ECLI:NL:RBGEL:2015:5311

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
05/821611-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak openlijke geweldpleging en veroordeling voor mishandeling met werkstraf en schadevergoeding

Op 18 augustus 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging tegen een persoon, maar heeft haar wel veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De feiten vonden plaats op 15 april 2013 in Zutphen, waar de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de openlijke geweldpleging, maar dat de verdachte wel geweld had gebruikt tegen de aangeefster, wat leidde tot letsel. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die zij in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast is de verdachte verplicht om de aangeefster een schadevergoeding van 150 euro te betalen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict en de impact op de aangeefster, maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij een first offender is. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de materiële schade niet werd vergoed omdat deze niet was veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/821611-13
Datum uitspraak : 18 augustus 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats] .
raadsman: mr. P. Buikes, advocaat te Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 15 april 2013 te Zutphen met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, Bagijnenland, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit meermalen, althans eenmaal, duwen en/of slaan en/of stompen en/of krabben en/of aan de haren trekken en/of en/of schoppen en/of trappen en/of met een mes steken/snijden in het hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer] ;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 15 april 2013 te Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ) meermalen, althans eenmaal, heeft geduwd en/of geslagen en/of gestompt en/of gekrabt en/of aan de haren getrokken en/of geschopt en/of getrapt en/of met een mes in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Verbalisanten kregen op 15 april 2013, omstreeks 22:15 uur de opdracht naar een woning, gelegen aan de [adres 2] te Zutphen te gaan, omdat er een vrouw zou zijn neergestoken. De personen die daarbij betrokken zouden zijn, waren weggereden in een auto. Nabij laatstgenoemd adres werden vervolgens verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden in de auto van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht, een en ander zoals verwoord in het door haar overgelegde schriftelijk requisitoir.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft wel aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde “schoppen” en “trappen” en “met een mes steken/snijden in het hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer] ”. Ten aanzien van het mes heeft de raadsman betoogd dat niet is komen vast te staan van wie het mes is, wie het heeft vastgepakt en of ermee is gestoken. In dit verband is aangevoerd dat niet duidelijk is geworden hoe de verwondingen van aangeefster [slachtoffer] zijn ontstaan. In het dossier bevinden zich geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er door verdachte is gestoken met een mes. Niemand heeft gezien dat er (opzettelijk) met een mes is gestoken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat uit van het volgende.
Aangeefster [slachtoffer] heeft in haar aangifte - zakelijk weergegeven - verklaard dat zij op 15 april 2013 in haar woning aan de [adres 2] te Zutphen was. Haar zoon, [betrokkene 1] , en haar dochter, [betrokkene 2] , waren ook aanwezig in de woning. Omstreeks 22:00 uur stonden haar ex-echtgenoot, medeverdachte [medeverdachte] , en verdachte, de vriendin van medeverdachte [medeverdachte] , voor de portiek. Aangeefster liep de trappen van de portiek af, liep de straat op, en zag dat medeverdachte [medeverdachte] en verdachte op haar af kwamen lopen. Zij zag dat ze beiden zeer opgefokt en agressief waren. Voordat zij wist wat er gebeurde, sloegen en schopten zij haar. Aangeefster viel op de grond en zij bleven toen schoppen en slaan. Dat deed enorm pijn. Zij voelde en zag dat verdachte haar keel dichtkneep. Medeverdachte [medeverdachte] bleef schoppen. Aangeefster werd over haar hele lichaam geraakt, behalve op haar hoofd. Zij hoorde medeverdachte [medeverdachte] roepen ‘je moet dood’.
