Overwegingen
1. Eiseres heeft op 9 juli 2013 in Duitsland een personenauto van het merk BMW, type [B] (hierna: de auto) gekocht voor een bedrag van € 23.100. Deze auto is voor het eerst tot de weg toegelaten op 26 april 2010.
2. Op 18 juli 2013 heeft eiseres aangifte gedaan voor de BPM voor de auto. De auto is op 6 augustus 2013 geregistreerd. In de berekening bij de aangifte is onder 3. bij de vraag welke methode wordt gekozen voor de vermindering op de BPM “Taxatierapport” aangekruist. Bij de aangifte is ook een taxatierapport gevoegd. Daarin is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 18.172 en de verschuldigde BPM op € 2.922. In dit rapport is de handelsinkoopwaarde berekend door op de koerslijstwaarde van [C] van € 25.788 een bedrag aan schade van € 7.616 in mindering te brengen. Eiseres heeft € 2.929 aan verschuldigde BPM op aangifte voldaan.
3. Ter zake van de auto heeft verweerder een bedrag van € 1.848 nageheven. Verweerder is hierbij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 29.250 en een afschrijvingspercentage van 67,54%. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een taxatie van [D].
4. In geschil is of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
Beoordeling van het geschil
5. Verweerder heeft gesteld dat eiseres niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daartoe heeft verweerder met name gewezen op het grote verschil tussen het bedrag dat eiseres voor de auto heeft betaald, de taxatie van [D] en de aangegeven handelsinkoopwaarde waarop de verschuldigde BPM is gebaseerd.
6. In artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is bepaald dat de rechtbank het beroep ongegrond dient te verklaren indien niet de vereiste aangifte is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
7. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, als aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009, ECLI: NL:HR:2009:BH1083).
8. Verweerder heeft zich als eerste beroepen op het eigen aankoopcijfer van de auto om aannemelijk te maken dat eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan. De auto is gekocht op de Duitse markt van een autoleasebedrijf voor € 23.100. Bij de aangifte heeft eiseres zich gebaseerd op een koerslijstwaarde van € 25.788 waarop een bedrag van € 7.616 aan schade in mindering is gebracht, zodat aangifte is gedaan van een waarde van € 18.172, inclusief BTW en BPM. De maatstaf bij aangifte is de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbare auto op de Nederlandse markt bij inkoop door een handelaar van een particulier. Verweerder constateert terecht dat het verschil tussen de aangegeven waarde en het bedrag dat eiseres voor de auto heeft betaald groot is. Die omstandigheid brengt echter niet mee dat eiseres zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven omdat de auto niet op de Nederlandse markt is gekocht en van een leasemaatschappij is gekocht en niet van een particulier waardoor het eigen aankoopcijfer een onvoldoende maatstaf vormt voor de waarde die bij aangifte gebruikt moet worden. De wijze waarop eiseres de waarde bij aangifte heeft berekend en het bedrag waarop de waarde van de auto is berekend, bieden evenmin voldoende grondslag voor het oordeel dat eiseres zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
9. Verweerder heeft zich voorts beroepen op de handelsinkoopwaarde die in het taxatierapport van [D] is neergelegd om aannemelijk te maken dat eiseres de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Die waarde kan echter niet als maatstaf worden gebruikt omdat het taxatierapport van [D] ten tijde van de aangifte niet bij eiseres bekend was, zodat zij zich op grond van dat rapport niet bewust moest zijn dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
10. Uit het voorgaande volgt als conclusie dat artikel 27e van de AWR geen toepassing vindt.
11. Verweerder heeft bij de naheffingsaanslag, evenals eiseres bij de aangifte, gekozen voor het onderbouwen van de handelsinkoopwaarde van de auto met een taxatierapport. Eiseres heeft onder andere bepleit dat deze waarde aan de hand van een koerslijst dient te worden vastgesteld. Zij heeft zich beroepen op het vertrouwensbeginsel omdat verweerder haar in de naheffingsaanslag de mogelijkheid heeft geboden om alsnog een andere methode van afschrijving te kiezen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het gebruikelijk is om bij de aankondiging van een naheffing de belastingplichtige de mogelijkheid te bieden alsnog een koerslijst over te leggen. Dat deze mogelijkheid aan eiseres in de naheffingsaanslag nogmaals is geboden komt volgens verweerder doordat is vergeten om de betreffende passage uit de naheffingsaanslag te verwijderen.
