaring van de gemeente Lingewaard nodig is dat ook de partner van [eiseres] aan alle voorwaarden moet voldoen om haar bedrijf te mogen vestigen. Hij schrijft voorts dat ter bevestiging van het uitstel een brief aan [eiseres] gestuurd zal worden met de daarvoor beschreven voorwaarde.
2.11.
Op 21 december 2011 schrijft [eiseres] aan Le Roux dat zij de gevraagde gegevens nog niet heeft ontvangen en dat zij zojuist contact heeft gehad met Peters. Zij schrijft:
“En deze heeft mij hierover het volgende verteld, dat het er allemaal heel positief uit ziet maar ivm verhuizing naar het nieuwe gemeentehuis in Bemmel kan het pas afgerond worden in de eerste week van het nieuwe jaar. (...)”
2.12.
Op 26 februari 2011 heeft [eiseres] aan Peters geschreven:
“(...) Hierbij stuur ik u een mailtje met mijn mail adres en met de vraag of u zo vriendelijk zou willen zijn mij deze week per mail en per post een bevestiging te sturen van het geen waar ik met u over heb gesproken.
De verklaring dat ik en mijn partner aan alle voorwaarden voldoen om een bedrijf te vestigen bij u in de gemeente. (...)”
2.13.
Bij brief van 27 februari 2012, verzonden op 5 maart 2012 hebben burgemeester en wethouders van de Gemeente aan [eiseres] bericht:
“(...) Op 20 juni 2011 heeft u een gesprek gehad met de burgemeester en de heer Snoeren, manager van de afdeling Veiligheid, Toezicht en Handhaving over het eventueel vestigen van een escortbedrijf in het bedrijfsverzamelgebouw gelegen aan de [adres] te Bemmel.
Tijdens dit gesprek zijn met u de voorwaarden voor het vestigen van een escortbedrijf besproken. Deze zijn: (…)
Mede naar aanleiding van dit gesprek heeft u op 11 augustus 2011 een melding gedaan dat u uw escortbedrijf daadwerkelijk vanuit het bedrijfsverzamelgebouw gelegen aan de [adres] te Bemmel gaat exploiteren. U geeft in uw melding aan: (…)
Conform artikel 3:4.a van de Algemene Plaatselijke Verordening Lingewaard (APV) 2010-2011 volstaat het melden van de vestiging van uw escortbedrjf in de gemeente Lingewaard. Met een escortbedrijf wordt conform de APV bedoeld: (…)
In artikel 3:5, 1ste lid van de APV staan de gedragseisen geformuleerd, waaraan u, als exploitant, moet voldoen. Deze gedragseisen zijn: (…)
Op 30 november 2011 heeft u een verklaring omtrent uw gedrag overhandigd, waaruit blijkt dat niet is gebleken van bezwaren tegen u. Aangezien de andere weigeringsgronden over uw gedragseisen ook niet van toepassing zijn, voldoet u aan de gestelde gedragseisen voor een exploitant en beheerder.
Gelet op het bovenstaande voldoet u aan de meldingsplicht voor het vestigen van een escortbedrijf in het bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres] te Bemmel.
Wij wijzen u wel nadrukkelijk op de gestelde voorwaarden, namelijk: (…)
Wij verwachten u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Mocht u echter nog vragen hebben, dan kunt u contact opnemen met de heer Peters van de afdeling Dienstverlening. (…)”
2.14.
Bij brief van 31 mei 2012, verzonden op 4 juni 2012, heeft de Gemeente aan [eiseres] meegedeeld:
“(…) Op 1 1 augustus 2011 heeft u een melding ingediend dat u een escortbedrijf gaat runnen vanuit het bedrijfsverzamelgebouw aan de [adres] in Bemmel. Op 5 maart 2012 is die melding bevestigd. Die brief is echter ongeopend retour gezonden. Met deze brief willen wij u informeren over de gevolgen daarvan.
Nadat onze brief van 5 maart 2012 terug is gezonden hebben wij een onderzoek ingesteld. BCB BV., de eigenaar van het pand aan de [adres] in Bemmel, heeft ons medegedeeld dat uw huurcontract voor een bedrijfsruimte in het bedrijfsverzamelgebouw is beëindigd.
