ECLI:NL:RBGEL:2015:4707

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
21 juli 2015
Zaaknummer
278380
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van schuldeisers in faillissement en de afgifte van in beslag genomen goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 april 2015 uitspraak gedaan in het faillissement van een gefailleerde. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.W. Reintjes, heeft een verzoek ingediend om de afgifte van een motorfiets en twee Porsches, die door de curator in beslag waren genomen, terug te krijgen. De curator, mr. C.L.P.J. Crombag, heeft de inbeslagname verdedigd en gesteld dat de verzoekster geen schuldeiser in de zin van de Faillissementswet (Fw) is. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de verzoekster niet voldoende heeft aangetoond dat zij een vordering had op de gefailleerde ten tijde van het faillissement. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verzoekster niet kan worden beschouwd als boedelschuldeiser, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden door de inbeslagname van haar goederen. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigd, waarin het verzoek van de verzoekster werd afgewezen. De rechtbank concludeert dat artikel 69 Fw niet bedoeld is om schuldeisers in staat te stellen op eenvoudige wijze hun persoonlijke rechten tegenover de boedel te doen gelden. De beslissing van de rechtbank is dat het beroep van de verzoekster wordt verworpen en de beschikking van de rechter-commissaris wordt bekrachtigd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/278380 / HA RK 15-13
Beschikking van 9 april 2015
in het faillissement van
[gefailleerde]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres],
op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. C.W. Reintjes te Duiven,
tegen
MR. C.L.P.J. CROMBAG
in hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde] voornoemd,
zaakdoende te Velp,
verweerder,
advocaat mr. H.J.D. ter Waarbeek te Velp.
Partijen worden hierna mede aangeduid als [verzoekster] en de curator.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van de rechter commissaris van 2 februari 2015
  • het verzoekschrift met producties
  • de brief van 10 maart 2015 van de curator
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitaantekeningen van [verzoekster].
1.2.
De zaak is gelijktijdig behandeld met het verzoekschrift van de vader van gefaillieerde, [vader van gefailleerde], met nummer […] / […]. De zaak is vervolgens twee weken aangehouden in afwachting van bericht van partijen. Per fax van 26 maart 2015 heeft de curator verzocht een beschikking af te geven omdat partijen ten aanzien van de Porsche ([kenteken]) en de Suzuki ([kenteken]) niet tot nadere afspraken konden komen. Ten slotte is bepaald dat een beschikking zal worden gewezen.

2.Het beroep

2.1.
[verzoekster] kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris van
2 februari 2015. In het verzoek ex artikel 69 Fw had zij de rechter-commissaris verzocht de curator te bevelen de door de curator in beslag genomen motorfiets van het merk Suzuki, type Bandit, kenteken [kenteken], een Porsche (kleur rood) met kenteken [kenteken], een Porsche (kleur zwart) met kenteken [kenteken] en een set winterbanden (inclusief velgen) aan haar terug te geven. [verzoekster] heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is van de hiervoor genoemde (roerende) zaken.
2.2.
De rechter-commissaris heeft het verzoek van [verzoekster] afgewezen en daarbij overwogen dat gesteld noch gebleken is dat [verzoekster] schuldeiser in het faillissement is en voorts dat artikel 69 Fw niet gegeven is om degenen die in het artikel worden genoemd in de gelegenheid te stellen op deze eenvoudige wijze een aan hen persoonlijk toekomend recht tegenover de boedel geldend te maken.
2.3.
In het beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris heeft [verzoekster] zich op het standpunt gesteld dat de curator ten onrechte zaken van [verzoekster] in beslag heeft genomen en dat [verzoekster] daardoor schade heeft geleden. Over de Porsche (kleur zwart) met kenteken [kenteken] is een bodemprocedure aanhangig, met deze Porsche zou [gefailleerde] een lening die [verzoekster] aan [gefailleerde] had verstrekt, hebben afbetaald. De curator heeft deze rechtshandeling met een beroep op de pauliana (artikel 42 Fw) vernietigd. De Suzuki Bandit zou al sinds 1999 op naam van [verzoekster] staan, de Porsche (kleur rood) zou [verzoekster] op 15 augustus 2014, dus na datum faillissement, bij een garagebedrijf aangeschaft hebben en ook de set winterbanden zou aan haar toebehoren.

