ECLI:NL:RBGEL:2015:453

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 januari 2015
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
C-05-268551 - HZ ZA 14-318
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht in verzekeringsovereenkomst met opzet om verzekeraar te misleiden

In deze zaak heeft eiser, die een Mercedes Benz S klasse 550 heeft aangeschaft via eBay, een WAM verzekering afgesloten bij Achmea. Na een brand op 1 januari 2013 heeft eiser schadevergoeding aangevraagd, maar Achmea heeft de dekking geweigerd op basis van schending van de mededelingsplicht ex artikel 7:941 BW. Achmea stelt dat eiser opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt over de staat van de auto bij de aankoop en invoer in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen om relevante informatie te verstrekken, wat heeft geleid tot de conclusie dat hij met opzet heeft geprobeerd Achmea te misleiden. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft de rechtbank eiser ook veroordeeld tot betaling van onderzoekskosten aan Achmea.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/268551 / HZ ZA 14-318
Vonnis van 28 januari 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. T. de Haan te Bussum,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en Achmea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 oktober 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 1 december 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft via veilingsite eBay een Mercedes Benz S klasse 550 (hierna: de Mercedes) gekocht. Het “
Motor vehicle contract of sale” d.d. 9 februari 2010 (productie 2 bij dagvaarding) vermeldt als verkoper Worldwide Auto Inc., als koper [eiser], het VIN nummer is [VIN nummer] en de kooprijs bedraagt $ 57.650,00 met een aanbetaling via Paypal op 9 februari 2010 van $ 1.000,00.
2.2.
Op 12 februari 2010 heeft [eiser] een bedrag van $ 36.659 voor de Mercedes aan Worldwide Auto Inc. per bank overgemaakt.
2.3.
[eiser] heeft het vervoer van de Mercedes naar Nederland zelf geregeld. Ten behoeve van de verscheping van twee auto’s heeft [eiser] een bedrag van $ 5.820,00 per bank overgemaakt aan West Coast Shipping Inc. De Douanerechten inclusief btw zijn op 7 april 2010 vastgesteld op € 8.964,55 (productie 4 bij dagvaarding). Daarna is de auto gestald.
2.4.
In 2011 heeft [eiser] bij [schadeherstelbedrijf] de bij aankoop bestaande schade laten repareren en enkele aanpassingen aan de auto gedaan. Vervolgens heeft [eiser] de Mercedes door [naam BV] laten ophalen en bij het Duitse Keuringsinstituut TÜV laten keuren en registreren. De auto is vervolgens in Nederland ingevoerd. Voor de Mercedes heeft [eiser] een BPM-aangifte overgelegd met een te betalen bedrag van € 8.174,00. Op 28 september 2012 is het kenteken bewijs [kenteken] voor de Mercedes afgegeven met dezelfde datum als datum eerste afgifte Nederland (productie 7 bij dagvaarding).
2.5.
Op 28 september 2012 heeft [eiser] bij Achmea een WAM verzekering afgesloten voor de Mercedes met volledige cascodekking met een verzekerd bedrag van € 145.735,00, de oorspronkelijke catalogusprijs.
In de Algemene voorwaarden (hierna: AV) die op voornoemde verzekering van toepassing zijn is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 4 Wat is uitgesloten
1 De verzekering geeft geen dekking als:
(…)
c een verzekerde een verplichting uit de verzekering niet of niet tijdig is nagekomen en ons daardoor in een redelijk belang heeft geschaad;
(…)
2 Als bij schade een onvolledige of onware opgave wordt gedaan over het ontstaan, de aard of de omvang van de schade met het opzet ons te misleiden, kan de verzekerde geen enkel recht aan de verzekering ontlenen.
Artikel 7 Duur en einde van de verzekering
(…)
2 De verzekering eindigt alleen door schriftelijke opzegging.
(…)
b Deze opzegging kunnen wij doen:
(…)
4 als de verzekerde naar aanleiding van een gebeurtenis met opzet een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. De verzekering eindigt dan op de datum die wij in onze opzeggingsbrief noemen
(…)”
2.6.
