In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 28 juli 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem, dat haar aanvraag voor verlenging van de indicatie voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, aangezien haar woning sinds 1 juli 2015 niet meer wordt schoongemaakt en zij dit zelf niet kan. Verzoekster ontving tot voor kort 5 uur huishoudelijke hulp per week, maar deze ondersteuning was beëindigd.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er principiële vragen zijn die het bereik van een voorlopige voorzieningsprocedure te buiten gaan. De beoordeling of huishoudelijke hulp een algemeen gebruikelijke voorziening is, dient in de bodemprocedure te geschieden. De voorzieningenrechter heeft daarom een voorlopige voorziening getroffen door het primaire besluit te schorsen tot zes weken na verzending van het besluit op bezwaar. Tevens is bepaald dat verweerder aan verzoekster met ingang van 14 juli 2015 een bedrag van € 75,80 per week betaalt als vergoeding voor de kosten van de huishoudelijke hulp.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 980, en gelast dat het door verzoekster betaalde griffierecht van € 45 aan haar wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.