3.De beoordeling

3.1.
Voorop staat dat artikel 69 Fw slechts gegeven is om aan de schuldeisers en de gefailleerde invloed toe te kennen op het beheer van de failliete boedel en om, zo zij menen dat bij het beheer fouten worden gemaakt, deze te doen herstellen of te voorkomen (HR 10 mei 1985, NJ 85/792).
3.2.
De eerste vraag is dus of [verzoekster] als schuldeiser in de zin van art. 69 Fw kan worden beschouwd.
3.3.
[verzoekster] stelt niet (voldoende duidelijk) dat zij ten tijde van het faillissement van [gefailleerde] een vordering op hem had.
3.4.
Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat zij boedelschuldeiser is geworden doordat zij schade heeft geleden vanwege de omstandigheid dat de curator ten onrechte de aan haar behorende zaken heeft meegenomen, geldt het volgende. Niet gebleken is dat [verzoekster] door de inbeslagname van deze zaken schade heeft geleden en [verzoekster] heeft ook niet gesteld welke schade dat dan zou zijn. De curator heeft ter zitting toegelicht dat hij de drie hierboven genoemde auto’s en de set winterbanden na inbeslagname bij een bergingsbedrijf heeft gestald en dat de zaken daar thans nog aanwezig zijn. Van een situatie waarbij de curator ten onrechte een zaak van een ander heeft verkocht en waarvoor de boedel jegens de benadeelde aansprakelijk kan zijn, is dus (nog) geen sprake. Op deze grond kan dan ook niet worden aangenomen dat [verzoekster] een boedelschuldeiser is. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of boedelschuldeisers in het geval van een negatieve boedel (wanneer in de boedel onvoldoende baten zitten om zelfs de boedelschulden te voldoen) toegang zouden moeten hebben tot de procedure van artikel 69 Fw, zoals prof. mr. F.M.J. Verstijlen in zijn noot onder HR 5 september 2003, JOR 2003/289 heeft betoogd.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het vaste jurisprudentie is dat een boedelschuldeiser geen schuldeiser is in de zin van art. 69 Fw (zie ook Verstijlen 2014, (T&C In), aant. 2 bij art. 69 Fw., Verstijlen, GS Faillissementswet, art. 69, aant. 9 en Wessels Insolventierecht IV (2010), par. 4230) omdat zij het in art. 69 Fw neergelegde controle-instrument niet nodig hebben en hun eigen belangen kunnen en moeten behartigen, hetgeen in deze zaak is gebeurd doordat tussen partijen een bodemprocedure loopt.
3.5.
[verzoekster] wil primair afgifte van de van de door de curator meegenomen Suzuki Bandit, de twee Porsches en de set winterbanden omdat zij daarvan eigenaar zou zijn. Volgens de curator behoren de in beslag genomen zaken tot de failliete boedel. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Wie als eigenaar een zaak van een ander opvordert, vordert niet voldoening uit diens vermogen maar hij vordert een zaak die juist niet tot dat vermogen behoort. [verzoekster], die afgifte van de haar in eigendom behorende zaken wenst, is dus ook op deze grond niet als schuldeiser in de zin van de Faillissementswet te beschouwen.
Bovendien is volgens vaste rechtspraak artikel 69 Fw niet gegeven om schuldeisers in de gelegenheid te stellen op deze eenvoudige wijze een aan hen persoonlijk toekomende recht tegenover de boedel geldend te maken (HR 31 december 1925, NJ 1926, 316).
3.6.
De conclusie is dat [verzoekster] niet in haar verzoek kan worden ontvangen en dat het verzoek daarmee moet worden afgewezen. Het beroep faalt daarom. De bestreden beschikking van de rechter-commissaris wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

De rechtbank
verwerpt het beroep en bekrachtigt de beschikking van de rechter-commissaris van
2 februari 2015.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2015.
Coll. MBR