Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
VONNIS
[verdachte],
5.840544-14
5.860118-14
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven welke bewijsmiddelen daartoe per feit voorhanden zijn.
Wanneer dit niet wordt gevolgd wordt vrijspraak bepleit nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte. Verdachte is maximaal toeschouwer geweest.
Wanneer ook dit standpunt niet wordt gevolgd wordt aangevoerd dat op een gegeven moment sprake is geweest van vrijwillige terugtred, op grond waarvan ontslag van rechtsvervolging dient te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat teveel twijfels bestaan aangaande de betrouwbaarheid van de aangifte. Het is niet komen vast te staan dat de betreffende telefoon van misdrijf afkomstig was, waardoor de ten laste gelegde heling niet bewezen kan worden verklaard. Dat het vragen oproept dat verdachte, volgens zijn eigen verklaring, op straat, van een hem onbekende jongen, voor een prijs die ver onder de werkelijke waarde ligt, een telefoon heeft gekocht, doet hieraan niet af.
De rechtbank zal verdachte dan ook (partieel) vrijspreken van deze feiten.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat verdachte weliswaar niet zelf heeft geslagen maar dat wettig en overtuigend bewezen is verklaard dat verdachte aangever heeft belet weg te gaan, hij heeft tijdens de uitvoering van de poging tot afpersing aangever met de fiets tegengehouden en is vervolgens op korte afstand van hooguit een paar meter bij aangever en de medeverdachte blijven staan. Door zijn handelingen en gedrag is de rol van verdachte een dusdanige dat sprake is van bewuste en nauwe samenwerking met de medeverdachte bij de poging tot afpersing. Derhalve is sprake van medeplegen.
5.840544-14
Beslissing
niet bewezen, dat verdachte het
onder 05/860118-14 ten laste gelegdeheeft begaan en
spreekt verdachte daarvan vrij;
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen;
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
taakstraf, te weten:
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft ophet -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.