Op 31 december 2012 heeft [eiser] de Mercedes geparkeerd bij het station Almere Poort. Op 1 januari 2012 heeft [eiser] de Mercedes volledig uitgebrand op de parkeerplaats aangetroffen. Bij de politie is omstreeks 2.30 uur gemeld dat een voorbijganger de auto brandend had aangetroffen.
2.7.
Op 2 januari 2013 heeft [eiser] via zijn tussenpersoon (Eurocross Assistance) de schade gemeld bij Achmea. Op 9 januari 2013 heeft [eiser] een formulier “Verklaring inzake brandonderzoek” ingevuld en ondertekend. Over de algemene staat en uitvoering direct voor de brand heeft [eiser] aangekruist dat de staat van onderhoud
‘goed’was, dat het object technisch in orde was, de staat van het lak- en plaatwerk
‘goed’was en dat het object geen schade had en ook in het verleden geen schade of storingen heeft gehad. Wat betreft de gegevens m.b.t. de aanschaf van het beschadigde object is omtrent de aankoopprijs handgeschreven toegevoegd:
“Aanschafwaarde € 44.019,- / € 67.945,- zie bijlage (incl. BTW/invoer/BPM)”. Bij de vraag of de auto volledig schadevrij is aangekocht is
‘ja’aangekruist.
2.8.
Op 29 januari 2013 heeft Achmea Claims Organisatie de dagwaarde van de Mercedes vastgesteld op € 43.500,00. Vervolgens heeft Achmea een nader onderzoek ingesteld naar de Mercedes. In het kader hiervan heeft [naam 2] van Achmea Claims Organisatie technisch onderzoek gedaan en onder meer het volgende overwogen:
“Aangezien de staat van het voertuig voor de brand niet meer is vast te stellen ben ik mede uitgegaan van de gegevens zoals die door de eigenaar beschikbaar zijn gesteld. Wanneer deze gegevens bij nader onderzoek niet kloppen kan ook de dagwaarde afwijken.(…)”
Met als conclusie:
“Ik heb geen technische oorzaak van de brand kunnen vaststellen. Gezien de verklaringen, omstandigheden en schadebeeld ga ik ervan uit dat er sprake is van brandstichting / vandalisme. De verklaringen van verzekerde zullen nader onderzocht worden. (…)”
[naam 1] (hierna: [naam 1]) heeft een toedrachtonderzoek uitgevoerd. Hierbij is hij gestuit op een diefstalmelding in april 2011 door [eiser] van een bij ASR verzekerde Mercedes die eveneens in 2010 is aangeschaft. Na onderzoek heeft ASR dekking verleend. [naam 1] heeft de diefstal nader onderzocht en de volgende
‘Opmerkelijke feiten’genoteerd:
“• Uit de thans door verzekeringnemer verstrekte informatie blijkt dat hij in het jaar 2010 niet alleen onderhavige Mercedes heeft gekocht en ingevoerd maar ook de Mercedes die in april 2011 als gestolen werd opgegeven
• Uit de verstrekte informatie over de aankoopbedragen zou dat inhouden dat verzekeringnemer in 2010 ruim €80.000,= heeft betaald voor de aanschaf van beide Mercedessen.
• In beide gevallen wordt door verzekeringnemer onwaar verklaard over de staat waarin de voertuigen werd aangekocht en ingevoerd.
• In beide gevallen vind kort nadat het kenteken van de betreffende Mercedes op naam is gesteld van verzekeringnemer (na ongeveer 3 maanden) een evenement plaats waarbij de verzekeraar, op basis van de mededelingen van verzekeringnemer, de dagwaarde van het voertuig moet bepalen. (in 2011 diefstal en nu totaal verloren verklaard door brand)”
[naam 1] heeft het onderzoek afgesloten met de volgende conclusie ten aanzien van de uitgebrande Mercedes:
“Op basis van de verklaring van verzekeringnemer moet worden vastgesteld dat hij degene is geweest die onderhavige Mercedes in 2010 heeft aangeschaft en ingevoerd.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek moet worden vastgesteld dat verzekeringnemer ook nu onwaar verklaarde dat deze schadevrij door hem is aangeschaft en ingevoerd. Uit de thans beschikbare informatie blijkt namelijk dat deze eerder met schade te koop werd aangeboden en verkocht door “Worldwide Auto Inc”.
Uit verkregen informatie bij het landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit blijkt in het verle[n]gde van bovenstaande dat onderhavige Mercedes in 2010 is ingevoerd met een zogenoemde “Q” registratie. Genoemde registratie houdt in dat op/aan onderhavige Mercedes schade aanwezig was ten tijde van de invoer.
Op basis van vorengaande moet worden vastgesteld dat verzekeringnemer, met het afleggen van onware mondelinge en schriftelijke verklaringen omtrent de aankoop en invoer van onderhavige Mercedes, heeft getracht Interpolis te misleiden met de kennelijke bedoeling zijn geleden schade te majoreren.
Verzekeringnemer kan ondanks mijn verzoek daartoe geen onomstotelijk bewijs aanleveren waaruit blijkt dat hij het eerder door hem opgegeven aankoopbedrag van omgerekend € 44.019,= aan “Worldwide Auto Inc” heeft betaald.”
2.9.
In opdracht van [eiser] heeft [expertise en adviesbureau] (hierna: [expertise en adviesbureau]) een contraexpertise opgesteld. Onder Voertuigverleden heeft [expertise en adviesbureau] het volgende opgenomen:
“Zoals het voertuig op voornoemde site stond bedroeg het schadebedrag ca € 13.000=. gezien het schadebeeld, voornamelijk plaatschade, zonder dat er sprake was van schade aan essentiële delen, was er geen reden aanwezig om te stellen dat het om totaal verlies voertuig, op de voorzijde na (voorbumper, motorkap), hersteld. Vanaf 31 januari 2010 stond het voertuig te koop op de site van eBay Motors. Het voertuig werd met lichte schade geëxporteerd.”
2.10.
Bij brief van 4 april 2013 heeft Achmea aan [eiser] geschreven dat [eiser] de situatie onjuist heeft weergegeven en dat hij daarom geen schadevergoeding ontvangt. Tevens heeft Achmea wegens schending van vertrouwen alle lopende verzekeringen van [eiser] opgezegd en zijn persoonsgegevens doen registreren in de interne registratie alsmede in het extern verwijzingsregister.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat – een verklaring voor recht dat de schade is gedekt onder de verzekeringsovereenkomst met veroordeling van Achmea tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 46.750,00, alsmede doorhaling van de registratie van [eiser] in verschillende interne en externe registers, alsmede (buiten)gerechtelijke kosten.
3.2.
Achmea voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Achmea vordert samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van € 1.895,98 in verband met onderzoekskosten, vermeerderd kosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het gaat in dit geschil om de vraag of Achmea [eiser] terecht dekking heeft geweigerd onder de afgesloten verzekering wegens het volgens Achmea doelbewust benadelen van Achmea door [eiser] om er zelf beter van te worden. [eiser] betwist dat hiervan sprake is geweest.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat, anders dan [eiser] aanneemt, het gaat om een door Achmea gestelde schending van de mededelingsplicht bij verwezenlijking van het risico, zoals bepaald in artikel 7:941 BW. De mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst ingevolge artikel 7:928 BW is niet aan de orde.
4.3.
Omdat Achmea zich beroept op artikel 7:941 lid 5 BW alsmede de in artikel 4 lid 2 AV opgenomen uitsluiting van dekking, is het aan Achmea concrete feiten en omstandigheden te stellen – en bij betwisting door [eiser] – te bewijzen waaruit het bestaan van bedoeld opzet blijkt, zoals bijvoorbeeld de omstandigheid dat [eiser] doelbewust bepaalde relevante informatie heeft achtergehouden teneinde Achmea op het verkeerde been te zetten. Voorts heeft te gelden dat de wetsbepaling prevaleert, omdat Achmea ten nadele van de verzekeringnemer de slotzin van artikel 7:941 lid 5 BW niet in haar polisvoorwaarde heeft opgenomen, terwijl deze slotzin ingevolge artikel 7:943 lid 2 BW van dwingend recht is. Indien niet komt vast te staan dat [eiser] met het opzet om te misleiden onjuiste mededelingen heeft gedaan aan Achmea, dient te worden getoetst aan artikel 7:941 leden 3 en 4 BW.
4.4.
In dit verband heeft Achmea gesteld dat [eiser] onware en onjuiste verklaringen heeft afgelegd ten tijde van de schade-aangifte. [eiser] heeft aanvankelijk verklaard dat hij de Mercedes, die hij in 2010 in de VS heeft gekocht, schadevrij heeft ingevoerd en dat de Mercedes in het verleden geen schade of storingen heeft gehad. Uit onderzoek via het VIN nummer door expert [naam 1] blijkt dat de auto zwaar beschadigd te koop is aangeboden. Daarbij komt dat Worldwide Auto Inc. volgens Achmea uitsluitend in rijdbare schadeauto’s handelt. Voorts is de Mercedes met een zogenaamde Q-code ingevoerd, hetgeen betekent dat de Mercedes met schade in Nederland is ingevoerd. [eiser] heeft zelf voor invoer zorggedragen, zodat hij hiervan op de hoogte was. Ook uit de hoogte van het betaalde BPM bedrag voor de Mercedes blijkt dat het een schade auto betrof, aldus Achmea. Expert [naam 1] is tijdens het toedrachtonderzoek gestuit op een eerdere schademelding van [eiser] bij ASR Verzekeringen. Het ging om een door [eiser] uit de VS geïmporteerde Mercedes die sinds januari 2011 op zijn naam stond en drie maanden later is gestolen. Tegenover de door ASR ingeschakelde expert heeft [eiser] verklaard dat de auto in Nijkerk was gekocht en dat hem niet bekend was of de auto een schadeverleden had. ASR is tot uitkering van de schade overgegaan. Tegenover [naam 1] heeft [eiser] hierover verklaard dat hij de auto via een vriend had gekocht, dat hij de invoer uit de VS zelf had geregeld en dat de auto met schade was geïmporteerd. De conclusie van [naam 1] is dat [eiser] met betrekking tot deze auto jegens ASR een onware verklaring heeft afgelegd, aldus Achmea.
4.5.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij de gebruikersschade bij aankoop geheel had laten herstellen en dat de Mercedes op het moment van aangaan van de verzekering in prima staat was. Tegen deze achtergrond heeft [eiser] op het formulier
“Verklaring inzake brandonderzoek”bij de vraag
“Volledig schadevrij aangekocht”het vakje
“Ja”aangekruist en bij de vraag
“Heeft het object in het verleden schade of storingen gehad?”het vakje
“Nee”. Toen hem naar aanleiding van het onderzoek door Achmea naar schade bij aankoop is gevraagd, heeft hij toegelicht welke schade aanwezig was bij de aankoop. Tevens heeft hij foto’s van de Mercedes bij aankoop aan [naam 1] gemaild met de opmerking dat op de computer de datum van opmaak 15 oktober 2011 is, samen met het e-mailadres van de verkoper die in de VS heeft bemiddeld bij de aankoop. Van mogelijk eerdere schade, waarvan Achmea de foto’s heeft getoond, is [eiser] niet op de hoogte geweest. Hem is alleen de door hem herstelde gebruikersschade bekend. [eiser] betwist dat een Q-code bewijst dat de auto schade heeft. Ook de stelling van Achmea dat Worldwide Auto Inc. alleen schadeauto’s verkoopt, is onjuist volgens [eiser]. Over de hoogte van de BPM is met de belastingdienst onderhandeld. De hoogte van het bedrag zegt niets over eventuele schade. Met verwijzing naar andere advertenties voert [eiser] aan dat hij de Mercedes voor een normale prijs heeft gekocht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] een door [expertise en adviesbureau] opgesteld rapport overgelegd. Volgens het rapport [expertise en adviesbureau] stond de Mercedes op internet met een schadebeeld dat voornamelijk uit plaatschade bestond zonder dat sprake was van schade aan essentiële delen. Het schadebedrag bedroeg ca. € 13.000,00. Volgens het rapport [expertise en adviesbureau] is in de periode tussen 5 november 2009 en 31 januari 2010 voornoemde schade goeddeels hersteld op de voorzijde van de Mercedes na. Vanaf 31 januari 2010 stond de Mercedes deels hersteld op de site van eBay Motors, aldus [expertise en adviesbureau].
4.6.
Of [eiser] bij het invullen van het formulier “Verklaring inzake brandonderzoek” nu wel of niet heeft gehandeld met het opzet om te misleiden kan in het midden blijven. Cruciaal is de wijze waarop door [eiser] informatie is gegeven gedurende het in opdracht van Achmea uitgevoerde vervolgonderzoek. Gelet op het feit dat de staat van de Mercedes voorafgaand aan de brand niet meer was vast te stellen, stond Achmea in haar recht aan [eiser] informatie te vragen omtrent de aanschaf van de Mercedes ten einde de juiste dagwaarde te kunnen bepalen. De stelling van [eiser] dat Achmea de vragen omtrent de aanschaf had moeten stellen bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, omdat hij zich nu ten onrechte verzekerd heeft gedacht, is onjuist. Bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst wist [eiser] dat de catalogusprijs het maximaal verzekerd bedrag was en dat de hoogte van de schadeuitkering bij een gedekt evenement mede aan de hand van de aanschafwaarde zou worden vastgesteld. Tot het moment van de brand is [eiser] gewoon verzekerd geweest. Als [eiser] van meet af aan na de brand de juiste informatie en de benodigde bescheiden ter beschikking had gesteld, zoals artikel 7:941 lid 2 BW bepaalt, dan zou de met de informatie overeenkomende dagwaarde zijn uitgekeerd. [eiser] heeft echter tot op heden de aanschafwaarde niet met deugdelijke bescheiden kunnen onderbouwen. Ook ter zitting is geen duidelijkheid gegeven over de door [eiser] gestelde koopprijs en evenmin is [eiser] erin geslaagd om de betaling hiervan kloppend te krijgen. Het enige bewijs van de hoogte van de koopprijs ligt besloten in het “
Motor vehicle contract of sale”; echter, een factuur waarbij de koopprijs in rekening is gebracht, ontbreekt. Dat [eiser] de auto via een bemiddelaar heeft gekocht waarvan hij het e-mailadres aan Achmea heeft verstrekt, kan dit gebrek niet helen. Evenmin heeft [eiser] de betaling van het gestelde bedrag aan Worldwide Auto Inc. aannemelijk gemaakt. Er is slechts een bedrag van $ 36.659 (€ 27.159,45) plus $ 1.000 via Paypal voor de Mercedes per bank aan Worldwide Auto Inc. overgemaakt. De verklaring van [eiser] dat een bedrag van $ 20.000 contant is betaald bij overdracht van de Mercedes aan de transporteur is niet van enig bewijsstuk voorzien. Voor een dergelijke betaling mag worden verwacht dat een kwitantie wordt afgegeven dan wel dat [eiser] op zijn bankrekening een opname van een overeenkomstig bedrag kan laten zien. Van geen van beide is gebleken. Nog daargelaten dat van [eiser] een toelichting had mogen worden verwacht waarom een contante betaling plaatsvindt aan een transporteur. De hele gang van zaken omtrent de aankoop en de staat van de Mercedes blijft met vragen omgeven. Uit de door [eiser] opgestelde opgave van de totale aanschafwaarde van de Mercedes heeft hij bovendien het gehele bedrag aan verschepingskosten opgevoerd, terwijl hij ter zitting heeft verklaard dat de kosten zien op twee Mercedessen.
