In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen VOF [X], eiseres, en de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder. De zaak betreft naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de jaren 2010 en 2011, waarbij eiseres een naheffingsaanslag van € 5.991 en een boete van € 1.497 opgelegd kreeg. Na bezwaar werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 4.328, de boete tot € 1.082 en de heffingsrente tot € 212. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, die een schoonmaakbedrijf en klussenbedrijf exploiteert, bewust onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan. Dit werd bevestigd door een boekenonderzoek dat in 2013 werd uitgevoerd, waaruit bleek dat de ingediende aangiften niet overeenkwamen met de aangetroffen bescheiden. De vennoten van eiseres, [B] en [C], gaven aan dat financiële problemen hen dwongen om de aangiften zo in te vullen dat zij geen omzetbelasting hoefden af te dragen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet en dat de opgelegde boeten terecht waren.
De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de vergrijpboeten van 25% van de na te heffen belasting gerechtvaardigd waren. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.