Op dat moment zag zij dat er een mes naast haar op de grond lag, rechts van haar op de stoep
bij de perkjes. Aangeefster pakte dat mes vast en verdachte pakte het van aangeefster af. Aangeefster zag dat ze met het mes in haar richting stak, zij zag dat verdachte meerdere steekbewegingen maakte in haar richting, ze stak ermee met kracht in haar linkerslaap, hoofd en bovenlichaam. Op enig moment kon aangeefster loskomen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] liepen vervolgens naar de auto van verdachte en reden weg. Aangeefster heeft letsel opgelopen bestaande uit twee hechtingen in haar gezicht en meerdere steekwondjes op haar lichaam. [2]
Verdachte heeft bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven. Zij mishandelde aangeefster op 15 april 2013, maar aangeefster mishandelde haar ook. [3] [betrokkene 2] kwam naar buiten, daarna aangeefster en twintig seconden later [betrokkene 1] , die een keukenmes in zijn handen had. Op een gegeven moment bloedde medeverdachte [medeverdachte] en het mes viel op de grond. Verdachte ging erop staan, schopte het mes weg en daarna pakte zij het op en liep naar het perkje, waar zij het mes in de aarde stak. [4] Op enig moment kwam aangeefster naar haar toe, waarop verdachte haar wegduwde. Verdachte kreeg een behoorlijke klap van aangeefster in het gezicht. Toen ontstond er ruzie en grepen zij elkaar. Verdachte had aangeefster goed vast. [5] Zij ging met haar nagels over het gezicht van aangeefster en trok ook aan haar haren. Verdachte lag bovenop aangeefster. Zij deden elkaar pijn. [6] Medeverdachte [medeverdachte] trok hen van elkaar af. Verdachte pakte het mes uit de tuin en gaf het aan [medeverdachte] met de mededeling dat hij het mes in de auto moest leggen. [7]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven. Op 15 april 2013 ging hij naar de woning van zijn ex-echtgenote, [slachtoffer] . [slachtoffer] had een mes in haar hand gericht op [medeverdachte] en zij stak hem. [medeverdachte] werd geraakt in zijn linkerpols aan de binnenkant. [medeverdachte] pakte de hand van aangeefster en haalde het mes uit haar hand. [slachtoffer] liet het mes vallen en [medeverdachte] schopte het weg. Toen heeft hij aangeefster met de vuist geslagen. Hij heeft haar met zijn linkervuist op haar hoofd geraakt. Daarna hebben aangeefster en verdachte gevochten. Volgens [medeverdachte] heeft [betrokkene 1] hem niet met een mes gestoken, hij heeft geen mes bij [betrokkene 1] gezien. [8]
[betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard dat medeverdachte [verdachte] een mes vast had toen ze bovenop aangeefster lag en dat [verdachte] zeker wel vijf steekbewegingen maakte. [9]
De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] verklaren over twee vrouwen die met elkaar in gevecht raakten. [getuige 4] verklaart dat de man die erbij stond eigenlijk niets deed toen de twee vrouwen met elkaar aan het vechten waren.
De rechtbank stelt vast dat de bovengenoemde verklaringen elkaar tegenspreken over de vraag wie het mes of de messen heeft meegebracht en wie het mes of de messen heeft gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank passen de snijdwonden van aangeefster niet bij haar verklaring dat verdachte haar met kracht in haar linkerslaap, bovenlichaam en hoofd heeft gestoken. Gelet hierop en op de hiervoor weergegeven verklaringen heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] . De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] (zij het dat gebruik van een mes daarbij, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet bewezen kan worden), maar niet dat zij dit samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gedaan zoals primair is tenlastegelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ieder afzonderlijk en op verschillende momenten de confrontatie aangegaan met aangeefster [slachtoffer] . Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel bewezen. Verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] heeft geduwd, geslagen en/of gestompt en gekrabd en aan de haren getrokken. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde schoppen en trappen nu verdachte dit ten stelligste heeft ontkend en er in het dossier - behalve de aangifte - geen bewijs voorhanden is dat verdachte aangeefster zou hebben geschopt en/of getrapt. De rechtbank zal gelet op het voorgaande verdachte ook vrijspreken van het bestanddeel “met een mes in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden”.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks15 april 2013 te Zutphen
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer] ) meermalen, althans eenmaal, heeft geduwd en
/ofgeslagen en/of gestompt en/
ofgekrabd en
/ofaan de haren getrokken
en/of geschopt en/of getrapt en/of met een mes in het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiaire feit:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van noodweer nu getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte aangeefster aanviel.
Voor zover de raadsman een beroep heeft gedaan op noodweer overweegt de rechtbank het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is nodig dat aannemelijk wordt dat verdachte heeft gehandeld zoals hij heeft gedaan omdat dat geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en dat dit handelen voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank overweegt verder dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging, kan worden aangemerkt als verdedigend, maar - naar de kern bezien - als aanvallend, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht (zie ook Hoge Raad 8 juni 2010, NJ 2010, 339).
Uit de inhoud van het procesdossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte zodanig in het nauw werd gedreven dat haar geweld richting aangeefster bij wijze van noodweer was gerechtvaardigd. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] aanviel, werd zij niet (meer) geslagen door [slachtoffer] en was er geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval van [slachtoffer] waartegen verdediging noodzakelijk was. Verdachte is de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan, reeds door naar haar woning toe te gaan. Niet is gebleken dat verdachte, ook na aankomst bij de woning van [slachtoffer] , niet in de gelegenheid was een confrontatie met [slachtoffer] uit de weg te gaan door weer weg te gaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte het bewezen verklaarde feit niet in een noodweersituatie heeft gepleegd.