Dit betekent dat de door u op 11 augustus 2011 gedane melding niet langer geldig is. Mocht u zich in de toekomst weer in deze gemeente willen vestigen, dient u een nieuwe melding in te dienen. (…)”
2.15.
[eiseres] heeft de Gemeente bij door de Gemeente op 6 augustus 2012 ontvangen brief aansprakelijk gesteld voor de schade die zij stelt te hebben geleden door de gang van zaken bij de vestiging van haar escortbedrijf. Bij brief van 15 juli 2013, verzonden op 18 juli 2013, hebben Burgemeester en wethouders van de Gemeente haar meegedeeld dat zij op basis van de toegezonden stukken hebben vastgesteld dat er geen causaal verband bestaat tussen de vermeende onrechtmatigheid en de door haar gestelde schade, zodat de door haar aangevoerde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking komen en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 97.425,65 met inbegrip van de wettelijke rente vanaf 22 september 2014 en in de proceskosten en buitengerechtelijke kosten.
3.2.
Zij baseert deze vordering in het licht van de vaststaande feiten op het volgende.
De Gemeente heeft bij het eerste gesprek en ook daarna haar steeds voorgehouden dat haar melding bevestigd moest worden voordat zij met haar bedrijfsactiviteiten mocht starten. De gemeente heeft geen gehoor gegeven aan haar vele verzoeken de melding te bevestigen en op 6 september 2011 heeft de Gemeente de nadere eis gesteld dat Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG) van zowel [eiseres] als haar partner overgelegd moesten worden. Vervolgens heeft het tot 25 oktober 2011 geduurd voordat [eiseres] bij de Gemeente terecht kon voor het aanvragen van de VOG. Zij heeft pas bij brief van 27 februari 2012 een bevestiging gekregen van haar melding. Omdat [eiseres] is afgegaan op de inlichtingen van de Gemeente heeft zij gewacht met het starten van haar bedrijfsactiviteiten totdat zij van de Gemeente de gevraagde bevestiging kreeg. Door het te lang uitblijven van die bevestiging heeft zij haar bedrijf moeten staken, waardoor zij schade heeft geleden. Zij heeft tevergeefs kosten gemaakt en er is sprake van winstderving. Voor die schade is de Gemeente aansprakelijk, omdat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Dat onrechtmatig handelen bestaat uit handelen in strijd met bepalingen van het Algemene Wet Bestuursrecht en onzorgvuldig handelen. Ook heeft de Gemeente onrechtmatig gehandeld bij de afhandeling van haar verzoek om schadevergoeding.
3.3.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiseres] , met haar veroordeling in de kosten van deze procedure, de nakosten daarin begrepen, en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de Gemeente in strijd met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door niet tijdig te reageren op haar melding, bij de reactie niet de mogelijkheid van bezwaar te vermelden, in strijd te handelen met het zorgvuldigheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidbeginsel en door voorgeschreven regels over kwaliteit van dienstverlening en onderzoek niet na te leven.
De bepalingen waarop [eiseres] in dit verband een beroep doet zien allemaal op (de voorbereiding op) het nemen van besluiten en dat is hier niet aan de orde. Voor het mogen vestigen van een escortbedrijf kon immers volstaan worden met een enkele - eenzijdige - handeling en was geen besluit van het overheidsorgaan nodig.
[eiseres] heeft haar stelling dat in strijd is gehandeld met de voorgeschreven regels over de kwaliteit van dienstverlening en onderzoek niet nader onderbouwd door te vermelden wat die voorgeschreven regels inhouden. De rechtbank zal daarom deze grondslag scharen onder de grondslag dat jegens [eiseres] onzorgvuldig is gehandeld.
4.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de Gemeente onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven aan [eiseres] door - zoals zij stelt - haar mee te delen dat haar melding dat zij een escortbedrijf ging exploiteren bevestigd diende te worden alvorens zij met de exploitatie van haar bedrijf mocht beginnen en of de gemeente om die reden onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] . Het antwoord op die vraag hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Eerst indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van die inlichtingen, indien deze onjuist of onvolledig zijn, onrechtmatig is jegens de belanghebbende en dat de gemeente deswege jegens de belanghebbende aansprakelijk is doordat deze door die onjuiste of onvolledige inlichtingen, kort gezegd, op het verkeerde been is gezet. (HR 25 mei 2012, ECLI:NL:2012:BW0219)
4.3.
