ECLI:NL:RBGEL:2015:4501

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juli 2015
Publicatiedatum
10 juli 2015
Zaaknummer
05/840824-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoerekeningsvatbaarheid bij opzettelijke brandstichting met vrijspraak van straf of maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting op 13 september 2014 te Brummen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in 1987, ten tijde van het delict als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op de bevindingen van deskundigen die hebben geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis, waardoor hij niet strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard, maar heeft besloten om hem van alle rechtsvervolging te ontslaan, omdat er op dat moment onvoldoende aanknopingspunten waren om te concluderen dat hij nog een gevaar voor zichzelf of anderen vormde.

De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte na de brandstichting in behandeling is geweest en dat zijn situatie sinds de beëindiging van de rechterlijke machtiging stabiel is. De deskundigen hebben aangegeven dat de verdachte adequaat wordt behandeld en dat hij medicatie gebruikt. De rechtbank heeft ook het standpunt van de officier van justitie en de raadsvrouw in overweging genomen, waarbij beiden het eens waren over de ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het opleggen van een maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet wenselijk is, gezien de huidige stabiliteit van de verdachte en het feit dat hij onder begeleiding van een FACT-team staat.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van een straf of maatregel, en heeft zij de beslissing gegrond op de artikelen 9a en 157 van het Wetboek van Strafrecht. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De uitspraak benadrukt de belangrijke overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de geestelijke gezondheid van de verdachte en de afwegingen rondom de noodzaak van een straf of maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840824-14
Datum uitspraak : 10 juli 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats], wonende te [adres 1], [woonplaats]
raadsvrouw: P.W.E. Hoezen, advocaat te Winterswijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 20 februari 2015 en 26 juni 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 september 2014 te Brummen
in een woning, gelegen aan de [adres 1] opzettelijk brand heeft
gesticht door open vuur (brandende gaspitten van een fornuis) in aanraking te
brengen met een hoeveelheid kranten en/of folders, althans met (een) brandbare
stof(fen), tengevolge waarvan die kranten en/of folders, althans die brandbare
stof(fen) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of de in die woning
aanwezige goederen en/of de belendende percelen / woningen [adres 2]
en/of [adres 3] en de in die woningen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen en/of levensgevaar voor de in de percelen / woningen Fazanstraat
[adres 2] en/of [adres 3] aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of
anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voormelde personen, in
elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te
duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
2.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding onderzoek
Op 13 september 2014 kreeg de politie de melding van een woningbrand aan de [adres 1] te Brummen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw deelt het standpunt van de officier van justitie dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit bewezen. Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 februari 2015 [2] ;
- de verklaring van de getuigen [getuige 1] [3] en [getuige 2] [4] ;
- het relaas van verbalisanten [5] ;
- de bevindingen van het forensisch brandonderzoek [6] .

