ECLI:NL:RBGEL:2015:5229

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
05/840389-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mishandeling met voorbedachte rade

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 augustus 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van mishandeling met voorbedachte rade. De feiten vonden plaats op 9 april 2015 in Zaltbommel, waar de verdachte samen met een medeverdachte de aangever, genaamd [slachtoffer], heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte de aangever hebben opgezocht, zijn huis zijn binnengedrongen door deuren en ruiten te vernielen, en hem vervolgens hebben geslagen en getrapt. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever consistent en betrouwbaar was, en dat het bewijs, waaronder DNA-sporen op de schoenen van de verdachte, de beschuldigingen ondersteunde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar vond hem schuldig aan het subsidiair tenlastegelegde feit van mishandeling met voorbedachte rade. De rechtbank legde een werkstraf van 180 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met bijzondere voorwaarden, waaronder elektronische detentie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van €1.125,45.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840389-15
Datum zitting : 28 juli 2015
Datum uitspraak : 11 augustus 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] , wonende te [adres 1]
raadsvrouw: mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 juli 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 09 april 2015, in de gemeente Zaltbommel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
- genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de al dan niet
tot vuist gebalde hand (waarover al dan niet een handschoen werd gedragen met
knokkelbescherming) in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of (elders) tegen
het lichaam heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- genoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met (de) geschoeide
voet(en) tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 april 2015, in de gemeente Zaltbommel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer] , meermalen,
althans eenmaal, met de al dan niet tot vuist gebalde hand (waarover al dan
niet een handschoen werd gedragen met knokkelbescherming) in het gezicht en/of
tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft gestompt en/of
geslagen, en/of opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer] , meermalen,
althans eenmaal, met (de) geschoeide voet(en) tegen het lichaam heeft geschopt
en/of getrapt, waardoor genoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 9 april 2015 waren verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op het adres van aangever [slachtoffer] te Zaltbommel. Medeverdachte [medeverdachte] heeft aangever toen meerdere malen geslagen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat door het trappen tegen het hoofd en de ribben van aangever een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstaat. De voorbedachte rade blijkt volgens de officier van justitie uit de aangifte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat ze verhaal gingen halen bij de aangever en de deuren die door verdachte en medeverdachte zijn ingeramd om bij aangever te komen en het feit dat zij handschoenen met knokkelbescherming droegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de aangever niet moet worden gebruikt voor het bewijs gelet op de hierin voorkomende tegenstrijdigheden en onwaarheden. De raadsvrouw heeft voorts bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, zowel van het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Volgens de raadsvrouw is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van de mishandeling en voor de aanwezigheid van voorbedachte rade.
Beoordeling door de rechtbank
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer] blijkt dat op 9 april 2015 ’s avonds laat bij hem thuis werd aangebeld. Vervolgens werd er op de deur van zijn portiek gebonsd. [slachtoffer] voelde zich bedreigd en sloot zich op in de badkamer. Vervolgens hoorde hij gebonk en glasgerinkel. Het ruitje van de badkamerdeur werd ingeslagen en de badkamerdeur werd ingetrapt. De aangever zag toen medeverdachte [medeverdachte] en een voor hem onbekende man staan. De onbekende man gaf hem met de gebalde vuist twee klappen op het hoofd. [slachtoffer] gaf aan dat hij ontzettend bang was voor medeverdachte [medeverdachte] . Hij voelde vervolgens dat beide verdachten hem tegen het hoofd en de linkerzijde van zijn lichaam trapten. Ook voelde hij een harde slag tegen zijn achterhoofd. Ten slotte heeft aangever verklaard dat hij van de nieuwe vriend van zijn ex-partner, zijnde de broer van verdachte [verdachte] , een sms-bericht heeft gehad waarin stond: “Ik laat [medeverdachte] dit wel oplossen”. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat hij [slachtoffer] klappen heeft gegeven. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij en [medeverdachte] naar [slachtoffer] toe gingen om een ‘hartig woordje’ met hem te spreken nadat hij is bedreigd met geweld door [slachtoffer] . [5]