In het onderhavige geval zijn de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
De stelling van [eiseres] dat bij het gesprek op 20 juni 2011 door de burgemeester en de heer Snoeren haar is meegedeeld dat zij pas met haar bedrijf mocht starten als zij een bevestiging van haar melding had gekregen, is door de Gemeente ter zitting weliswaar onvoldoende weersproken (de Gemeente heeft slechts aangevoerd dat Peters niet bij het gesprek aanwezig is geweest, dus daar niets over kan zeggen) maar vindt geen steun in de e-mail van Snoeren aan [eiseres] van 24 juni 2011. Daarin wordt immers meegedeeld dat een melding volstaat en daaruit blijkt niet dat die melding schriftelijk bevestigd diende te worden door de Gemeente voordat [eiseres] met haar bedrijf mocht starten. Aannemelijk is dan ook dat er tussen partijen een misverstand is ontstaan en dat de Gemeente meende dat zij slechts (de inhoud van) het gesprek van 20 juni 2011 diende te bevestigen, zoals Snoeren heeft gedaan in zijn e-mail van 24 juni 2011 aan [eiseres] , terwijl [eiseres] meende dat de melding bevestigd moest worden.
4.4.
Ten aanzien van de vraag of [eiseres] aan de Gemeente een duidelijke vraag heeft gesteld en of die vraag voor verschillende uitleg vatbaar is, geldt dat [eiseres] in haar brief van 11 augustus 2011 wel melding heeft gemaakt van haar voornemen zich te vestigen als escortbedrijf in de Gemeente, maar dat zij daarbij niet gevraagd heeft die melding aan haar te bevestigen hetgeen wel voor de hand had gelegen, gelet op de door [eiseres] gestelde inhoud van het gesprek met de burgemeester en Snoeren.
4.5.
De Gemeente heeft ter zitting aangevoerd dat [eiseres] om een bevestiging van haar melding vroeg in verband met haar aanvraag van een uitkering voor startende ondernemers.
De inhoud van de e-mails van Le Roux aan [eiseres] bieden steun aan dit verweer van de Gemeente. Uit hetgeen ter zitting door partijen is verklaard begrijpt de rechtbank dat [eiseres] een uitkering op grond van de BBZ heeft aangevraagd bij de gemeente Tiel, waarvoor Le Roux werkzaam is. In de e-mail van 30 augustus 2011 schrijft Le Roux dat een bevestiging van Peters nodig is, zodat hij de aanvraag definitief kan laten doorgaan. Opgemerkt wordt dat zich, anders dan [eiseres] het doet voorkomen in haar bij de dagvaarding gevoegde chronologisch overzicht, bij de in het geding gebrachte stukken geen brief van de Gemeente van 30 augustus 2011 bevindt waarin haar wordt meegedeeld dat haar melding van 11 augustus 2011 in behandeling is genomen. Waar Le Roux schrijft over een aanvraag die hij definitief kan laten doorgaan, moet het ervoor gehouden worden dat deze bevestiging nodig was voor de aanvraag van een uitkering via de gemeente Tiel en niet zag op een goedkeuring of bevestiging van de melding bij de Gemeente (Lingewaard). Dat blijkt ook uit de e-mail van [eiseres] aan Le Roux van 6 september 2011 waarin zij vraagt of de bevestigingsmail van Peters al ontvangen is. Zou de bevestiging van haar melding een voorwaarde zijn om met haar activiteiten te kunnen starten, zoals [eiseres] stelt, dan valt niet in te zien waarom de bevestiging naar Le Roux en niet naar [eiseres] gestuurd zou worden.
Uit de e-mail van [eiseres] van 25 oktober 2011 aan Le Roux en diens antwoord daarop blijkt dat de gemeente Tiel aan [eiseres] de voorwaarde stelde dat de Gemeente (Lingewaard) schriftelijk verklaart dat [eiseres] en haar partner aan alle voorwaarden voldoen voor het vestigen van het bedrijf van [eiseres] . Het door [eiseres] in haar e-mail van 25 oktober 2011 gevraagde uitstel voor het inleveren van formulieren wordt haar verleend door Le Roux en niet door de Gemeente.
