ECLI:NL:RBGEL:2015:4274

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
283583
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter wegens gebrek aan objectieve grond voor vrees onpartijdigheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 25 juni 2015, hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. J.P.M. Schwillens, de kinderrechter in een zaak van de Raad voor de Kinderbescherming. Het wrakingsverzoek werd gedaan tijdens de behandeling van de zaak op 1 juni 2015, waarbij verzoekers stelden dat mr. Schwillens niet voldoende bewijs had om tot een ordelijke beslissing te komen. Verzoekers vreesden dat de kinderrechter aan onpartijdigheid ontbrak, maar de wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die deze vrees konden rechtvaardigen.

De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De verzoekers konden geen concrete feiten aanvoeren die duidden op vooringenomenheid van mr. Schwillens. De rechtbank concludeerde dat de door verzoekers aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de kinderrechter niet onpartijdig had gehandeld. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beschikking.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer / rolnummer: C/05/283583 / JE RK 15-635
Beschikking van 25 juni 2015
in de zaak van

1.[verzoeker],

2. [verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekers tot wraking,
hierna te noemen: verzoekers,
tegen
mr. J.P.M. Schwillens,
in zijn hoedanigheid van kinderrechter in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende [minderjarige].

1.De procedure

1.1
Tijdens de behandeling van voornoemde zaak op 1 juni 2015 hebben verzoekers mondeling een verzoek tot wraking gedaan van mr. Schwillens. De daarvoor aangevoerde grond is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting.
1.2
Daarop is de behandeling van de zaak geschorst totdat op het verzoek tot wraking is beslist.
1.3
Bij brief van 1 juni 2015 hebben verzoekers de grond voor wraking op schrift gesteld.
1.4
Op 18 juni 2015 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer
behandeld. Verzoekers zijn verschenen en hebben het verzoek mondeling toegelicht.
Mr. Schwillens heeft bij schrijven van 5 juni 2015 te kennen gegeven niet in de wraking
te berusten en niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn en is derhalve niet
verschenen. Bij schrijven van 8 juni 2015 heeft mr. Schwillens kortheidshalve nog verwezen
naar het proces-verbaal van de zitting, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
en de overige processtukken.
1.5
Ten slotte is de uitspraak bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Verzoekers leggen het volgende aan hun wrakingsverzoek ten grondslag.
Mr. Schwillens wilde meteen ter zitting tot een beslissing komen, en dat slechts op basis van een schriftelijke vertelling van de Raad voor de Kinderbescherming, ondersteund door slechts vertellingen van Jeugdzorg/AMK (Veilighuis) en het Leger des Heils.
Mr. Schwillens heeft aldus onvoldoende bewijzen in zijn bezit om tot een ordelijke beslissing te komen. Daarmee doet mr. Schwillens niet aan waarheidsvinding.

3.De beoordeling

3.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996,484). Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief kan worden afgeleid dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan wordt het volgende overwogen.
3.2
De door verzoekers aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat
er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Schwillens jegens hen. De
wrakingskamer is daarvan ook niet gebleken. Daarom zal moeten worden beoordeeld of
naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekers grond
hebben gegeven voor de vrees dat het mr. Schwillens aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.3
Naar het oordeel van de wrakingskamer is dat niet het geval. Ingevolge artikel 24 Rv onderzoekt en beslist de rechter de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd, tenzij uit de wet anders voortvloeit. In de kern genomen gaat het er in een civiele zaak dus om dat
beide partijen eerst hun standpunten naar voren brengen, al dan niet met stukken
onderbouwd, alvorens de rechtbank op grond van die standpunten, alsmede eventuele
wettelijke bepalingen en jurisprudentie, tot een gemotiveerde beslissing komt.
3.4
In de onderhavige zaak zijn door de Raad voor de Kinderbescherming standpunten naar voren gebracht, zowel in rapportages als mondeling ter zitting door de vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming. Mr. Schwillens zal daarover moeten oordelen mede in het licht van hetgeen door verzoekers, waaronder hun standpunt inzake het bewijs, daartegen is ingebracht. Uit niets blijkt dat er sprake zou zijn van enige vooringenomenheid van mr. Schwillens jegens verzoekers alvorens zijn beslissing uit te spreken.
3.5
Voor het overige hebben verzoekers geen concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit de wrakingskamer vooringenomenheid van mr. Schwillens of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden.
3.6
Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.P.M. Kester, F.M.T. Quaadvliet en G.H.W. Bodt in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Gameren en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.