ECLI:NL:RBGEL:2015:5283

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
14 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6585
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek tegen woningbouwproject Nimmer Dor te Laag Soeren en de bescherming van steenuilen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting NimmerdorNee, eiseres, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder, over een verzoek tot handhaving in verband met een woningbouwproject te Laag Soeren. Eiseres heeft op 31 januari 2014 verzocht om handhavend op te treden tegen het ploegen en frezen van grond op het zuidelijke deel van het plangebied, waar twee steenuilpaartjes nestelen. Het primaire besluit van 7 maart 2014, waarin dit verzoek werd afgewezen, werd gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 29 augustus 2014. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 juni 2015 heeft eiseres haar standpunten toegelicht, bijgestaan door deskundigen. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het ploegen en frezen minder ingrijpend is voor het foerageergebied van de steenuil dan de werkzaamheden die op basis van een ontheffing zijn toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar verzoek om handhaving is gericht tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van haar bezwaar.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het besluit van verweerder om geen handhavend op te treden terecht is, omdat het zuidelijke gedeelte van het plangebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van de steenuil. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/6585

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

Stichting NimmerdorNee, te Laag-Soeren, eiseres

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden, te De Steeg
(gemachtigde: mr. V.A. Textor).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] , voorzitter onderscheidenlijk secretaris van de Stichting NimmerdorNee, bijgestaan door mr. B.J. Meruma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. den Haan en C.F.T. van Aalst. Namens de derde-partij is verschenen T.J. Portegijs, werkzaam bij de gemeente Rheden, bijgestaan door mr. V.A. Textor.
Eiseres heeft als deskundigen meegebracht L. van den Bremer en P. Verburg, beiden werkzaam bij SOVON. De derde-partij heeft als deskundige meegebracht J.H. Beekman, werkzaam bij Arcadis.

