ECLI:NL:RBGEL:2015:4749

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
05/740176-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten na geweldsincident tijdens carnaval in Herveld

Op 22 juli 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte], die werd beschuldigd van mishandeling en openlijk geweld tijdens een carnavalsfeest op 3 maart 2014 in Herveld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens het feest vechtpartijen plaatsvonden waarbij meerdere mensen betrokken waren, waaronder de verdachte en zijn medeverdachte. De tenlastelegging omvatte drie feiten van geweld tegen verschillende slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].

Tijdens de zitting op 8 juli 2015 zijn camerabeelden bekeken die een cruciale rol speelden in de bewijsvoering. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van getuigen niet consistent waren en dat de camerabeelden niet bevestigden dat de verdachte de geweldpleger was. Voor feit 1, de mishandeling van [slachtoffer 1], kon de rechtbank op basis van de beelden vaststellen dat de verdachte niet degene was die de klap had uitgedeeld. Voor feit 2 ontbrak ondersteunend bewijs, en voor feit 3 was er onvoldoende bewijs om de betrokkenheid van de verdachte vast te stellen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat hij deze had gepleegd. De rechtbank merkte op dat de situatie chaotisch was en dat de identificatie van de daders bemoeilijkt werd door de grote menigte en de carnavalskostuums. De benadeelde partij [slachtoffer 3] werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740176-14
Datum uitspraak : 22 juli 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman: P.R.M. Noppen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 08 juli 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 03 maart 2014 op het Dorpsplein te Herveld, gemeente Overbetuwe, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1], particulier beveiliger), met kracht met gebalde vuist in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (dos. 3)
2.
hij op of omstreeks 03 maart 2014 te Herveld, gemeente Overbetuwe, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), met kracht een vuistslag in het gezicht heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (dos. 7)
3.
hij op of omstreeks 03 maart 2014 te Herveld, gemeente Overbetuwe, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Dorpsplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het met kracht en met gebalde vuisten slaan tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] voornoemd; (dos. 9)

