ECLI:NL:RBGEL:2015:4521

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
14 juli 2015
Zaaknummer
260476
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake eigendom en beslag op hengst met betrekking tot koopovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de eigendom van een hengst, [paard 1], en de geldigheid van een conservatoir beslag dat door gedaagden was gelegd. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.A. Wensing, heeft de rechtbank verzocht om het beslag op te heffen, stellende dat hij te goeder trouw de hengst had gekocht van [hengstenhouderij] op 5 mei 2010. Gedaagden, waaronder Internaphta N.V. en [gedaagde sub 2], hebben betwist dat eiser te goeder trouw was en hebben bewijs gepresenteerd om hun stelling te onderbouwen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verklaringen van gedaagden niet voldoende bewijs opleveren dat eiser niet te goeder trouw was ten tijde van de koop. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante juridische bepalingen, waaronder artikel 3:86 lid 1 BW, en heeft geconcludeerd dat de overdracht van de hengst aan eiser geldig is. Het conservatoire beslag dat door gedaagden was gelegd, is onverenigbaar met het eigendomsrecht van eiser, waardoor het beslag moet worden opgeheven. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagden aansprakelijk zijn voor de schade die eiser heeft geleden als gevolg van de beslaglegging.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat eiser niet voldoende had onderbouwd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. Gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.191,92. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/260476 / HA ZA 14-135 / 167
Vonnis van 13 mei 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. S.A. Wensing te Coevorden,
tegen
1. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht
INTERNAPHTA N.V.,
gevestigd te 3680 Maaseik (België),
gedaagde,
advocaat mr. M.J.A.P. Fransen te Budel,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M.J.A.P. Fransen te Budel,
3. de commanditaire vennootschap
[hengstenhouderij],
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden, gedaagden sub 1 en 2 gezamenlijk [gedaagde sub 2] c.s., dan wel afzonderlijk Internaphta en [gedaagde sub 2], en gedaagden sub 3, 4 en 5 gezamenlijk [hengstenhouderij].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juli 2014
- de brief met producties van [gedaagde sub 2] c.s. d.d. 16 oktober 2014
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 oktober 2014
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 12 februari 2015
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiser]
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde sub 2] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank volhard bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 23 juli 2014.
2.2.
In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde sub 2] c.s. opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat [eiser] niet te goeder trouw was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot [paard 1] met [hengstenhouderij] op 5 mei 2010.
2.3.
[gedaagde sub 2] heeft zichzelf als getuige doen horen. [gedaagde sub 2] c.s. heeft verder twee schriftelijke verklaringen overgelegd, afkomstig van de heer [betrokkene 1], oud bestuurslid van het EAFS, en de heer [betrokkene 2], fokker van Arabo-Friese paarden.
2.4.
[gedaagde sub 2] heeft verklaard dat het eind 2009/januari 2010 binnen het stamboek (EAFS) gonsde van de geruchten en dat alle fokkers en klanten wisten dat hij hengsten bij [hengstenhouderij] had opgehaald. Kort nadat hij de hengsten had opgehaald, dat was op 28 januari 2010, verschenen er berichten in de krant en het internet dat hij drie hengsten had ontvoerd, dat er aangifte was gedaan bij de politie en dat de hengsten veel waard waren. Nadat hij de paarden medio maart 2010 naar [hengstenhouderij] had teruggebracht, heeft Heuker (van [hengstenhouderij]) een feestje gegeven. Of [eiser] daar aanwezig was, weet [gedaagde sub 2] niet, ook niet of Heuker toen heeft gezegd dat hij eigenaar was van de paarden. [gedaagde sub 2] verklaart dat hij op de jaarvergadering van het EAFS, eind maart 2010, is afgetreden als voorzitter en dat [eiser] voorzitter is geworden. [gedaagde sub 2] verklaart dat hij korte tijd daarna, in april 2010, [eiser] heeft gevraagd te bemiddelen in het conflict dat hij ([gedaagde sub 2]) had met [hengstenhouderij] over de eigendom van de paarden en de financiële achterstanden en dat hij de namen van de hengsten heeft genoemd, waar het om ging, waaronder de naam van [paard 1]. [gedaagde sub 2] verklaart ook dat hij de contracten met betrekking tot [paard 3] en [paard 4] uit 2004 en met betrekking tot [paard 1] en [paard 2] uit 2006 aan [eiser] heeft toegestuurd. [gedaagde sub 2] verklaart ten slotte dat hij rond kerst 2010 van [eiser] heeft gehoord dat hij [paard 1] had gekocht van [hengstenhouderij].
2.5.
De heer [betrokkene 1] schrijft in zijn verklaring dat er voorafgaand aan de algemene ledenvergadering van het EAFS op 28 maart 2010 een voorbespreking heeft plaatsgevonden, waarbij hij niet aanwezig is geweest. [betrokkene 1] heeft op de daarvoor op 30 januari gehouden hengstenkeuring van het EAFS gehoord dat [gedaagde sub 2] zijn hengsten vanwege een groot conflict over betalingen bij [hengstenhouderij] had opgehaald. Als dagvoorzitter heeft hij gemeld dat het stamboek en het bestuur het conflict betreurden, maar dat het een conflict was tussen de eigenaar en de hengstenhouder en dat het bestuur zich niet geroepen voelde en niet de functie had om deel uit te gaan maken van dat conflict. [betrokkene 1] schrijft dat door een ieder over het bijzondere voorval is gesproken en dat hij met Heuker en [gedaagde sub 2] diezelfde dag heeft gesproken over het standpunt van het bestuur. [betrokkene 1] schrijft ten slotte dat in de genoemde ledenvergadering ongetwijfeld iedereen bekend was met het conflict.
2.6.
De heer [betrokkene 2] schrijft in zijn verklaring dat [hengstenhouderij] in de jaren 2006-2009 goed meewerkte om zijn merries te komen insemineren van de hengsten van [gedaagde sub 2]/Internaphta. Nadat een financieel conflict was ontstaan tussen de eigenaar en het huurstation, is de fokkerij sterk teruggelopen. Volgens [betrokkene 2] deden steeds meer geruchten de ronde over zaken die door [hengstenhouderij] niet afgewerkt of nageleefd werden en gonsden die geruchten rond in de markt en de fokkerij, inclusief Franse en andere buitenlandse fokkers, die goed op de hoogte waren van wat er gaande was. Hij schrijft dat velen er zelfs bij betrokken waren met allerlei kleine bedragen die ze nog moesten ontvangen van [hengstenhouderij]. [betrokkene 2] schrijft verder dat dit alles het gesprek van de dag was tijdens de hengstenkeuring in Assen, eind januari 2010, en dat hij daar mevrouw [eiser] heeft zien praten met andere bezoekers.
2.7.
[eiser] heeft in contra-enquête zichzelf doen horen en mevrouw […] [betrokkene 3], ad-interim secretaris van het EAFS.
2.8.
[eiser] heeft verklaard dat hij wist dat [gedaagde sub 2] in januari 2010 drie paarden bij [hengstenhouderij] heeft opgehaald, […] [paard 3], […] [paard 4] en [paard 1], maar dat hij op dat moment niet wist waarom dat is gebeurd. [eiser] verklaart dat hij en de andere nieuwe bestuursleden voorafgaand aan de ledenvergadering in maart 2010 met een toenmalig bestuurslid hebben gesproken, maar dat hij niet meer weet waar dat over ging. Hij verklaart in het kader van de bestuurswisseling geen contact met [gedaagde sub 2] te hebben gehad. [eiser] verklaart verder dat [gedaagde sub 2] hem in de zomer van 2010, nadat hij ([eiser]) [paard 1] van [hengstenhouderij] had gekocht, heeft gebeld met de vraag om te bemiddelen in een financieel geschil dat [gedaagde sub 2] had met [hengstenhouderij] en dat [gedaagde sub 2] hem vertelde dat [hengstenhouderij] een betalingsachterstand had. Bij die gelegenheid is gesproken over de aankoop van [paard 1] door [eiser] en heeft [gedaagde sub 2] gezegd dat hij voor de helft eigenaar was van [paard 1]. [eiser] verklaart dat hij vervolgens [hengstenhouderij] heeft gebeld om die informatie te verifiëren en dat [hengstenhouderij] hem meedeelde dat zij voor 100% eigenaar was van [paard 1] toen zij het paard aan hem verkocht. [eiser] verklaart dat hij voorafgaand aan de koop van [paard 1] niet geweten heeft dat er een geschil bestond over de eigendom van [paard 1], alleen dat er een financieel geschil was tussen [gedaagde sub 2] en [hengstenhouderij]. [eiser] verklaart dat [gedaagde sub 2] hem na het telefoongesprek in juni/juli 2010 een mail heeft gestuurd met bijlagen, maar dat hij niet meer weet wat er in die mail stond en dat hij de bijlagen niet heeft bekeken.
2.9.
Mevrouw [betrokkene 3] heeft verklaard dat binnen het stamboek bekend was dat [hengstenhouderij] een betalingsachterstand had en dat zij weet dat [gedaagde sub 2] in januari 2010 paarden heeft weggehaald bij [hengstenhouderij]. Zij verklaart dat zij met mevrouw [eiser] kennis heeft gemaakt op de hengstenkeuring en dat zij met haar niet heeft gesproken over het nieuws dat [gedaagde sub 2] paarden had weggehaald bij [hengstenhouderij]. Zij verklaart verder dat [eiser] haar heeft gebeld over de inschrijving van [paard 1] in het stamboek en dat hij haar heeft verteld dat hij ook het afstammingsbewijs en het paspoort had gecheckt en dat alles in orde was. [betrokkene 3] verklaart dat zij wist dat [gedaagde sub 2] eigenaar was van [paard 3] en [paard 4], maar niet dat hij eigenaar was van [paard 1], want die stond op naam van Heuker in het stamboek ingeschreven. Zij verklaart dat statutair is bepaald dat een eigenaarswissel aan het stamboek moet worden gemeld en dat [gedaagde sub 2] als voorzitter geacht wordt dat te weten. Zij verklaart dat ten tijde van de verklaring van het stamboek werd uitgegaan van een geschil tussen de hengstenhouder, [hengstenhouderij], en degene die zei eigenaar te zijn, [gedaagde sub 2], en dat daar binnen het bestuur verder niet over is gesproken. Het enige dat binnen het bestuur is besproken is dat Heuker een slechte betaler was en dat daar iets mee moest worden gedaan. [betrokkene 3] heeft de historie van het stamboek gecheckt en daaruit blijkt dat [paard 1] op naam van Heuker stond (en al die tijd heeft gestaan) tot aan het moment dat [eiser] het paard op naam van hem en zijn echtgenote heeft laten zetten, op 6 juni 2010. [betrokkene 3] verklaart dat nadat [eiser] is toegetreden tot het bestuur van het stamboek er binnen het bestuur niet is gesproken over [paard 1] en de eigendomsrechten en dat er binnen het stamboek ook geen reden is geweest om te twijfelen omtrent de eigenaar van [paard 1]. Zij verklaart geen verzoek te hebben gehad van [gedaagde sub 2] om [paard 1] op zijn naam in te schrijven in het stamboek.
2.10.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De verklaring van [gedaagde sub 2] is een partijgetuigenverklaring en volgens artikel 164 lid 2 Rv. kan die verklaring omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Volgens vaste jurisprudentie is hiervan alleen sprake indien aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maken (Hoge Raad 31 maart 1995, NJ 1997, 592). [gedaagde sub 2] is tevens statutair bestuurder van Internaphta en ook in die hoedanigheid partijgetuige (vgl. Hoge Raad 22 december 1995, LJN:ZC1928 en LJN:ZC1932, NJ 1997, 22 en 23). Het voorgaande betekent dat de verklaring van [gedaagde sub 2] geen bewijs in zijn voordeel of het voordeel van Internaphta kan opleveren, tenzij die verklaring een aanvulling vormt op onvolledig bewijs. Het voorgaande geldt niet voor de verklaring van [eiser], omdat die beperking slechts geldt voor de partij op wie de bewijslast en het bewijsrisico rusten (HR 7 april 2000, NJ 2001, 32).
2.11.
[gedaagde sub 2] c.s. heeft om hem moverende redenen er niet voor gekozen de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te laten horen. De door deze personen afgelegde verklaringen zijn dan ook niet onder ede afgelegd en [eiser] heeft geen gebruik kunnen maken van zijn recht op contra-enquête.
2.12.
Aan het enkele feit dat [gedaagde sub 2] [paard 1] in januari 2010 bij [hengstenhouderij] heeft weggehaald en dat [eiser] dat wist, komt geen zelfstandige betekenis toe. [gedaagde sub 2] heeft in maart 2010 de drie hengsten, die hij bij [hengstenhouderij] had weggehaald, weer teruggebracht in het kader van een (financiële) schikking met [hengstenhouderij], zo blijkt uit de verklaring van [gedaagde sub 2] en het proces-verbaal van de zitting ten overstaan van de voorzieningenrechter te Groningen d.d. 11 maart 2010. Dat het geschil tussen [gedaagde sub 2] en [hengstenhouderij] ook betrekking had op de eigendom van (onder meer) [paard 1], dat er binnen het stamboek is gesproken over het conflict tussen [gedaagde sub 2] en [hengstenhouderij] over de eigendom van hengsten en dat [eiser] daarvan op de hoogte was, verklaart alleen [gedaagde sub 2]. [betrokkene 1] spreekt over een groot conflict over betalingen, waar het bestuur buiten wenste te blijven en dat hij op de hengstenkeuring heeft gemeld dat het een conflict was tussen de eigenaar en de hengstenhouder. [betrokkene 2] spreekt over een financieel conflict en over geruchten dat zaken door de [hengstenhouderij] niet werden afgewerkt of nageleefd. Hij verklaart dat er meer fokkers bij betrokken waren en dat een en ander het gesprek van de dag was tijdens de hengstenkeuring. [betrokkene 2] heeft [echtgenote van eiser] met andere bezoekers zien praten, maar verklaart niets over de inhoud van die gesprekken. [betrokkene 3] verklaart dat binnen het stamboek bekend was dat [hengstenhouderij] een betalingsachterstand had en dat ten tijde van de verklaring van het stamboek werd uitgegaan van een geschil tussen de hengstenhouder, [hengstenhouderij], en degene die zei eigenaar te zijn, [gedaagde sub 2], en dat daar binnen het bestuur verder niet over is gesproken. Dat [eiser] aanwezig was op de hengstenkeuring en [gedaagde sub 2] toen met hem heeft gesproken over een eigendomsconflict met [hengstenhouderij] met betrekking tot (onder meer) [paard 1], zoals [gedaagde sub 2] c.s. in de conclusie van antwoord stelt, blijkt nergens uit, ook niet uit de eigen verklaring van [gedaagde sub 2]. Datzelfde geldt voor de stelling van [gedaagde sub 2] c.s. dat [eiser] heeft kennisgenomen van een mededeling daarover op de website van [gedaagde sub 2].
2.13.
De verklaring van [gedaagde sub 2] dat er binnen het bestuur en/of op de ledenvergadering op 28 maart 2010 is gesproken over het conflict tussen [gedaagde sub 2] en [hengstenhouderij] over de eigendom van hengsten, wordt niet ondersteund door enige andere verklaring. [betrokkene 1] spreekt alleen van een conflict over betalingen, dat iedereen in de ledenvergadering ongetwijfeld bekend was met het conflict en dat er voorafgaand aan de ledenvergadering een bespreking heeft plaatsgevonden, maar [betrokkene 1] was daar niet bij, dus over hetgeen daar is besproken kan hij niets verklaren. [betrokkene 3] verklaart dat alleen binnen het bestuur is besproken dat Heuker ([hengstenhouderij]) een slechte betaler was en dat daar iets mee moest worden gedaan. Zij verklaart verder dat nadat [eiser] is toegetreden tot het bestuur van het stamboek er binnen het bestuur niet is gesproken over [paard 1] en de eigendomsrechten en dat er binnen het stamboek ook geen reden is geweest om te twijfelen omtrent de eigenaar van [paard 1].
2.14.
De verklaring van [gedaagde sub 2] dat hij [eiser] in april 2010 heeft verzocht te bemiddelen in het conflict met [hengstenhouderij] over de eigendom van een aantal hengsten, waaronder [paard 1], waarbij ook het contract met [hengstenhouderij] uit 2006 aan [eiser] is verstrekt, wordt weersproken door [eiser] en anders dan de eigen verklaring van [gedaagde sub 2] zijn door [gedaagde sub 2] c.s. geen feiten en/of omstandigheden gesteld, laat staan bewezen, waaruit blijkt dat dat gesprek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de aankoop van [paard 1] door [eiser].
2.15.
Ten slotte blijkt uit de verklaring van [betrokkene 3] dat [eiser] navraag heeft gedaan bij het stamboek naar de registratie van [paard 1] en dat het paard sinds 2005 op naam van Heuker ([hengstenhouderij]) stond, ook nadat [paard 1] in 2008 als hengst is goedgekeurd en is ingeschreven als stamboekhengst.
2.16.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen aanvullende bewijzen opleveren die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen dat zij de partijgetuigenverklaring van [gedaagde sub 2] voldoende geloofwaardig maken, terwijl de verklaringen van [eiser] en [betrokkene 3] de verklaring van [gedaagde sub 2] op essentiële punten tegenspreken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde sub 2] c.s. er niet in is geslaagd te bewijzen dat [eiser] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot [paard 1] met [hengstenhouderij] op 5 mei 2010 niet te goeder trouw was. Dat betekent dat ingevolge artikel 3:86 lid 1 BW sprake is van een geldige overdracht van [paard 1] aan [eiser] en dat [eiser] met ingang van 5 mei 2010 de rechtsgeldige eigenaar is van [paard 1]. Het door [gedaagde sub 2] c.s. (ten laste van [hengstenhouderij]) op 2 februari 2011 gelegde conservatoir beslag op [paard 1] is onverenigbaar met het eigendomsrecht van [eiser], zodat het beslag dient te worden opgeheven. Het beslag moet als onrechtmatig jegens [eiser] worden aangemerkt en [gedaagde sub 2] c.s. is aansprakelijk voor de door [eiser] als gevolg van de beslaglegging geleden schade. [eiser] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij daardoor schade heeft geleden. De aard en omvang van de schade, inclusief rente, komen aan de orde in de schadestaatprocedure. De vorderingen onder I. en II. veroordelingen zullen daarom worden toegewezen zoals hierna in het dictum te vermelden.
2.17.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [eiser] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat hij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
2.18.
[gedaagde sub 2] en Internaphta zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,92
- griffierecht 282,00
- salaris advocaat
1.808,00(4,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.191,92

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering jegens gedaagden 3, 4 en 5,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en Internaphta hoofdelijk tot opheffing van het op 2 februari 2011 gelegde beslag op [paard 1], binnen twee (2) dagen na betekening van dit vonnis,
3.3.
bepaalt dat indien [gedaagde sub 2] en Internaphta in gebreke blijven aan de veroordeling onder 3.2. te voldoen, zij een dwangsom verbeuren van € 5.000,00 per dag, tot een maximum van € 100.000,00,
3.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en Internaphta hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander daardoor zal zijn bevrijd, tot betaling van de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat,
3.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en Internaphta hoofdelijk, met dien verstande dat indien en voor zover de één betaalt, ook de ander daardoor zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.191,92,
3.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.