ECLI:NL:RBGEL:2015:4607

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 366
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor uitbreiding mantelzorgwoning met berging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de uitbreiding van een mantelzorgwoning met een berging. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L. Bolier, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, dat op 22 december 2014 de bezwaren van eiser tegen eerder verleende omgevingsvergunningen ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning niet duidelijk was, omdat niet expliciet was aangegeven welke onderdelen van het bouwplan vergunningsplichtig waren en welke niet. Dit leidde tot onduidelijkheid over de reikwijdte van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte een deel van de aanvraag buiten beschouwing heeft gelaten en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder moet een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 980. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het bouwplan al volledig was gerealiseerd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/366

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. L. Bolier),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij].

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2014 heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een mantelzorgwoning op het perceel [perceel].
Bij besluit van 18 juli 2014 heeft verweerder aan derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden van de mantelzorgwoning met ruimte voor een berging van 120 m².
Bij besluit van 22 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de tegen de besluiten van 16 april 2014 en 18 juli 2014 gemaakte bezwaren van eiser ongegrond verklaard, waarbij de omgevingsvergunning voor de berging gedeeltelijk is herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Bouma. Derde-partij is verschenen.

Overwegingen

1. Eisers gemachtigde heeft ter zitting bevestigd dat het beroep uitsluitend betrekking heeft op de uitbreiding van de mantelzorgwoning met ruimte voor een berging. De bij het primaire besluit van 18 juli 2014 behorende bouwtekening heeft betrekking op de gehele ruimte voor een berging van 120 m². Derde-partij heeft nadien een situatietekening van adviesbureau Van Westreenen, gedagtekend 28 november 2014, aan verweerder doen toekomen. Volgens de legenda bij deze tekening valt een deel van 104,56 m² van de ruimte voor een berging onder de volgende omschrijving: “bijgebouwen op “achtererfgebied na 1 november 2014” zoals bedoeld in artikel 2 lid 3b van bijlage II Bor van na 1 november 2014; totale oppervlakte zoals nu weergegeven: 104,56 + 11,79 + 0,73 = 117,08 m²; maximale oppervlakte bijgebouwen is 150 m². 150 – 117,08 = 32,92 m² over voor een bijgebouw in het achtererfgebied van na 1 november 2014.” Op basis van deze tekening heeft verweerder de omgevingsvergunning voor de berging gedeeltelijk herroepen voor het deel waarvoor geen omgevingsvergunning meer is vereist.
2. Eiser betoogt dat verweerder de omgevingsvergunning voor de berging niet gedeeltelijk heeft mogen herroepen, omdat de aanvraag daarvoor geen grond biedt. Daartoe voert eiser aan dat de genoemde tekening van adviesbureau Van Westreenen niet is aan te merken als een wijziging van de aanvraag.
3. Indien de aanvrager om omgevingsvergunning onderdelen van een bouwplan buiten de aanvraag wil laten, omdat deze volgens hem vergunningvrij kunnen worden gebouwd, kan hij dat primair doen door deze onderdelen niet in een aanvraag op te nemen. Indien de onderdelen niettemin in de aanvraag zijn opgenomen, dient uit, voor zover hier van belang, een oogpunt van rechtszekerheid van derden, uit de aanvraag om omgevingsvergunning onmiskenbaar te blijken voor welke onderdelen van het bouwplan wel en waarvoor geen omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Nu op het aanvraagformulier en de bouwtekeningen, alsmede de genoemde tekening van adviesbureau Van Westreenen niet exact en uitdrukkelijk is weergegeven welke onderdelen buiten de aanvraag zijn gelaten, is niet duidelijk of, en zo ja welke, onderdelen buiten de aanvraag werden gelaten. Gegeven deze onduidelijkheid mocht verweerder er niet van uitgaan dat de aanvraag om vergunning niet op het hele bouwplan betrekking had. Er is geen plaats voor een beslissing omtrent de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Verweerder heeft dan ook ten onrechte een deel van 104,56 m² van de ruimte voor een berging bij het thans bestreden besluit van 22 december 2014 buiten de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning gelaten. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 15 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:60) en 4 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:640).
