ECLI:NL:RBGEL:2015:4314

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
1 juli 2015
Zaaknummer
C/05/284708 / KZ RK 15-216
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in huurgeschil

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, is op 30 juni 2015 het wrakingsverzoek van verzoeker afgewezen. Verzoeker had mr. J.T.G. Roovers, rechter in een aanhangig huurgeschil tussen Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. en verzoeker, gewraakt. De wrakingskamer, bestaande uit mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, mr. M. Engelbert-Clarenbeek en mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, heeft het verzoek behandeld. Verzoeker stelde dat de eerste wrakingskamer de schijn van partijdigheid had gewekt door hem veel vragen te stellen over zijn financiële situatie in het huurgeschil, wat volgens hem niet relevant was voor de beoordeling van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer oordeelde dat de vragen van de rechters niet duidden op vooringenomenheid en dat de gestelde vragen open en feitelijk waren.

Daarnaast voerde verzoeker aan dat er onjuistheden in het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2015 stonden, maar de wrakingskamer oordeelde dat deze weergave niet onjuist was en geen schijn van vooringenomenheid opriep. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid was en wees het wrakingsverzoek af. De procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek. Deze beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rekestnummer: C/05/284708 / KZ RK 15-216
Beschikking van 30 juni 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker tot wraking (hierna: verzoeker),
gemachtigde [naam 1] te [plaats],
tegen
mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, mr. M. Engelbert-Clarenbeek en mr. J.A.M. Strens-Meulemeester, in hun hoedanigheid van rechters in de wrakingskamer.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 11 mei 2015 heeft verzoeker mr. J.T.G. Roovers, rechter in deze rechtbank, gewraakt in een aanhangig (huur)geschil tussen Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. als eisende partij en verzoeker als gedaagde partij.
1.2.
Mr. Roovers heeft bij e-mail van 22 mei 2015 laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, mr. M. Engelbert-Clarenbeek en mr. J.A.M. Strens-Meulemeester (hierna ook: de eerste wrakingskamer).
1.4.
Op 1 juni 2015 heeft de eerste wrakingskamer het verzoek tot wraking van mr. Roovers behandeld. Ter zitting heeft verzoeker zijn verzoek nader toegelicht. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De zitting is gesloten en de voorzitter heeft meegedeeld dat binnen twee weken uitspraak zal worden gedaan.
1.5.
Bij brief van 4 juni 2015 heeft verzoeker de eerste wrakingskamer gewraakt.
1.6.
Bij schrijven van 11 juni 2015 heeft mr. Vrendenbarg-Elsbeek mede namens de andere twee leden van de eerste wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten en heeft zij de zienswijze van de eerste wrakingskamer ten aanzien van het wrakingsverzoek uiteengezet.
1.7.
Vervolgens is de onderhavige wrakingskamer geformeerd (hierna ook: de tweede wrakingskamer).
1.8.
De tweede wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de eerste wrakingskamer behandeld ter openbare terechtzitting op 22 juni 2015. Verzoeker is niet verschenen. Wel is zijn gemachtigde, [naam 1], verschenen. Hij heeft namens verzoeker het wrakingsverzoek mondeling toegelicht, mede aan de hand van aantekeningen. De rechters van de eerste wrakingskamer zijn, zoals vooraf aangekondigd, niet verschenen. Van het verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.9.
Na de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de tweede wrakingskamer het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat de beslissing binnen twee weken volgt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek, zoals toegelicht door [naam 1] tijdens de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Tijdens de mondelinge behandeling van het eerste wrakingsverzoek op 1 juni 2015 hebben de leden van de eerste wrakingskamer betrekkelijk veel vragen gesteld over de kwestie of verzoeker eigenlijk wel in staat is om de (huur)vordering van Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. te betalen. Dat is ongepast, omdat de huurvordering helemaal niet vaststaat en door verzoeker wordt betwist. Door de vraagstelling van de leden van de eerste wrakingskamer leek het er volgens verzoeker op 1 juni 2015 wel heel sterk op dat zij ervan uitgaan dat verzoeker een (fors) bedrag wegens huurachterstand is verschuldigd. Dit terwijl de kwestie van de vordering in het huurgeschil helemaal niet relevant is voor de beslissing die de wrakingskamer moet nemen. De eerste wrakingskamer heeft bij verzoeker de indruk gewekt dat zij bij haar beslissing zal meenemen dat verzoeker mogelijk niet in staat is om de vordering van Grolsche Bierbrouwerij Nederland B.V. te betalen. Daarmee heeft de eerste wrakingskamer de schijn van partijdigheid gewekt, aldus verzoeker.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 juni 2015 heeft verzoeker hieraan nog toegevoegd dat het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2015 onjuistheden bevat. Het vermeldt volgens verzoeker terecht dat de arts van verzoeker heeft gezegd dat hij geen medische gegevens wilde prijsgeven, maar onjuist is dat hij daarbij heeft gezegd dat hij dat niet wilde doen vanwege zijn beroepsgeheim. Het woord “beroepsgeheim” is op de zitting van 1 juni 2015 helemaal niet gevallen. Ook is volgens verzoeker op 1 juni 2015 helemaal niet gezegd dat de rechter aan hem heeft uitgelegd dat het op praktische en juridische vragen zou stuiten als de rechter met zijn huisarts zou gaan bellen. Nu dit toch in het proces-verbaal staat vermeld, is volgens verzoeker sprake van valsheid in geschrifte.
