Uit de aanwezigheid van een derde persoon ter zitting, zijnde een professionele bewindvoerder, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid.
De rechtbank overweegt daartoe dat verzoeker zelf het verzoek heeft gedaan [naam B] onder bewind te stellen, zodat het ter zitting gedane onderzoek naar de onderbewindstelling op zichzelf geen grond voor wraking kan opleveren.
Voorts is uit het verweer van de rechter genoegzaam gebleken dat hij deze derde, zijnde [bewindvoerder],
ambtshalvekende als zijnde professioneel bewindvoerder, zodat van een ‘goede bekende’ als door verzoeker is gesteld, geen sprake is. Bovendien volgt uit eerdergenoemd e-mailbericht van [naam A], dat verzoeker reeds de avond voor de zitting ervan op de hoogte was dat een externe professionele bewindvoerder ter zitting aanwezig zou zijn. Dat verzoeker hiervan op de hoogte was voor aanvang van de zitting, is niet door verzoeker betwist.
De omstandigheid dat de professionele bewindvoerder door een samenloop van factoren niet direct bij aanvang van de zitting, zoals te doen gebruikelijk is, is voorgesteld om redenen die de rechter genoegzaam heeft uiteengezet, maakt nog niet dat bij verzoeker de schijn van partijdigheid kon ontstaan. Bovendien heeft verzoeker de aanwezigheid van de professionele bewindvoerder niet tijdens de zitting ter discussie gesteld.
Het ter zitting gedane schikkingsvoorstel van de rechter om de externe professionele derde als bewindvoerder over [naam B] te benoemen, waarop partijen zich eerst ter plekke en daarna gedurende een schriftelijke reactietermijn mochten beraden, geeft er juist blijk van dat de rechter alle uitkomsten van de zaak heeft open gelaten en dat hij de partijen de mogelijkheid wilden geven hier onderling uit te komen, alvorens een knoop hierover door te hakken.
Ook uit deze grond kan naar het oordeel van de rechtbank objectief niet worden afgeleid dat de rechter vooringenomen was jegens verzoeker, dan wel dat de schijn van vooringenomenheid bestond.