Op de in beslag genomen schoenen en handschoen van de verdachte werden bloedsporen aangetroffen. [6] Deze goederen zijn door het NFI onderzocht met als resultaat dat hierop het DNA-profiel van een man, zijnde aangever [slachtoffer] is aangetroffen, waarbij de kans dat een ander dan [slachtoffer] donor van dit DNA is kleiner is dan 1 op 1 miljard. [7]
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en de medeverdachte aangever beiden mishandeld door hem te slaan en te trappen zoals aangever heeft verklaard. De verklaring van aangever is op dit punt duidelijk en consistent. Het betrouwbaarheidsverweer van de verdediging wordt derhalve verworpen. De verklaring van aangever wordt ondersteund door het NFI-rapport waaruit volgt dat bloed is gevonden op de schoenen van de verdachte. De verklaring van de verdachte dat hij aangever en de medeverdachte enkel uit elkaar heeft gehaald acht de rechtbank daarom dan ook niet geloofwaardig.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachten in vereniging aangever hebben mishandeld nu zij samen naar aangever zijn gegaan, daar samen de voordeur, een tussendeur en de badkamerdeur hebben geforceerd om bij aangever die zich in de badkamer bevond, te komen en hem toen allebei hebben mishandeld. Dit wordt ondersteund door het NFI-rapport, waaruit volgt dat er bloed op de schoenen is gevonden van de verdachte. Dit strookt met de verklaring van aangever dat hij door beiden is getrapt tegen het lichaam. Uit die verklaring van aangever, ondersteund door het kennelijk gezamenlijk trappen, leidt de rechtbank op basis van het feitelijke handelen de nauwe samenwerking tussen verdachten af. Het verweer dat de mishandeling niet in vereniging is gepleegd wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
De rechtbank is ook van oordeel dat de verdachten deze mishandeling hebben gepleegd met voorbedachte rade. Dit vloeit voort uit de omstandigheden dat zij samen naar aangever zijn gegaan naar aanleiding van bedreigingen met geweld, daar hun weg door zijn huis hebben gebaand door deuren en ruiten te vernielen om bij de aangever te komen, wapens op zak hadden, vervolgens ook daadwerkelijk geweld gebruikten en dat de aangever via een tekstbericht is gewaarschuwd dat ‘ [medeverdachte] op hem af zou worden gestuurd’.
Daaruit leidt de rechtbank af dat is besloten naar het slachtoffer te gaan met het voornemen geweld te gebruiken. Hierbij bestond voor de verdachten op meerdere momenten de mogelijkheid op hun schreden terug te keren, maar dat is niet gebeurd. Het verweer dat niet is gehandeld met voorbedachte rade wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
De rechtbank is met de raadsvrouw en in tegenstelling tot de officier van justitie van oordeel dat geen sprake is geweest van een aannemelijke kans op zwaar lichamelijk letsel gelet op de door de rechtbank bewezen geachte handelingen (het slaan en schoppen door de verdachten tegen het lichaam) in samenhang met het letsel van de aangever. De rechtbank spreekt de verdachte derhalve van het primair tenlastegelegde vrij en is gelet op al het reeds overwogene van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een mishandeling met voorbedachten rade.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Subsidiair
hij op
of omstreeks09 april 2015, in de gemeente Zaltbommel, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, al dan nietmet voorbedachten rade, opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer] , meermalen,
althans eenmaal,met de
al dan niettot vuist gebalde hand (waarover
al dan
nieteen handschoen werd gedragen met knokkelbescherming) in het gezicht en
/of
tegen het hoofd
en/of (elders) tegen het lichaamheeft
gestompt en/of
geslagen, en
/ofopzettelijk mishandelend een persoon, genaamd [slachtoffer] , meermalen,
althans eenmaal, met
(de)geschoeide voet
(en
)tegen het lichaam heeft
geschopt
en/ofgetrapt, waardoor genoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en
/ofpijn heeft
ondervonden
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachte raad

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde van een meldplicht en een locatiegebod met toepassing van elektronische detentie, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen goed, onder nummer 9 verbeurd wordt verklaard en dat het inbeslaggenomen goed onder nummer 8 wordt onttrokken aan het verkeer (de nummers corresponderen met de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft subsidiair naar voren gebracht dat ingeval van strafoplegging ernstig rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft langdurig aan een ernstige vorm van kanker geleden en deze is mogelijk nu weer teruggekeerd. De raadsvrouw verzoekt daarom aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf ofwel een locatiegebod met elektronisch toezicht op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 19 juni 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 22 juli 2015.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling met
voorbedachten rade in vereniging. De verdachte samen met de medeverdachte
aangever doelbewust opgezocht, in zijn huis deuren en ruiten vernield en de aangever
vervolgens geslagen en getrapt. Aangever heeft door dit feit pijn en letsel opgelopen en
gevoelens van angst en onveiligheid ontwikkeld, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring.
