Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
gedaagde in de hoofdzaak en in het incident in conventie,
1.De procedure
- het proces-verbaal van comparitie van 11 juni 2015, met daaraan gehecht de brief van
mr. Kleinjan van 19 juni 2015.
2.De feiten
Smit verkoopt door haar ontworpen en gefabriceerde transformatoren.
12 augustus 2013 (productie 3 van Smit) komen onder meer de volgende passages voor:
“(…)Transport transformer(…)Transport and placement on foundation of 1 Autotransformer from Nijmegen, the Netherlands to Comfort, USA.(…)For the order our conditions of purchase of October 27, 1993 are applied (…).”2.4. Artikel 4 van de algemene voorwaarden van Smit (productie 9 van Smit) luidt als volgt:
“04.1.1. Betaling door de onderneming vindt plaats binnen 60 dagen na levering van de prestatie door opdrachtnemer en de voorlopige akkoordbevinding door de onderneming en na ontvangst der facturen (…), de schriftelijke aanvaarding van de opdracht (…) en bijbehorende documenten (…). Betaling van de prestatie ontslaat opdrachtnemer niet van enige garantie en/of aansprakelijkheid zoals deze voortvloei(t)(en) uit de tussen partijen gesloten overeenkomst.
2 april 2014 ad USD 308.597,55 gezonden, te betalen binnen 30 dagen na aflevering
“op foundatie Kendall Substation”.
“Subject: Transportation from Rail from Houston, TX to Kendall Substation - Comfort, TXDimensions Price1. Transport transformer (…) $923,350.00 EACH @ 1 Unit(s) (…)2.8. AES heeft aan Smit ter zake van extra transportkosten bij factuur van 1 augustus 2014 een bedrag van USD 255.925,-- in rekening gebracht (te betalen binnen 7 dagen na factuurdatum). Smit heeft deze factuur betaald.
“volgens afspraakdirect betalingbij aflevering transformer 18/8 2014 op fundatie”.
3.De vordering in conventie
a. een bedrag van USD 564.522,55, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119a BW over een bedrag van USD 308.597,55 met ingang van 8 oktober 2014 en over een bedrag van USD 255.925,-- met ingang van 8 september 2014, telkens tot de dag der algehele voldoening,
AES heeft voor het door CCC uitgevoerde wegtransport - in overleg met Smit - extra transportkosten ad in totaal USD 511.850,- moeten maken omdat de transformator zwaarder bleek te zijn dan het vooraf door Smit opgegeven gewicht.
Alvorens Smit in rechte te betrekken heeft AES getracht tot een minnelijke regeling te komen. Haar financieel adviseur van WAAK Administratieve Diensten en Advies heeft AES hierbij begeleid. De advocaat van AES heeft vervolgens gecorrespondeerd en telefonisch overleg gepleegd met Smit en haar advocaat. Ook was er overleg met de assuradeur van AES, AMLIN, en haar advocaat over een pragmatische oplossing. AES heeft hierdoor schade geleden die verhaalbaar is op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW.
Ondanks dat AES vervangende zekerheid heeft aangeboden in de vorm van de dekkingsbevestiging door AMLIN en een borgstelling, gelijk aan de ingehouden vracht (plus de gebruikelijke opslag voor rente en kosten), bleef Smit weigerachtig om de openstaande facturen te betalen. Hierdoor was AES gedwongen om beslag te leggen, met alle de daaraan verbonden kosten ad € 2.251,79.
AES heeft ook kosten gemaakt in verband met de onderhavige procedure. Dit was noodzakelijk omdat Smit niet bereid bleef om de vracht te betalen tegen ontvangst van een borgstelling. AES moest de onderhavige procedure starten om verval van de beslagen te voorkomen.
De kosten zijn nodeloos veroorzaakt nu de dekkingsbevestiging en de borgstelling voldoende zekerheid boden voor de eventuele vordering van Smit op AES. Hiermee is voldoende grond om Smit te veroordelen in de daadwerkelijk door AES gemaakte buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Het handelen van Smit kwalificeert bovendien als onrechtmatig handelen van Smit. Ook daarom is Smit volledig aansprakelijk voor de schade van AES, bestaande uit de juridische kosten.
Indien de buitengerechtelijke kosten worden begroot overeenkomstig het Besluit Vergoeding voor Buitengerechtelijke Incassokosten, komt dit neer op een bedrag van
€ 5.445,--.
Indien de beslag- en proceskosten conform het liquidatietarief worden begroot, verzoekt Smit om toekenning van dubbele tariefpunten.
4.Het verweer in conventie
€ 205,--, althans € 273,--, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente is verschuldigd.