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks13 september 2014 te Brummen in een woning, gelegen aan de [adres 1] opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur (brandende gaspitten van een fornuis) in aanraking te brengen met een hoeveelheid kranten en
/offolders,
althans met (een) brandbare
stof(fen),ten gevolge waarvan die kranten en
/offolders,
althans die brandbare stof(fen)geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand
, in elk geval brand is ontstaan,en daarvan gemeen gevaar voor die woning en
/ofde in die woning aanwezige goederen en
/ofde belendende percelen/woningen [adres 2] en
/of[adres 3] en de in die woningen aanwezige goederen
, in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/oflevensgevaar voor de in de percelen/woningen [adres 2] en/of [adres 3] aanwezige personen
, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderenen/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor voormelde personen
, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Naar de persoon van verdachte is onderzoek gedaan. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een Pro Justitiarapport van 11 december 2014, opgemaakt door [psycholoog], GZ-psycholoog, en een Pro Justitiarapport van 31 december 2014, opgemaakt door drs. [psychiater], psychiater.
De rechtbank kan zich met de conclusies dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden aangemerkt verenigen en komt op basis hiervan tot het oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. Verdachte is dus niet strafbaar en dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Overwegingen ten aanzien van maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat wordt afgezien van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat er geen gevaar meer is voor verdachte, voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen en goederen. De stemmen die verdachte hoorde zijn inmiddels op de achtergrond. Na de brandstichting is verdachte met een rechterlijke machtiging opgenomen bij GGNet. Medio januari 2015 is hij met voorwaardelijk ontslag gegaan. De rechterlijke machtiging is inmiddels geëindigd. Verdachte woont bij zijn moeder en stiefvader, wordt thans begeleid door het FACT‑team – FACT staat voor: Functional Assertive Community Treatment – , waarbij verdachte in behandeling is bij een psychiater en zijn medicatie gebruikt. De raadsvrouw meent dat het FACT‑team dat nu zorgdraagt voor de begeleiding van verdachte voldoende is toegerust voor verdachtes begeleiding. De raadsvrouw wijst er verder op dat artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een daadwerkelijke opname vereist en niet voorziet in een ambulant traject.
Beoordeling door de rechtbank
Nu verdachte vanwege zijn ontoerekeningsvatbaarheid geen schuld heeft aan het bewezenverklaarde feit kan hem daarvoor geen straf worden opgelegd en daarom ook geen behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijke straf.
Aan de orde is de vraag of hem daarvoor wel een maatregel moet worden opgelegd. In deze zaak komt daarbij alleen artikel 37 Sr in beeld: plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Dit is slechts mogelijk als verdachte gevaarlijk is voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen.
De rechtbank overweegt dat deskundige [psychiater] ter terechtzitting van 26 juni 2015 heeft verklaard dat in een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) meer met vroegsignalering wordt gewerkt dan bij een FACT‑team en dat er in het kader van resocialisatie meer oog is voor hoe een betrokkene zich gedraagt en wat hij denkt. Als het minder goed gaat met een betrokkene en er sprake is van een terugval, dan zal sprake zijn van terugtrekgedrag. De vraag is of dit door een FACT-team tijdig wordt gesignaleerd. In een FPA zal dergelijk gedrag eerder opvallen en aanleiding zijn voor meer ondersteuning. Ten aanzien van de vraag of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar met het oog op de huidige – relatief stabiele – situatie van verdachte wenselijk is, heeft [psychiater] verklaard dat haar de plaatsing van een volledig jaar niet noodzakelijk lijkt. De wet biedt echter geen mogelijkheid van een ambulante plaatsing. Zij acht plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niettemin zinvol omdat dan de gevaarsrisico’s beter in kaart kunnen worden gebracht. Als vervolgens sprake zou zijn van een terugval, kan snel worden ingegrepen. [psychiater] meent dat de mogelijkheden van het FACT-team op dit punt beperkter zijn, omdat de vroegsignalering grofmaziger is.
Uit het rapport van [psycholoog] komt naar voren dat het gevaar is afgewend, nu verdachte weet dat hij een psychose had en hij er adequaat voor wordt behandeld. Van belang is dat verdachte medicatie blijft gebruiken. Zolang de stoornis met medicatie en behandeling onder controle blijft en er geen sprake is van actieve psychotische symptomen, vormt hij geen gevaar voor zichzelf of zijn omgeving, aldus [psycholoog]. Volgens [psycholoog] wordt verdachte binnen een rechterlijke machtiging behandeld voor zijn schizofrenie en slaat de behandeling, bestaande uit medicatie, psycho-educatie en het leren signaleren van risicogedachten en gevoelens, goed aan. De bedoeling is toe te werken naar de situatie dat verdachte met begeleiding van een FACT-team weer bij zijn moeder woont.
Deskundige [psycholoog] is in verband met verhindering niet ter terechtzitting gehoord. De officier van justitie en de raadsvrouw hebben ter zitting te kennen gegeven daaraan geen behoefte meer te hebben. Gelet op de door [psychiater] gegeven toelichting acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht en heeft zij evenmin behoefte aan het nader horen van [psycholoog]. De rechtbank neemt daarnaast het belang dat verdachte heeft bij de afdoening van zijn zaak binnen redelijke termijn in acht.
De rechtbank stelt vast dat de situatie van verdachte sinds een klein half jaar stabiel is te noemen. Hij onderkent zijn ziektebeeld, is medicatietrouw en werkt mee aan de behandeling door een psychiater en het FACT-Team. Ook het sociaal netwerk van de verdachte is inmiddels – anders dan ten tijde van het delict – op de hoogte van zijn ziekte en ziekteverschijnselen. De rechterlijke machtiging is inmiddels geëindigd
De rechtbank constateert dan ook dat op dit moment onvoldoende aanknopingspunten bestaan om te kunnen vaststellen dat verdachte nog een gevaar vormt voor zichzelf of anderen. Dit kan ook niet gevonden worden in het enkele gegeven dat geen terugvalpreventieplan is opgemaakt door een FPA. De rechtbank concludeert dan ook dat het gevaar (als bedoeld in het gevaarscriterium) zodanig is verbleekt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding meer is voor oplegging van een vergaande maatregel als die bedoeld in artikel 37 Sr, waarbij verdachte uit zijn huidige stabiele situatie zou worden gehaald om daadwerkelijk weer geplaatst te worden in een kliniek.
De rechtbank overweegt daarbij dat door toepassing van voormeld artikel een soortgelijke maatregel als in het geval van een rechterlijke machtiging zou worden opgelegd. De rechtbank acht dat niet wenselijk gelet op het vervolgtraject (thuiswonend, begeleiding FACT-team, behandeling psychiater en medicatie) dat is ingezet na voorwaardelijk verlof en beëindiging van de rechterlijke machtiging en de periode van ongeveer vijf maanden die verdachte na de brandstichting tot aan de beëindiging op grond van een rechterlijke machtiging in de kliniek heeft verbleven. Niet gebleken is verder van nieuwe incidenten, die een andere beslissing rechtvaardigen.
De rechtbank zal verdachte daarom schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 9a en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
  • verklaart
  • bepaalt dat
Dit vonnis is gegeven door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), N.C. van Lookeren Campagne en M.G.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juli 2015.
Mr. Post is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost‑Nederland, district Achterhoek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2014125233, gesloten op 22 september 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte [verdachte] ter terechtzitting van 20 februari 2015.
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 5-6.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 9.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 3-4.
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. [adres 3]-12.