[eiseres] heeft geen correspondentie in het geding gebracht waarin zij expliciet vraagt om bevestiging van haar melding, zodat zij met haar bedrijf kan beginnen. Zou de bevestiging van de melding cruciaal zijn geweest voor het mogen starten van haar bedrijf dan had het op de weg van [eiseres] gelegen, mede gelet op de tijd die was verstreken na haar melding, de Gemeente uitdrukkelijk om een dergelijke bevestiging te verzoeken. [eiseres] heeft dat echter niet gedaan. In haar mail aan Peters van 6 oktober 2011 schrijft ze slechts dat Peters zou nakijken of er nog een bewijs van goed gedrag moest worden toegevoegd en dat zij niets meer van hem heeft vernomen en in haar e-mail van 26 februari 2012 verzoekt ze Peters om een verklaring dat zij en haar partner aan alle voorwaarden voldoen om een bedrijf te vestigen in de Gemeente.
4.6.
Gelet op het feit dat Le Roux namens [eiseres] contact met de Gemeente heeft opgenomen in verband met de bedrijfsplannen van [eiseres] , nadat aan [eiseres] schriftelijk was meegedeeld dat een enkele melding volstond en gelet op de inhoud van de in het geding gebrachte correspondentie moet het ervoor gehouden worden dat de Gemeente meende dat de door Le Roux en later ook door [eiseres] gevraagde bevestiging van de melding uitsluitend nog nodig was voor het verkrijgen van een BBZ-uitkering. In dit verband is van belang dat [eiseres] in haar e-mail van 29 augustus 2011 aan Le Roux schrijft dat uit een bijgevoegde (maar niet in het geding gebrachte) brief, ondertekend door het college van burgemeester en wethouders, blijkt dat volstaan kan worden met een melding en dat zij ter zitting heeft verklaard dat Peters op haar vraag om een bevestiging van de melding heeft geantwoord dat zij gewoon kon beginnen, omdat een melding eenzijdig is.
4.7.
Het betoog van [eiseres] dat de Gemeente de start van haar bedrijf mede heeft vertraagd door na haar melding nog met de aanvullende eis te komen dat ook haar partner diende te beschikken over een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) faalt.
Vooropgesteld wordt dat in de APV staat vermeld dat de exploitant en de beheerder niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn, zodat [eiseres] al voor het doen van de melding bekend was of kon zijn met deze voorwaarde. De Gemeente heeft ter zitting aangevoerd dat het niet zo is dat een VOG moet worden overgelegd voordat men een escortbedrijf mag beginnen. Zij heeft onweersproken aangevoerd dat een VOG gevraagd wordt in het kader van de handhaving van de voorschriften van de APV en dat dit gebeurt nadat met de exploitatie van dat bedrijf is begonnen.
Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte correspondentie met de Gemeente blijkt ook niet dat de Gemeente de eis heeft gesteld dat de partner van [eiseres] diende te beschikken over een VOG voordat met de exploitatie van het escortbedrijf mocht worden begonnen. Daaruit blijkt veeleer dat deze eis gesteld werd in het kader van de uitkeringsaanvraag van [eiseres] bij de gemeente Tiel.
4.8.
Nu de Gemeente niet verweten kan worden dat zij [eiseres] verkeerd of onvolledig heeft ingelicht over de voorwaarden waaraan zij moest voldoen alvorens een escortbedrijf in de Gemeente te mogen starten, bestaat er geen causaal verband tussen de schade die [eiseres] stelt te hebben geleden en het handelen van de Gemeente. De vordering van [eiseres] is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
[eiseres] verwijt de Gemeente ook dat zij met de afhandeling van haar klacht van 6 augustus 2012 onzorgvuldig heeft gehandeld. Nu [eiseres] daar geen (verdere) juridische gevolgen aan verbindt zal aan dat verwijt voorbijgegaan worden.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 1.892,--
- salaris advocaat
1.788,--(2 punten × tarief € 894,--)
Totaal € 3.680,--

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 3.680,-- en in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de proceskosten en de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015.
ap/ra