De transformator is door het ongeluk onherstelbaar beschadigd en daardoor onbruikbaar geworden. Dit had tot gevolg dat de koper de transformator niet meer van Smit wilde afnemen. De aflevering door CCC bij de koper op 7 september 2014 kan niet worden beschouwd als een juridische acceptatie dan wel rechtsgeldige aflevering namens AES van de transformator onder de vervoersovereenkomst. De transformator is door het ongeluk in afwijking van de vervoersovereenkomst niet geplaatst op het fundament in Comfort. Om die reden is Smit niet overgegaan tot akkoordbevinding. Smit is op grond van artikel 04.1.1. van haar algemene voorwaarden de door AES gevorderde bedragen niet verschuldigd. Smit is voorts op grond van artikel 04.1.2. bevoegd betaling van de vracht op te schorten dan wel de vordering van AES te verrekenen met haar hogere vordering op AES.
Partijen zijn voor het vervoer van de transformator een vaste prijs van USD 617.195,09 overeengekomen. Daarnaast is overeengekomen dat afwijkingen in het gewicht tot 5% geen consequenties op de prijs zouden hebben. Smit is geen extra kosten verschuldigd.
Smit heeft tot op heden aan AES reeds in totaal USD 576.235,31 betaald voor het vervoer van de transformator. Smit is dus hooguit nog een bedrag van USD 40.959,78 aan AES verschuldigd.
Smit is geen wettelijke (handels)rente, buitengerechtelijke kosten en beslagkosten verschuldigd.
Smit verzet zich tegen uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
5.De vordering in het incident
7.De vordering in reconventie
a. voor recht zal verklaren dat AES aansprakelijk is voor alle schade die Smit heeft geleden als gevolg van het ongeluk met de transformator op 22 augustus 2014,
8.Het verweer in reconventie
Op de onderhavige overeenkomst is derhalve uitsluitend Nederlands recht van toepassing. Nu in deze sprake is van gecombineerd goederenvervoer in de zin van artikel 8:40 BW, gelden op grond van artikel 8:41 BW voor ieder deel van het vervoer de op dat deel toepasselijke rechtsregels. De vraag of AES jegens Smit aansprakelijk is voor schade die is ontstaan tijdens het vervoer over de weg, moet worden beantwoord aan de hand van de in titel 13 van boek 8 BW opgenomen wetsbepalingen. Hetzelfde geldt voor de vraag of het feit dat de transformator tijdens het vervoer over de weg is beschadigd, van invloed is op de verschuldigdheid van de (volledige) vracht.
Echter, op grond van artikel 04.1.1 van de algemene voorwaarden is Smit de vracht eerst verschuldigd na het leveren van de prestatie door AES en de voorlopige akkoordbevinding door Smit. Daarmee rijst de vraag of aldus wordt afgeweken van het bepaalde in artikel
8:1128 lid 2 BW. In dat artikel is - kort gezegd - bepaald dat vracht, die vooruit is betaald in zijn geheel verschuldigd blijft, ook wanneer de zaken niet ter bestemming worden afgeleverd. Algemeen wordt aangenomen dat daaronder ook valt de situatie dat de goederen in beschadigde toestand worden afgeleverd. Met Smit wordt geoordeeld dat dit artikel niet van toepassing is op niet-vooruitbetaalde vracht, waarvan sprake is ten aanzien van de voor fase 2 verschuldigde vracht. De tekst van evengemelde wetsbepaling laat immers geen ruimte om aan te nemen dat deze bepaling ook is geschreven voor het geval waarin de vracht eerst bij aflevering verschuldigd is. Van afwijking van artikel 8:1128 lid 2 BW is dan ook geen sprake.
AES heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Artikel 23 CMR ziet op de aansprakelijkheid van de vervoerder. In dat geval moet op grond van lid 4 van dat artikel de vracht worden terugbetaald. Uit de laatste zin van artikel 23 lid 4 CMR, waarin staat dat verdere schadevergoeding niet verschuldigd is, volgt dat de vracht moet worden gezien als een aansprakelijkheidsverhogend aspect.
Op grond van artikel 8:1128 lid 2 BW is de vervoerder ingeval van zijn aansprakelijkheid niet gehouden tot terugbetaling van de vracht. In artikel 04.1.1 van de algemene voorwaarden van Smit wordt van die regeling afgeweken. Dit betekent dat in artikel 4 van de algemene voorwaarden de aansprakelijkheid van de vervoerder wordt verhoogd. Op grond van artikel 8:1102 BW mag de aansprakelijkheid niet worden vermeerderd door een beding in algemene voorwaarden, aldus nog steeds AES.