Dit is een ernstig feit en de rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
De rechtbank gaat daarbij niet eraan voorbij dat gebleken is dat aangever verdachte en zijn mededader langere tijd heeft bestookt met beledigingen en dreigende berichten. Verdachte en zijn mededader hebben hierop gereageerd door het recht in eigen hand te nemen. Hoezeer de rechtbank er begrip voor heeft dat voor verdachte en zijn mededader op een gegeven moment de grens was bereikt, kan dit nooit een reden zijn tot een vorm van eigenrichting over te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst en aard van het feit ertoe leiden dat aan de
verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een locatiegebod op het huisadres van de verdachte met toepassing van elektronisch toezicht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte moet worden opgelegd een werkstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De rechtbank wijkt af van de eis van de officier van justitie nu de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het primair tenlastegelegde. De rechtbank wijkt ook van de eis van de officier af nu de rechtbank een gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke medische omstandigheden van de verdachte.
Ten aanzien van het beslag overweegt de rechtbank als volgt.
De onder nummer 8 in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet en kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten (het nummer correspondeert met de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst).
Ten aanzien van het onder nummer 9 in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp zal de teruggave worden gelast van het voorwerp aan de veroordeelde nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet (het nummer correspondeert met de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst).
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van €4.543,30.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe te wijzen tot het bedrag van €3.624,95, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 46 dagen hechtenis Ten aanzien van de posten die inhouden de iPhones en het telefoonhoesje heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering nu deze posten niet zien op het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft ten slotte verzocht dat de verplichting om de schade te betalen vervalt wanneer deze is voldaan door de mededader.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit en derhalve verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de posten die zien op de braakschade en het t-shirt. De posten die zien op de iPhones en het telefoonhoesje dienen volgens de raadsvrouw niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel te worden afgewezen omdat ze niet voortvloeien uit het tenlastegelegde dan wel onvoldoende onderbouwd zijn. De post die ziet op de immateriële schade dient volgens de raadsvrouw ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, dan wel te worden afgewezen omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 1.125,45 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Dit bedrag ziet op de posten ten aanzien van de braakschade en het t-shirt. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen.
Wat betreft het de iPhones en het telefoonhoesje ontbreekt het causaal verband met het tenlastegelegde. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze posten daarom niet-ontvankelijk verklaren. Ten aanzien van de immateriële schade valt naar oordeel van de rechtbank niet vast te stellen wat het aandeel van de benadeelde partij in de situatie die verband houdt met de gebeurtenis niet worden vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze kosten ook niet-ontvankelijk verklaren in diens vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 9 april 2015.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36b, 36d, 36f, 47 en 301 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 6 (zes) maanden
bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op 3 (drie) jaren wordt bepaald;
de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk op drie dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland en gedurende de proeftijd zich zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht];
- gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd aanwezig zal zijn op de navolgende locatie: [adres 2] , waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarden, te verlengen met telkens 3 maanden, tot een maximum van 1 jaar. Een ontheffing voor het locatiegebod geldt voor het uitvoeren van de aan de veroordeelde opgelegde werkstraf, ziekenhuisbezoeken en werk, in overleg met de toezichthouder.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
werkstrafgedurende
180 (honderdtachtig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 (negentig) dagen;
beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Ten aanzien van het beslag:
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp onder nummer:
- 8 (het nummer correspondeert met de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst).
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan veroordeelde onder nummer:
- 9 (het nummer correspondeert met de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst).
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1.125,45(eenduizend honderdenvijfentwintig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin diens vordering;
verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd;
legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van € 1.125,45(eenduizend honderdenvijfentwintig euro en vijfenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gegeven door mr. S. Brinkhoff (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. C. van Linschoten, in tegenwoordigheid van mr. A. Diebels, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 augustus 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015173335, gesloten op 20 mei 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Aangifte [slachtoffer] , p. 31-32, verhoor aangever [slachtoffer] , p. 45-47, de verklaring zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 juli 2015 door de verdachte en de in het proces-verbaal ter terechtzitting van 28 juli 2015 opgenomen verklaring van medeverdachte [medeverdachte] .
3.Proces-verbaal verhoor van aangever, p. 45-47.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , p. 53.
5.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 28 juli 2015.
6.Proces-verbaal onderzoek stuk van overtuiging, p. 131-133.
7.Rapport NFI onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek