In deze zaak heeft de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. J.C.M. Niederer, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.J. Penning, die als rechter optreedt in twee bestuursrechtelijke zaken. Het wrakingsverzoek is ingediend op 9 april 2015, naar aanleiding van brieven van de rechtbank waarin de overgelegde machtigingen als te algemeen en/of te gedateerd zijn gekwalificeerd. De verzoeker stelt dat deze kwalificatie de schijn van vooringenomenheid oproept, omdat de rechter deze kwalificatie heeft gegeven terwijl de rechtsvraag nog ter beoordeling aan hem voorligt.
De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 4 juni 2015, waarbij de gemachtigde van de verzoeker aanwezig was, maar de rechter niet. De wrakingskamer overweegt dat de rechter in zijn reactie op het wrakingsverzoek heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en zijn zienswijze heeft uiteengezet. De wrakingskamer concludeert dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die objectief gerechtvaardigd zijn om te concluderen dat de rechter vooringenomen is. De brieven van 31 juli 2014, waarin de rechtbank de machtigingen als te algemeen kwalificeert, bevatten een voorlopig oordeel dat niet uitsluit dat de rechter de argumenten van de gemachtigde in zijn beoordeling zal betrekken.
De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af, omdat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees van vooringenomenheid. De beslissing is op 11 juni 2015 openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.