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Inleiding
Op 3 maart 2014 is er in Herveld, gemeente Overbetuwe een carnavalsfeest in onder meer, café zaal de ‘[café]’. Daarbij zijn enkele honderden mensen aanwezig waaronder verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte [verdachte] droeg het kostuum van een lakei, bestaande onder meer uit een langere zwarte jas. Verdachte [medeverdachte] droeg een witte “Elvis-blouse” met daaronder een zwart-wit gestreepte broek.
Aan het einde van het feest ontstaan buiten voor de [café] vechtpartijen. Hierbij zijn tientallen mensen betrokken waaronder ook beide verdachten. Een aantal personen raakt gewond. [slachtoffer 3] en [betrokkene 4] hebben daarbij, zo blijkt later, ernstig letsel opgelopen. In totaal is door 11 personen aangifte gedaan en in totaal zijn er in het onderzoek 56 mensen gehoord als aangever, getuige of verdachte.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs vooraf het volgende.
De feiten die aan verdachte en zijn medeverdachte zijn tenlastegelegd spelen zich grotendeels af op het dorpsplein voor de ingang van de C1000 en daarna in de buurt van de Rabobank en drogisterij de DIO. Op basis van het dossier onderscheidt de rechtbank verschillende incidenten:
  • Het incident vlakbij de ingang van de C1000. De rechtbank gaat er van uit dat de aangiftes van [slachtoffer 3], [betrokkene 1], [betrokkene 2], [slachtoffer 1] en [betrokkene 3] op dit incident betrekking hebben.
  • Daarna is er een moment waarop de aangiftes van [slachtoffer 2] en [betrokkene 5] betrekking hebben.
  • Als laatste is er een incident vlak bij de Rabobank en drogist de DIO en de rechtbank gaat ervan uit dat de aangiftes van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] hierop betrekking hebben.
Van hetgeen zich voor de ingang van de C1000 heeft afgespeeld zijn camerabeelden beschikbaar. Ter zitting van 8 juli 2015 zijn de camerabeelden uitgebreid bekeken. Aan de hand van die beelden heeft de rechtbank geconstateerd dat meerdere getuigenverklaringen die belastend zijn voor beide verdachten onjuistheden bevatten. Er worden hierin gewelddadige gedragingen aan één of beide verdachten toegerekend die zij, zo is te zien op de beelden niet gedaan (kunnen) hebben. De rechtbank zal hier per feit nader op ingaan.
De rechtbank constateert verder dat uit een deel van de getuigenverklaringen volgt dat de beide verdachten degenen zijn die het meest agressief zouden zijn geweest, zouden hebben geprovoceerd en om niets mensen zouden hebben geslagen. Aan de andere kant zijn er verschillende getuigen, waarvan enkelen niet deelnamen aan het feest, die hebben aangegeven dat de beide verdachten juist degenen waren die belaagd werden en die achteruit werden gedreven.
Tot slot merkt de rechtbank op dat de vele verklaringen die zich in het dossier bevinden zijn afgenomen in de weken na het feest. Uit enkele verklaringen volgt dat – in de relatief kleine gemeente Herveld – tussen de betrokkenen al het nodige contact is geweest en foto’s en namen zijn gaan rouleren tussen de verschillende getuigen. Dit beïnvloedt de waarde die de rechtbank kan toekennen aan, onder meer, de fotoherkenningen door getuigen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de getuigenverklaringen zeer behoedzaam moet hanteren en moet onderzoeken in hoeverre er sprake is van ander onafhankelijk ander ondersteunend bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle drie de feiten omdat onvoldoende uit het dossier blijkt dat verdachte degene is die de feiten heeft gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1.
Ter zitting heeft de rechtbank camerabeelden bekeken. Op de beelden die zijn aangeduid als ‘camera 13 ruw’ is rond seconde 33, op het tijdstip 17:29.40 te zien dat een persoon in een zwart shirt met korte mouwen gekleed zich voorover buigt. Later op de beelden is te zien dat deze persoon naar de winkelwagens bij de C1000 loopt, daar tegenaan leunt en aan zijn hoofd voelt. De rechtbank stelt vast op basis van de aangifte en de beelden dat dit aangever [slachtoffer 1] betreft en dat hij moet zijn geslagen net voor het moment waarop hij zich voorover buigt. Op het moment dat [slachtoffer 1] zich voorover buigt, bevindt verdachte [verdachte] zich vlak bij de winkelwagens van de C1000. Deze positie is (op een door de rechtbank geschatte afstand van) enige meters verwijderd van de positie waar [slachtoffer 1] zich bevond toen hij werd geslagen. Gezien de fysieke afstand tussen [slachtoffer 1] en [verdachte] op het moment dat [slachtoffer 1] werd geslagen, kan [verdachte] niet degene zijn geweest die [slachtoffer 1] heeft geslagen.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat het verdachte was die [slachtoffer 1] heeft geslagen, maar uit de camerabeelden volgt dat deze constatering dit niet juist kan zijn.
Uit de beelden volgt dat [slachtoffer 1] wel degelijk is geslagen, maar de rechtbank komt op grond van bovenstaande tot de conclusie dat het niet verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft geslagen en spreekt hem dus vrij van dit feit.
Ten aanzien van feit 2.
Dit incident is niet op beelden te zien. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat een man in een zwart pak hem tegen het gezicht sloeg. De rechtbank heeft reeds geconstateerd dat verdachte [verdachte] een kostuum droeg met een zwarte langere jas. De man in een zwart pak, waarover aangever [slachtoffer 2] spreekt, zou dus [verdachte] kunnen zijn. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt echter niet ondersteund door een ander bewijsmiddel. Getuige [betrokkene 5] zegt namelijk dat [slachtoffer 2] geslagen wordt door een man in een wit pak. Deze omschrijving past in het geheel niet bij de kleding die verdachte [verdachte] op 3 maart 2014 droeg.