Verdachte is strafbaar nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 140 uren werkstraf, te vervangen door 70 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen voorwaardelijk gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De raadsman heeft verder aangevoerd dat een werkstraf kan worden opgelegd, maar van kortere duur dan door de officier van justitie is geëist en met een voorwaardelijk deel.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 1 juli 2015;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 22 januari 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] . Het gevoel van veiligheid van aangeefster is door verdachtes toedoen ernstig geschaad. Verdachte is samen met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer] gereden waar tot het een confrontatie is gekomen tussen verdachte en [slachtoffer] . Het gebeurde heeft plaatsgevonden op de openbare weg, voor de woning van [slachtoffer] , en daarvan zijn meerdere personen getuige geweest. Het gaat om een ernstig geweldsdelict dat een voor de rechtsorde schokkend karakter heeft en dat leidt tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
In het reclasseringsrapport is naar voren gebracht dat de kans op herhaling klein wordt
geacht en dat verdere interventies vanuit de reclassering niet van meerwaarde zijn. Op basis
van de leefsituatie lijken er geen problemen/criminogene factoren. De indruk is dat het
delictgedrag grotendeels situationeel is bepaald en voortkwam uit familieperikelen van haar
ex-vriend. De reclassering adviseert de zaak af te doen zonder verplicht reclasseringscontact.
In het geval van een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te
leggen, waarbij dit de functie kan hebben van een stok achter de deur. Verdachte wordt in
staat geacht een werkstraf tot een goed einde te brengen.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht passend en geboden. De rechtbank komt daartoe mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak, de proceshouding van verdachte, en het feit dat verdachte first offender is en sinds het ten laste gelegde feit niet opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank legt verdachte een werkstraf van langere duur op dan medeverdachte [medeverdachte] nu er bij verdachte meer geweldshandelingen tegen [slachtoffer] bewezen worden verklaard dan bij medeverdachte [medeverdachte] .
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder primair en subsidiaire ten laste gelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 957,84 (aan materiële schade) en € 600,- (immateriële schade) en te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen tot het totaalbedrag van € 1.207,84 (kleding, laarzen en immateriële schade), te vermeerderen me de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade moet worden afgewezen nu dit deel van vordering niet is onderbouwd. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vordering voor dat deel moet worden gematigd en dat bovendien rekening moet worden gehouden met de eigen schuld van de benadeelde partij. De raadsman heeft aangevoerd dat een schuldverdeling van 50% dient plaats te vinden.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen tot na te melden bedrag schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank het volgende. De benadeelde partij heeft de kosten van de bebloede kleding, bebloede schoenen en een bebloed sieraad opgevoerd. Deze bloedende wonden zijn niet ontstaan door de mishandeling door verdachte, maar door een mes. Nu het steken/snijden met een mes in het hoofd dan wel lichaam van de benadeelde partij door de rechtbank niet bewezen is verklaard, is er geen sprake van een causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit. Hetzelfde geldt voor het eigen risico van de ziektekostenverzekering in verband met de kosten van vervoer van benadeelde partij per ambulance. Ook deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking nu van een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de bloedende wonden en de daarvoor vereiste behandeling in en vervoer naar het ziekenhuis niet is gebleken.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. De door de benadeelde partij verzochte schadevergoeding dient te worden gematigd in die zin dat de benadeelde partij diezelfde dag, omstreeks het zelfde tijdstip, is mishandeld door medeverdachte [medeverdachte] die ook aansprakelijk is voor een deel van de immateriële schade. Gelet op door verdachte gepleegde geweldshandeling stelt de rechtbank het door verdachte te vergoeden bedrag aan immateriële schade vast op € 150,-. Daarbij overweegt de rechtbank dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen niet kan worden uitgesloten dat ook de benadeelde partij in enige mate aan het ontstaan en de escalatie van het conflict heeft bijgedragen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 15 april 2013.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
werkstrafgedurende
40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het subsidiaire bewezen verklaarde feit tot betaling van
  • verklaart de
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag
te betalen van € 150,- (honderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom drie dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gegeven door mr. Pastoors (voorzitter), mr. E.G. de Jong en mr. Van Apeldoorn rechters, in tegenwoordigheid van mr. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 augustus 2015.
Mr. Van Apeldoorn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , respectievelijk hoofdagent en brigadier van de politie Oost Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, recherche team IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2013048867 en 213048865, gesloten op 26 juni 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 115 en 116.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 59.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 64.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 65.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 77.
7.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 65.
8.Proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [medeverdachte] , p. 29.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 185.