Overwegingen

1. Aan het dossier ontleent de rechtbank, voor zover hier van belang, het volgende.
Sinds 2011 wordt een deel van het plangebied “Nimmer Dor” te Laag Soeren met enige regelmaat geploegd en gefreesd, in opdracht van derde-partij. Dit gebeurt in verband met het realiseren van woningbouw op dit (zuidelijke) deel van het plangebied.
Op 25 februari 2013 heeft IVN Vereniging voor Natuur- en Milieueducatie (hierna: IVN) verzocht om handhavend op te treden tegen dit periodiek ploegen en frezen. Bij besluit van 22 april 2013 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Bij besluit van 12 november 2013, gewijzigd op 14 november 2013, heeft verweerder het hiertegen door IVN gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 22 april 2013 herroepen. In zijn besluit op bezwaar heeft verweerder geconcludeerd dat uit de onderzoeken onvoldoende blijkt dat er door het ploegen en frezen geen overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) plaatsvindt. De derde-partij wordt opgedragen nadere gegevens te verstrekken. Pas wanneer op basis van aanvullende gegevens kan worden vastgesteld dat het zuidelijke gedeelte van het plangebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van het functionele leefgebied van de steenuil, mag dit gedeelte van het plangebied opnieuw worden geploegd en gefreesd. Derde-partij heeft tegen dit besluit beroep ingesteld (AWB 14/199).
Bij brief van 31 januari 2014 heeft eiseres verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de gestelde overtreding van de Ffw op de locatie van het geplande woningbouwproject Nimmer Dor. Eiseres heeft daarbij gesteld dat ploegen en frezen leiden tot verstoring van het leefgebied van twee direct buiten het zuidelijk plangebied nestelende steenuilpaartjes, één aan de Harderwijkerweg ten westen van het plangebied en één ten oosten van de Prof. Talmaweg. Het verzoek is bij het primaire besluit afgewezen en het bezwaar van eiseres daartegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard .
Op 12 juli 2013 heeft de derde-partij ten behoeve van graaf-, bouw- en natuurbouwwerkzaamheden verzocht om ontheffing van de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Ffw, voor exemplaren van de steenuil. Bij het besluit van 31 januari 2014 heeft verweerder de verzochte ontheffing voor het tijdvak 15 juli 2014 tot en met 14 juli 2019 verleend. In het besluit is onder meer overwogen dat het zuidelijke gedeelte van het plangebied is geploegd en dat dit deel dan ook geen essentieel onderdeel van het foerageergebied van de steenuilen vormt; het is marginaal geschikt foerageergebied. Verder wordt opgemerkt dat het ploegen en/of frezen van het zuidelijke gedeelte geen invloed heeft op de status van het gebied als foerageergebied, het blijft marginaal geschikt.
Tegen het besluit van 31 januari 2014 heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrondverklaring daarvan bij besluit van verweerder van 20 november 2014 heeft eiseres beroep bij deze rechtbank ingesteld (AWB 14/9074).
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ploegen en frezen minder ingrijpend zijn voor het foerageergebied van de steenuil dan de werkzaamheden die op grond van de ontheffing zijn toegestaan, zodat hij geen aanleiding ziet om handhavend op te treden. Dit betekent, aldus verweerder, dat zelfs als wordt aangenomen dat het ploegen en frezen een overtreding van artikel 11 van de Ffw zouden betekenen, hetgeen volgens verweerder niet het geval is, hij niet tot handhaving overgaat.
3. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
Ontvankelijkheid.
4. De derde-partij betoogt dat eiseres geen belanghebbende is omdat zij geen feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
5. Omdat het beroepschrift van eiseres is gericht tegen een besluit dat is genomen naar aanleiding van een door haar gemaakt bezwaar, is eiseres reeds hierom in beroep belanghebbende bij dat besluit.
6. Met betrekking tot de vraag of verweerder het bezwaar van eiseres terecht ontvankelijk heeft geacht overweegt de rechtbank als volgt.
7. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter.
In artikel 7:1 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar dient te maken.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In het tweede lid van artikel 1:3 van de Awb is bepaald dat onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid van artikel 1:2 van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
8. Eiseres heeft blijkens artikel 2, eerste lid, van de statuten als doel:
het beschermen, behouden en het zo mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, waaronder begrepen de natuurlijke, ecologische, milieu- en landschappelijke waarden en de cultuurhistorische en archeologische waarden binnen het werkgebied. Daaronder tevens begrepen: de flora en de fauna, de bescherming van natuurgebieden, de kwaliteit van het milieu waaronder de lucht, de bodem en het water. Voorts het nastreven van een goede ruimtelijke ordening binnen het werkgebied, waaronder met name het beperken van overlast door verkeersbewegingen, alles in de ruimste zin van het woord.
Het tweede lid van artikel 2 geeft een opsomming van de feitelijke werkzaamheden.
Eiseres tracht haar doel te bereiken door, samengevat weergegeven, informatie-uitwisseling met organisaties, welke dezelfde of verwante doelstellingen hebben, het onderhouden van contacten met overheidsorganen en ambtelijke organisaties en het gevraagd en ongevraagd verstrekken van advies en het beïnvloeden van overheidsbeleid en -besluitvorming, het verstrekken van informatie aan omwonenden en derden door diverse communicatiemiddelen en samenwerking met de media en het organiseren van activiteiten in de ruimste zin des woords die dienstig zijn aan het bereiken van het statutaire doel.
Ter zitting heeft [naam 1] een toelichting gegeven op de feitelijke werkzaamheden die worden verricht, en zijn ter ondersteuning daarvan stukken overgelegd, voornamelijk bestaande uit publicaties van zijn hand in dag- en weekbladen.
De rechtbank komt aan de hand hiervan tot de conclusie dat het daarbij gaat om feitelijke werkzaamheden als bedoeld in het tweede lid van artikel 2 van de statuten, waarbij de activiteiten zich bewegen binnen het statutaire doel. Dat de overgelegde publicaties van de hand van [naam 1] niet in alle gevallen vermelden dat deze (mede) zijn geschreven vanuit zijn functie als voorzitter van eiseres, en deze vooral betrekking hebben op nut en noodzaak van de woningbouw ter plaatse, doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de woningbouw en de bescherming van het foerageergebied van de steenuilen in dit geval twee zijden vormen van dezelfde medaille en beide onderdelen binnen het statutaire doel blijven. Voorts acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [naam 1], gelet op het onderwerp van zijn bijdragen, in de regel optreedt in zijn hoedanigheid van voorzitter van eiseres, ook in die gevallen dat dat niet expliciet wordt vermeld.
Het vorenstaande betekent dat het verzoek om handhaving van eiseres een aanvraag is om een besluit te nemen en de afwijzing van de aanvraag door verweerder bij brief van 7 maart 2014 een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen aldus bezwaar kon worden gemaakt. Omdat het bezwaar van eiseres was gericht tegen dit besluit, was zij in bezwaar belanghebbende.
Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht ontvankelijk geacht.
Inhoudelijk
9. In het besluit van 12 november 2013, gewijzigd bij besluit van 14 november 2014, heeft verweerder gesteld dat eerst wanneer op basis van aanvullende, door derde-partij aan te leveren gegevens kan worden vastgesteld dat het zuidelijke gedeelte van het plangebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van het functionele leefgebied van de steenuil, dit gedeelte van het plangebied opnieuw mag worden geploegd en gefreesd.
Een dergelijke vaststelling zou dus het rechtsgevolg hebben dat weer geploegd en gefreesd kon worden.
In het besluit van 31 januari 2014 is vastgesteld dat het zuidelijke gedeelte van het plangebied geen essentieel onderdeel uitmaakt van het functionele leefgebied van de steenuil. Nu niet is gebleken dat verweerder dit al eerder had vastgesteld, houdt de rechtbank het ervoor dat dit besluit ook het rechtsgevolg heeft dat vanaf de datum van bekendmaking van dit besluit weer geploegd en gefreesd mag worden omdat daarmee voldaan is aan de hierboven genoemde voorwaarde uit het desbetreffende besluit.
10. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit op bezwaar waarbij de bij besluit van 31 januari 2014 verleende ontheffing is gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat verweerder zich bij de ontheffingverlening heeft mogen baseren op de rapporten die door Bureau Waardenburg in opdracht van derde-partij zijn opgesteld. Aangezien het standpunt van verweerder in het onderhavige geschil dat het zuidelijke plandeel geen essentieel onderdeel uitmaakt van het foerageergebied is gebaseerd op deze rapporten, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving terecht ongegrond heeft verklaard.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Penning, voorzitter, mr. M. van der Linde en mr. R.J.B. Schutgens, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: .
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.