Verdachte heeft ontkend aangever te hebben geslagen.
Bij gebrek aan ondersteunend bewijs van de aangifte – en met inachtneming van de kanttekeningen die de rechtbank aan het begin van dit vonnis heeft gemaakt ten aanzien van het bewijs - leidt dit tot de conclusie dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte dit feit heeft gepleegd. De rechtbank zal hem hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3.
Aangever [slachtoffer 3] heeft op 3 maart 2014 fors letsel opgelopen. [slachtoffer 3] droeg die dag onder meer een zwart-wit geblokt shirt. Verdachte weet nog dat een man in het zwart-wit gekleed op hem afkwam. Hij weet niet meer of hij hem heeft geslagen.
Op basis van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat het eerste contact tussen aangever [slachtoffer 3] en verdachte het moment is dat aangever een slaande beweging maakt in de richting van het hoofd van verdachte. Op de beelden is vervolgens te zien dat verdachte [verdachte] een beweging naar voren maakt en dan met zijn arm een voorwaartse beweging maakt. Op de beelden is ook te zien dat zich voor [verdachte] en [medeverdachte] op dat moment een tiental mensen bevindt. Als de mensen vervolgens uit elkaar gaan is te zien dat aangever op de grond ligt.
Op de beelden is niet waar te nemen dat verdachte aangever raakt. De rechtbank kan dit ook niet afleiden uit de camerabeelden. Daarvoor bevinden zich op het moment dat te zien is dat [slachtoffer 3] op de grond ligt, teveel mensen om hem heen waarvan onduidelijk is welke rol die hebben gespeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit zowel de getuigenverklaringen als de beelden zelf blijkt dat meerdere mensen zich ter hoogte van de C1000 agressief gedroegen. Ook mensen waarvan de identiteit niet duidelijk is geworden.
De getuigenverklaringen die zijn afgelegd geven geen eenduidig beeld over wie [slachtoffer 3] geslagen zou hebben. Meerdere getuigen verklaren stellig dat medeverdachte [medeverdachte] de klap heeft gegeven die aangever doet neergaan terwijl uit de beelden blijkt dat dat niet het geval kan zijn geweest. [medeverdachte] was daarvoor te ver verwijderd van [slachtoffer 3] op het moment dat [slachtoffer 3] – kennelijk ten gevolge van geweld – op de grond valt. Andere getuigen verklaren dat verdachte en zijn medeverdachte beiden zouden hebben geslagen, maar ook dat kan op grond van voorgaande overweging niet door de rechtbank worden vastgesteld.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er teveel twijfel is over de betrokkenheid van verdachte bij dit feit, dat er dus onvoldoende bewijs is dat verdachte dit feit heeft gepleegd en zal hem daarom vrijspreken.
Dit betekent dat alle feiten zoals deze zijn ten laste gelegd niet kunnen worden bewezen en de rechtbank zal verdachte daarvan dus vrijspreken.
Vast staat dat op 3 maart 2014 veel mensen gewond zijn geraakt, ten minste twee van hen ernstig. Ook verdachte en medeverdachte hebben aanzienlijk letsel opgelopen.
De rechtbank kan uit de talrijke getuigenverklaringen en de camerabeelden afleiden dat de situatie zeer chaotisch was, dat de mensen zich voortdurend verplaatsten en dat de camerabeelden slechts een beperkt beeld geven van wat er op het Dorpsplein is voorgevallen. Een aantal mensen die volgens getuigenverklaringen wel degelijk geweld lijkt te hebben gepleegd, is nooit gevonden. De reconstructie wie wat wanneer gedaan heeft, wordt hierdoor ernstig belemmerd. Het feit dat de meesten van de aanwezigen in carnavalskostuum verkleed waren, maakt de identificatie soms gemakkelijker, wanneer het betreft een opvallend en duidelijk van de anderen te onderscheiden kostuum (zoals de “Hulk’). Anderzijds kan het ook een belemmering zijn indien het betreft een kostuum dat zich juist weinig onderscheidt van andere kostuums. Diverse getuigen reppen van een “man in wit pak” of “man in zwarte kleding” Er liepen echter meerdere mensen rond in min of meer witte of zwarte kleding. Er liepen ook meerdere mensen rond in (gedeeltelijk) ‘boevenpak’.
De rechtbank heeft niet vastgesteld door wie de verschillende aangevers zijn geslagen. Dat dit voor de aangevers zeer onbevredigend is, is voor de rechtbank goed te begrijpen. Het is echter niet aan de rechtbank om meer in het algemeen vast te stellen wat er allemaal is gebeurd bij deze ongeregeldheden. De rechtbank dient het dossier slechts te beoordelen op basis van de dagvaarding en dient vast te stellen of er voldoende en overtuigend bewijs is voor de afzonderlijke strafbare feiten zoals deze in die dagvaarding zijn vermeld. Dat is, als gezegd, op basis van het voorhanden dossier en de onderzochte camerabeelden, niet gelukt.

3. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 3 tenlastegelegde. Gevorderd wordt een bedrag van € 7.042,79.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. Gelet hierop kan de benadeelde partij haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

4.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde,

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 3] niet ontvankelijkin haar vordering;
Dit vonnis is gegeven door mr. M.G.J. Post (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. K. Gilhuis rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Enderink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 juli 2015.