4.7.
Volgens het rapport [expertise en adviesbureau] is in de periode tussen 5 november 2009 en 31 januari 2010 de door Achmea gestelde schade goeddeels hersteld op de voorzijde van de Mercedes na. Vanaf 31 januari 2010 stond de Mercedes deels hersteld op de site van eBay Motors, aldus [expertise en adviesbureau]. Mede gelet op de door Achmea overgelegde foto’s van de Mercedes had een onderbouwing mogen worden verwacht in het rapport [expertise en adviesbureau] voor deze stelling. Deze ontbreekt geheel. Dat de door [eiser] overgelegde foto’s, die vanaf de iPhone zijn overgezet op de computer, de Mercedes tonen omstreeks de datum van verkoop, is niet komen vast te staan. Juist de omstandigheid dat de Mercedes met schade te koop aangeboden heeft gestaan, zou een valide verklaring kunnen zijn voor het overgemaakte bedrag aan Worldwide Auto Inc. en de contante betaling ten behoeve van de herstelde schade, maar dan zou [eiser] in strijd met de waarheid hebben verzwegen dat de Mercedes in het verleden schade heeft gehad.
4.8.
Op grond van het voorgaande staat vast dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen waartoe hij krachtens artikel 7:941 lid 2 BW was gehouden. Desgevraagd heeft [eiser] ter zitting de onduidelijkheden niet nader toegelicht en heeft hij gepersisteerd bij zijn standpunt dat Achmea te laat is met het opvragen van deze informatie. Bij deze stand van zaken kan de gevolgtrekking geen andere zijn dan dat [eiser] door het achterhouden van informatie handelt met het opzet om een hogere uitkering te ontvangen dan waarop hij gelet op de staat van de Mercedes voorafgaand aan de brand recht had.
4.9.
[eiser] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan toepassing gegeven kan worden aan de uitzondering van artikel 7:941 lid 5 slotzin BW dat de misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Juist door het gebrek aan informatie van de zijde van [eiser] ontneemt hij Achmea de mogelijkheid de benadeling nader te concretiseren en daarmee ontneemt hij zichzelf de mogelijkheid om in het verlengde daarvan zich te beroepen op de uitzondering omdat deze niet is komen vast te staan. Achmea heeft terecht met een beroep op artikel 7:941 lid 5 BW aan [eiser] uitkering onder de polis geweigerd. Deze vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.10.
De vraag of Achmea terecht is overgegaan tot opneming van de persoonsgegevens van [eiser] in de interne registratie en in het extern verwijzingsregister is in het incident op een formele grond afgewezen. De vordering tot doorhaling heeft [eiser] niet tevens in de hoofdzaak ingesteld, zodat aan een inhoudelijke beoordeling niet kan worden toegekomen, omdat de rechtbank dan buiten het petitum zou treden.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht 1.892,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punt × tarief € 894,00)
Totaal € 3.680,00
in reconventie
4.12.
Achmea vordert vergoeding van door haar gemaakte onderzoekskosten die het gevolg zijn van de onvolledige en onware opgave door [eiser] over de staat van de Mercedes ten tijde van de invoer in Nederland. Achmea was hierdoor genoodzaakt opdracht te geven aan [naam 1] van Achmea Claims Organisatie tot een uitgebreid onderzoek, waarvan de kosten € 1.895,98 bedragen. [eiser] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn mededelingsplichten jegens Achmea, hetgeen op grond van artikel 6:74 BW tot schadeplichtigheid leidt. [eiser] heeft de hoogte van de gestelde onderzoekskosten niet betwist, zodat de vordering op grond van hetgeen in conventie is overwogen kan worden toegewezen.
4.13.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op € 384,00 voor salaris advocaat (2,0 punt × factor 0,5 × tarief € 384,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 3.680,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] om aan Achmea te betalen een bedrag van € 1.895,00 (éénduizendachthonderdvijfennegentig euro),
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 384,00,
5.6.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de nakostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens-Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.St/Vr