ECLI:NL:RBGEL:2015:5191

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2015
Publicatiedatum
6 augustus 2015
Zaaknummer
C/05/286393 / KG RK 15/664
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in bestuursrechtelijke zaken

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 6 augustus 2015 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was bij meerdere bestuursrechtelijke zaken tegen de Belastingdienst, stelde dat de rechter partijdig was en niet onpartijdig kon oordelen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter geen vooringenomenheid vertoonde en dat de klachten van verzoeker niet voldoende onderbouwd waren met concrete feiten. Verzoeker had onder andere aangevoerd dat de rechter onvoldoende voorbereid was en dat er sprake was van een intimiderende bejegening. De wrakingskamer oordeelde dat de regievoering van de rechter op de zitting geen blijk gaf van vooringenomenheid. Ook de stelling dat de rechter niet deskundig genoeg was, werd niet als voldoende bewijs voor partijdigheid gezien. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. Aangezien verzoeker geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid kon aantonen, werd het verzoek tot wraking afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/05/286393 / KG RK 15/664
Beschikking van 6 augustus 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker tot wraking,
hierna te noemen: verzoeker,
(gemachtigde: C.J. Krijnen der Kinderen)
tegen
mr. J.M.W. van de Sande, in haar hoedanigheid van rechter,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 9 juli 2015;
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 21 juli 2015.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoeker en diens gemachtigde. De rechter is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter van deze rechtbank in de zaken geregistreerd onder de zaaknummers AWB 14/5500, AWB 14/5501, AWB 14/5502, AWB 14/5503, AWB 14/5504, AWB 14/5505, AWB 14/5506, AWB 14/5508, AWB 14/5509 en AWB 14/5510 tussen verzoeker en de Belastingdienst. De behandeling ter zitting van deze zaken heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015 en 3 juli 2015. Enkele dagen na de laatste zitting is het verzoek tot wraking ingediend namens verzoeker.
2.2.
Verzoeker legt, kort samengevat, onder meer het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag. De rechter was vanaf het begin af aan van plan om deze zaak tot een schikking te laten komen en heeft gericht op dat doel gehandeld. Er was sprake van een intimiderende, als dreigend ervaren bejegening door de rechter ter zitting, van dwingend en sturend gedrag en het uitspreken van onwaarheden. Voorts heeft de rechter de zaken niet zorgvuldig voorbereid. Zo is gebleken dat de rechter was vergeten een dossier mee naar de zitting te nemen en dat de zitting desondanks werd voortgezet. Ook heeft de rechter de dossiers onvoldoende bestudeerd en is zij onvoldoende (fiscaal juridisch) deskundig om de dossiers te beoordelen. De rechter heeft over bepaalde onderwerpen ten onrechte geen vragen gesteld en is op onwetenschappelijke wijze (middels internetonderzoek) tot een onjuist voorlopig oordeel gekomen. Daarnaast heeft verzoeker gronden ingediend die zien op het handelen van de ambtenaren van de Belastingdienst en de wijze waarop de rechter hiermee is omgegaan. Het in dat kader gepleegde overleg van de rechter met haar teamleider getuigt niet van onafhankelijk functioneren. Volgens verzoeker is de rechter aldus vooringenomen.
2.3
Het verweer van de rechter wordt hierna, voor zover nodig, besproken.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Algemene wet bestuursrecht en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld wordt dat het tot de taak van de rechter behoort om de regie op de zitting te voeren. De rechter heeft een grote mate van vrijheid en een eigen verantwoordelijkheid bij de behandeling van de zaak op de zitting. De wijze waarop de rechter in onderhavige zaak de regie heeft gevoerd levert geen vooringenomenheid op jegens verzoeker, noch objectief gerechtvaardigde vrees hiertoe.
Voor de klachten van verzoeker die zien op de manier waarop hij door de rechter ter zitting stelt te zijn bejegend, is de wrakingsprocedure niet bedoeld. Verzoeker kan daarover desgewenst een klacht indienen. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in deze bejegening partijdigheid van de rechter tegen verzoeker besloten ligt of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, zijn de wrakingskamer niet gebleken.
3.3
De wrakingskamer stelt vast dat de rechter ter zitting tot het voorlopig oordeel is gekomen dat verzoeker een onderneming voert. Voor zover de klachten van verzoeker zich richten tegen dit voorlopig oordeel overweegt de wrakingskamer dat de juistheid hiervan op zichzelf niet door middel van een wrakingsverzoek aan de orde kan worden gesteld. Dat kan alleen door een rechtsmiddel (zoals verzet of hoger beroep) tegen de beslissing aan te wenden, nadat het voorlopig oordeel in een (definitieve) uitspraak is vervat. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de rechter bij het geven van het voorlopig oordeel vooringenomen was tegen verzoeker of objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond, zijn de wrakingskamer niet gebleken. Uit het enkele feit dat de rechter in het nadeel van verzoeker heeft beslist, kan de wrakingskamer dat niet afleiden.
3.4
Uit de stelling van verzoeker dat de rechter onvoldoende was voorbereid en onvoldoende deskundig is -wat hier ook van zij- volgt nog niet dat er sprake is van een rechter die partijdig is.
3.5
De wrakingsgronden gericht op het handelen van de ambtenaren van de Belastingdienst kunnen niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek. De wijze waarop de rechter hiermee is omgegaan geeft geen blijk van vooringenomenheid, noch rechtvaardigt de vrees daartoe.
3.6
De overige klachten van verzoeker bevatten slechts stellingen en veronderstellingen, maar geen concrete feiten en omstandigheden waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.
3.7
Het verzoek tot wraking wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door de mr. drs. H.P.M. Kester-Bik, mr. J.T. van Belzen en mr. C. van Linschoten, in tegenwoordigheid van de griffier mr. T. de Munnik en in openbaar uitgesproken op 6 augustus 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.