ECLI:NL:RBGEL:2015:4968

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
282002 KG KV 15-372
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C.M. Niederer, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.J. Penning, die als rechter optreedt in twee bestuursrechtelijke zaken. Het wrakingsverzoek is ingediend op 9 april 2015, naar aanleiding van brieven van de rechtbank waarin de overgelegde machtigingen als te algemeen en/of te gedateerd zijn gekwalificeerd. De verzoeker stelt dat deze kwalificatie de schijn van vooringenomenheid oproept, omdat de rechter deze kwalificatie heeft gegeven terwijl de rechtsvraag nog ter beoordeling aan hem voorligt.

De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 4 juni 2015, waarbij de gemachtigde van de verzoeker aanwezig was, maar de rechter niet. De wrakingskamer overweegt dat de rechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en zijn zienswijze heeft uiteengezet. De wrakingskamer concludeert dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die objectief gerechtvaardigd zijn om te concluderen dat de rechter vooringenomen is. De brieven van 31 juli 2014, waarin de rechtbank de machtigingen als te algemeen kwalificeert, bevatten een voorlopig oordeel dat niet uitsluit dat de rechter de argumenten van de gemachtigde in zijn beoordeling zal betrekken.

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af, omdat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van vooringenomenheid. De beslissing is op 11 juni 2015 openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Wrakingskamer
Zaaknummer: 282002 KG KV 15-372
Beschikking van 11 juni 2015
in de zaak van
[verzoeker]
verzoeker tot wraking,
gemachtigde: mr. drs. J.C.M. Niederer,
tegen
mr. J.J. Penning, in zijn hoedanigheid van rechter in de zaken met zaaknummers AWB 14/4127 en 14/4064, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 9 april 2015 heeft de gemachtigde namens verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.2.
De rechter heeft bij bericht van 20 april 2015 te kennen gegeven niet in de wraking te berusten en heeft zijn zienswijze ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.3.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking behandeld ter zitting van 4 juni 2015. Gemachtigde is verschenen. De rechter is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De gemachtigde heeft op 21 juni 2014 (namens verzoeker) beroep ingesteld tegen het besluit van 18 juni 2014 van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie, waarin het namens verzoeker door de gemachtigde ingediende bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard wegens het ontbreken van een geldige machtiging. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer AWB 14/4127.
2.2
Bij brief van 31 juli 2014 is in het beroep met zaaknummer 14/4127 door de griffier aan de gemachtigde van verzoeker bericht:
‘Door u is in bovengenoemd procedurenummer een machtiging overgelegd. De rechtbank acht deze machtiging te algemeen gesteld en/of te gedateerd. Ik verzoek u om een nieuwe machtiging te overleggen. (…) Ik verzoek u binnen vier weken na datum van de verzending van deze brief te reageren. Als u niet op tijd reageert, kan de rechtbank uw beroep niet-ontvankelijk verklaren.’
2.3
Bij brief van 24 maart 2015 heeft de rechtbank de gemachtigde van verzoeker bericht dat het beroep met zaaknummer 14/4127 op 15 april 2015 op zitting zal worden behandeld. Daarbij is hem meegedeeld dat besloten is dit beroep gevoegd te behandelen met het beroep met zaaknummer AWB 14/4064, dat ook gericht is tegen een besluit strekkende tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van het bezwaar wegens het ontbreken van een geldige machtiging, en waarin op 31 juli 2014 een soortgelijke brief als onder 2.2 naar de gemachtigde is verzonden.

3.De standpunten

3.1
De gemachtigde van verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat hij het gerechtvaardigd vertrouwen mag hebben dat de rechter in de beroepen met zaaknummer AWB 14/4127 en 14/4064 vooringenomen is, althans de schijn van vooringenomenheid op zich heeft geladen en dat hiervoor gerechtvaardigde vrees bestaat. Daartoe heeft hij gesteld dat in de brieven van 31 juli 2014 zonder enig voorbehoud staat vermeld dat de rechtbank de overgelegde machtigingen te algemeen gesteld en/of te gedateerd acht. Deze zin is vrijwel identiek aan de motivering van de beslissingen op bezwaar en geeft aan op welke wijze de rechter de overgelegde machtigingen kwalificeert, terwijl deze rechtsvraag nog ter toetsing in beroep aan hem voorligt.
3.2
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna, zover nodig, besproken.

4.De beoordeling

4.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484). Uit de artikelen 8:15 en 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is, objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer als volgt.
4.2
Bij brieven van 31 juli 2014 is de gemachtigde in de gelegenheid gesteld een door de rechtbank geconstateerd verzuim te herstellen door een meer specifieke machtiging te overleggen. Hoewel in deze verzuimbrieven, gelet op de zin dat de rechtbank de overgelegde machtiging te algemeen gesteld en/of te gedateerd acht, een voorlopig oordeel besloten ligt, betekent dit niet dat dit oordeel in het verdere verloop van de procedure niet kan worden bestreden. Daarop wijst ook de zin in de bedoelde brieven dat het beroep niet-ontvankelijk
kan(en niet ‘zal’) worden verklaard indien niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek gevolg wordt gegeven. Zoals staat vermeld in de reactie van de rechter zullen de door de gemachtigde naar voren gebrachte argumenten waarom de door hem overgelegde machtiging voldoet aan de daaraan te stellen eisen in volle omvang door de rechter worden gewogen. Aldus is niet gebleken dat de rechter zijn argumenten niet in zijn beoordeling zal betrekken. Deze grond leidt dan ook niet tot de conclusie dat sprake is van (een objectief gerechtvaardigde vrees voor) partijdigheid.
4.3
Nu verzoeker ook overigens geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de rechter blijk heeft gegeven van partijdigheid dan wel van vooringenomenheid dan wel dat de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is, zal de wrakingskamer het verzoek afwijzen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.H.W. Bodt, voorzitter, J.T.G. Roovers en H.P.M. Kester-Bik, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. R. Barzilay, griffier, op 11 juni 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.