Het CMR is in deze niet van toepassing. Overigens bevat het CMR geen bepaling over de opeisbaarheid van de vracht. Artikel 23 CMR geeft een regeling (in lid 1 en 2) over de wijze waarop de schadevergoeding wordt berekend voor het geval ingevolge de bepalingen van het verdrag een schadevergoeding bij geheel of gedeeltelijk verlies van goederen ten laste van de vervoerder wordt gebracht, waarbij lid 3 het maximum van de schadevergoeding bepaalt. In lid 4 wordt bepaald dat bovendien de vrachtprijs, de douanerechten en de overige met betrekking tot het vervoer gemaakte kosten, in geval van geheel verlies volledig en in geval van gedeeltelijk verlies naar verhouding worden terugbetaald alsmede dat verdere schadevergoeding niet verschuldigd is.
Artikel 25 lid 1 CMR bepaalt dat de vervoerder ingeval van beschadiging het bedrag van de waardevermindering vergoedt, berekend naar de volgens artikel 23, eerste, tweede en vierde lid vastgestelde waarde der goederen. Ook al staan deze bepalingen in hoofdstuk IV dat de aansprakelijkheid van de vervoerder regelt, dit betekent nog niet dat de vraag of de vracht door de vervoerder moet worden terugbetaald, raakt aan het aansprakelijkheidsvraagstuk. Dit vraagstuk heeft enkel betrekking op de vraag onder welke voorwaarden de vervoerder aansprakelijk is voor geheel of gedeeltelijk verlies van de goederen dan wel voor beschadiging van de goederen tijdens transport. Op welke wijze de schadevergoeding in geval van aansprakelijkheid van de vervoerder moet worden berekend, staat daar los van.
Overigens is hier geen sprake van terugbetaling van de vracht.
Voorop wordt gesteld dat de aflevering waartoe artikel 8:1095 BW de vervoerder verplicht geen eenzijdige handeling van de vervoerder is maar moet berusten op wilsovereenstemming tussen partijen in die zin dat de vervoerder de macht over het vervoerde goed met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de geadresseerde opgeeft en deze in de gelegenheid stelt de feitelijke macht over het goed uit te oefenen. Aan de hand van de inhoud van de desbetreffende vervoerovereenkomst en de feitelijke omstandigheden van het geval moet worden vastgesteld of aflevering in voormelde zin daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (Hoge Raad 17 februari 2012, NJ 2012, 289).
Vast staat dat de transformator door CCC, de door AES ingeschakelde ondervervoerder, is aangeboden op de afleverlocatie. Het enkele feit dat de koper de transformator niet van Smit wilde afnemen en de transformator - in overleg met de koper - niet op het daarvoor bestemde fundament is geplaatst, maar elders op het terrein van de koper, doet er niet aan af dat CCC de macht over het vervoerde goed met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de koper heeft opgegeven en deze in de gelegenheid heeft gesteld de feitelijke macht over het goed uit te oefenen. Er was dus sprake van wilsovereenstemming tussen AES en LCRA over het verstrekken van de feitelijke macht over de transformator aan de geadresseerde, LCRA. Daarmee is de vervoersovereenkomst geëindigd. Gesteld noch gebleken is dat LCRA met AES een andersoortige overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot de aflevering van de transformator die ertoe strekt dat AES (middels CCC) de feitelijke macht over de transformator heeft behouden. Geheel los daarvan staat de vraag of LCRA zich tegenover Smit op het standpunt heeft gesteld dat de transformator niet voldoet aan de overeenkomst en dat LCRA om die reden de transformator niet van Smit wilde afnemen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat aflevering door de vervoerder AES niet heeft plaatsgevonden en AES de overeengekomen prestatie niet heeft geleverd.
AES heeft met recht aangevoerd dat dit onderdeel van het beding onredelijk bezwarend is omdat Smit het daardoor in haar macht heeft om ondanks aflevering van de goederen op de plaats van bestemming (waardoor op grond van de wet vracht verschuldigd is) door akkoordbevinding te weigeren betaling van de vracht achterwege te laten. Deze situatie moet worden onderscheiden van een eventueel beroep op opschorting/verrekening door de opdrachtgever Smit, nu artikel 04.1.2 van de algemene voorwaarden daarvoor een afzonderlijke regeling geeft.
9.26. Smit betwist deze aanspraak, stellende dat zij met AES een vaste prijs voor het vervoer heeft afgesproken.
“volgens afspraak 50% van $ 511.850,- ”heeft betaald en gesteld noch gebleken is dat Smit na ontvangst van de factuur van 11 augustus 2014 (productie A4 van AES) bij AES heeft geprotesteerd tegen de passage
“2e 50% van $ 511.850,= volgens afspraakdirect betalingbij aflevering transformer (…)”, mocht AES er gerechtvaardigd op vertrouwen dat Smit jegens AES akkoord is gegaan met de verschuldigdheid van extra kosten, zoals door AES bij Smit in rekening gebracht.
9.29. Een en ander betekent dat, nu de transformator moet geacht worden te zijn afgeleverd, AES in beginsel jegens Smit aanspraak kan maken op betaling van het resterende bedrag van de extra kosten.