2.2.
De rechters van de eerste wrakingskamer hebben verweer gevoerd. Hun verweer wordt hierna voor zover nodig verder besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0257). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief kan worden afgeleid dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de wrakingskamer het volgende.
3.2.
De eerste wrakingsgrond van verzoeker komt er kort gezegd op neer dat de eerste wrakingskamer de schijn van partijdigheid heeft gewekt door verzoeker uitvoerig te bevragen over het achterliggende huurgeschil met Grolsch Bierbrouwerij Nederland B.V., terwijl de kwestie van de vordering in het huurgeschil volgens verzoeker niet relevant is voor de beoordeling van het wrakingsverzoek.
De leden van de eerste wrakingskamer hebben hiertegen terecht aangevoerd dat het verwijt dat veel vragen zijn gesteld over het huurgeschil niet opgaat voor de leden mr. Engelbert-Clarenbeek en mr. Strens-Meulemeester. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2015, heeft mr. Engelbert-Clarenbeek alleen aan [naam 1] gevraagd of hij wel vaker als gemachtigde optreedt en heeft mr. Strens-Meulemeester uitsluitend een vraag gesteld over de manier waarop een doktersverklaring over verzoeker zou moeten worden verkregen. Deze beide rechters hebben geen vragen gesteld over het achterliggende huurgeschil. Ten aanzien van mrs. Engelbert-Clarenbeek en Strens-Meulemeester slaagt deze wrakingsgrond dus al om die reden niet. Ten aanzien van mr. Vrendenbarg-Elsbeek geldt dat zij blijkens het proces-verbaal vragen heeft gesteld die betrekking hebben op het achterliggende geschil. Nadat [naam 1] had gezegd dat niet ter zake doet wat verzoeker op de zitting bij de kantonrechter naar voren had willen brengen, heeft mr. Vrendenbarg-Elsbeek geantwoord dat dit inderdaad niet ter zake doet, maar dat haar vraag voortkwam uit nieuwsgierigheid. De enkele omstandigheid dat verzoeker de vragen van mr. Vrendenbarg-Elsbeek niet relevant vindt, betekent niet dat uit het feit dat zij die vragen – uit nieuwsgierigheid naar de achtergronden van de zaak – toch stelt, een (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid kan worden afgeleid. De wrakingskamer is verder van oordeel dat de gestelde vragen (voldoende) open en op de feiten gericht zijn en dat deze vragen geen blijk geven van vooringenomenheid. Daar komt bij dat door verzoeker zelf bij het eerste wrakingsverzoek een beroep is gedaan op de bijzondere omstandigheden in de onderliggend procedure. Ook ten aanzien van mr. Vrendenbarg-Elsbeek slaagt de wrakingsgrond daarom niet.
3.3.
De tweede wrakingsgrond ziet op onjuistheden die volgens verzoeker in het proces-verbaal van de zitting van 1 juni 2015 staan, welk proces-verbaal op 15 juni 2015 aan verzoeker is toegestuurd. Deze wrakingsgrond is namens verzoeker op de zitting van de tweede wrakingskamer aangevoerd. De wrakingskamer laat in het midden of deze grond tijdig is aangevoerd reeds omdat deze grond niet kan slagen.
Verzoeker voert ten eerste aan dat hij op de zitting van 1 juni 2015 wel heeft gezegd dat zijn dokter geen medische gegevens wilde prijsgeven, maar dat zijn dokter daarbij niet heeft gezegd dat hij dat niet wilde doen vanwege zijn beroepsgeheim, en dat het woord “beroepsgeheim” op de zitting van 1 juni 2015 niet is gevallen. De wrakingskamer stelt voorop dat een proces-verbaal naar zijn aard een zakelijke weergave is van hetgeen op een zitting aan de orde is geweest. Ook als het woord “beroepsgeheim” feitelijk niet is gezegd op de zitting, kan het dus bij wijze van zakelijke weergave van de verklaring van verzoeker in het proces-verbaal worden opgenomen. Dit maakt het proces-verbaal nog niet onjuist. Dat verzoekers arts geen medische gegevens wilde afgeven, impliceert ook een beroep van de arts op zijn beroepsgeheim. De weergave in het proces-verbaal sluit bovendien aan bij hetgeen verzoeker in zijn aantekeningen van 1 juni 2015 heeft vermeld, namelijk dat zijn huisarts hem geen doktersbriefje wilde geven en dat hij – de huisarts – dat nooit doet. Verzoeker heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie leiden dat de weergave in het proces-verbaal duidt op (de schijn van) vooringenomenheid van de eerste wrakingskamer jegens verzoeker.
Ten tweede staat volgens verzoeker ten onrechte in het proces-verbaal vermeld dat de rechter aan hem heeft uitgelegd dat het op praktische en juridische vragen stuit als de rechter met zijn huisarts zou gaan bellen. De tweede wrakingskamer ziet echter in hetgeen verzoeker aanvoert geen aanleiding voor twijfel aan deze zakelijke weergave in het proces-verbaal. Er spreekt ook geen (schijn van) vooringenomenheid uit. Gezien het voorgaande kan aan de vermeende onjuistheden in het proces-verbaal van 1 juni 2015 geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid worden afgeleid.
3.4.
Ook uit de wrakingsgronden in onderlinge samenhang bezien kan de wrakingskamer geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid van de eerste wrakingskamer jegens verzoeker afleiden.
3.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de procedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het onderhavige wrakingsverzoek werd ingediend.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. van der Mei, mr. C.M.J. Peters en mr. L.J.P. Lambooij in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C.D. Crezée en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.