Reeds hierom is het beroep van eiser gegrond en wordt aan bespreking van de overige door eiser in beroep aangevoerde gronden niet toegekomen. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de uitbreiding van de mantelzorgwoning met ruimte voor een berging.
4. Zoals overwogen in de in rechtsoverweging 3 genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 is op 1 november 2014 het Besluit van 4 september 2014 tot wijziging van het Besluit omgevingsrecht en diverse andere algemene maatregelen van bestuur in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (hierna: het Besluit) in werking getreden (Stb 2014, 333). Het Besluit voorziet onder meer in een wijziging van artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor). Zo is in de aanhef van onderdeel 3 van artikel 2 van bijlage II toegevoegd dat naast een bijbehorend bouwwerk ook een uitbreiding van een bijbehorend bouwwerk ingevolge het desbetreffende onderdeel vergunningvrij kan worden gebouwd. In de Nota van Toelichting bij deze wijziging (blz 35-36) is vermeld dat met de onderhavige wijziging is beoogd om de bedoelingen van artikel 2, onderdeel 3, te verduidelijken zodat de lijn die zich in de jurisprudentie ontwikkeld lijkt te hebben zich op dit punt kan herstellen. De Nota van Toelichting verwijst in dit kader naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 6 maart 2013 in zaak nr. 201204249/1/A1, ECLI:NL:RVS:BZ3375. Volgens de Nota van Toelichting is met de regeling voor vergunningvrij bouwen niet beoogd een belemmering aan te brengen in de mogelijkheid dat een bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd, waarvan de bouwtitel deels gegrond is op artikel 2, onderdeel 3, van bijlage II, en deels gegrond is op een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Evengoed is het toegelaten dat een vergunningvrij bijbehorend bouwwerk deels wordt gebouwd krachtens artikel 2, onderdeel 3, en deels krachtens artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II. In de Nota van Toelichting is vermeld dat dat ook geldt indien de bouwdelen zich niet bouwkundig en functioneel laten onderscheiden. In zo'n geval kan aan de hand van een fictieve 'krijtstreep' een scheiding tussen bouwdelen aangebracht worden en beoordeeld worden of de desbetreffende delen van het bijbehorende bouwwerk voldoen aan de voorschriften die daarvoor van toepassing zijn.
Met deze wijziging van het Bor, die verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar in acht dient te nemen, is kennelijk beoogd een wijziging aan te brengen in de wijze waarop een aanvraag om te bouwen moet worden beoordeeld. Gelet op de vragen die de wijziging van de tekst van het Bor en de daarop gegeven toelichting, in onderling verband bezien, oproepen alsmede de vraag hoe een fictieve 'krijtstreep' zich verhoudt tot de toetsing aan de eisen van het Bouwbesluit en de welstandsvereisten, is niet zonder meer duidelijk welke de gevolgen moeten zijn van de wijziging van het Bor voor het nieuw te nemen besluit. Verweerder zal óf op een nieuw in te dienen aanvraag die voldoet aan hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3 moeten bezien of voor het bij die aanvraag behorende bouwplan een omgevingsvergunning voor het bouwen en het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º van de Wabo kan worden verleend met toepassing van het Bor, zoals dat luidt sinds 1 november 2014, óf een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen op een met inachtneming van rechtsoverweging 3 op ondergeschikte onderdelen aangepaste aanvraag, óf, indien geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 2º van de Wabo kan worden verleend, na herroeping van het besluit van 18 juli 2014 met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag voor het gehele bouwplan dat ten grondslag lag aan het besluit van 18 juli 2014 met de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onderdeel 3º van de Wabo.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende schorsing van het besluit van 18 juli 2014, omdat het bouwplan al volledig is gerealiseerd.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op de uitbreiding van de mantelzorgwoning met ruimte voor een berging. Verweerder dient in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), worden de ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakte proceskosten vastgesteld op € 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 490). Van andere op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op de uitbreiding van de mantelzorgwoning met ruimte voor een berging;
  • draagt verweerder op in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 980;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzitter, mr. B.J. Zippelius en mr. A.G.A. Nijmeijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Saedt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.