12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder overwogen dat het uitdrukkelijk geen beleid is dat in bezwaar alsnog een koerslijst kan worden toegepast. In de naheffingsaanslag is verweerder echter van dat beleid afgeweken door expliciet op te nemen dat eiseres een andere methode van afschrijving kan kiezen dan die is gebruikt. De omstandigheid dat de tekst van de naheffingsaanslag op dit punt berust op een fout, moet voor risico van verweerder komen. Het vertrouwen dat eiseres voor een andere methode van afschrijving mag kiezen, is in de uitspraak op bezwaar niet opgezegd omdat verweerder niet heeft onderkend dat aan eiseres, in afwijking van zijn beleid, in de naheffingsaanslag wederom de gelegenheid is geboden om voor een andere methode van afschrijving te kiezen.
13. Bij vaststelling van de handelsinkoopwaarde van de auto zal de rechtbank uitgaan van de meest gunstige koerslijst. Op basis van de [C]-koerslijst, die door eiseres bij de aangifte is overgelegd, bedraagt deze waarde € 25.788.
14. Partijen verschillen voorts van mening over de vraag of een bedrag voor schade aan de auto in aanmerking moet worden genomen. Gelet op de aard van de schade (steenslag, enkele deukjes en enkele krassen) in verhouding tot leeftijd en kilometerstand van de auto (bouwjaar 2010, 130.728 km.) is de rechtbank van oordeel dat deze schade is verdisconteerd in de koerslijstwaarde, zodat die waarde niet verlaagd dient te worden met een bedrag voor schadeherstel.
15. Uitgaande van het bovenstaande zal de rechtbank de handelsinkoopwaarde van de auto vaststellen op € 25.788.
16. Partijen verschillen van mening over de te hanteren catalogusprijs. Ingevolge artikel 9, vierde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM) wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto’s en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald.
In de wetsgeschiedenis (Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 22 868, nr. 7, p. 53) is over de afleveringskosten het volgende opgemerkt:
“Welke positie, zo vragen deze leden ten slotte, nemen de afleveringskosten in ten aanzien van het prijsbegrip. De afleveringskosten blijven, evenals onder het regime van de bvb, buiten de maatstaf van heffing.”
17. De tekst van het huidige artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM definieert het begrip catalogusprijs, mede in het licht van de wetsgeschiedenis, als de door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs voor een personenauto of motorrijwiel welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen, waaronder de afleveringskosten (kosten rijklaar maken) niet zijn begrepen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het begrip catalogusprijs voor personenauto’s op een andere wijze uit te leggen omdat de catalogusprijs voor personenauto’s niet langer de maatstaf van heffing voor de BPM op personenauto’s is.
18. Eiseres stelt dat de kosten rijklaar maken tot de catalogusprijs horen omdat de fabrikant voor die kosten een adviesprijs geeft. Die omstandigheid betekent echter niet dat de kosten rijklaar maken daarmee onderdeel worden van de catalogusprijs van de auto. De kosten rijklaar maken voor de auto betreffen niet de prijs van de auto of van fabrieksopties waarmee de auto kan worden uitgerust, maar zien blijkens de officiële prijslijst op servicekosten, zoals het in- en uitwendig schoonmaken, en losse goederen, zoals een lampenset en een volle tank benzine.
19. Verder stelt eiseres, kort gezegd, dat de goedkeuring die in artikel 5.9 van het Kaderbesluit BPM is gegeven, niet in haar nadeel mag uitwerken.
Artikel 5.9 van het Kaderbesluit BPM (Besluit van 1 juli 2012, nr. BLKB2012/1106M; thans artikel 5.8 van het Besluit van 26 februari 2015, nr. 2015/151M) luidt voor zover van belang als volgt:
“bij aflevering worden diverse kosten in rekening gebracht (afleveringskosten) die niet tot de catalogusprijs behoren. Het gaat hier bijvoorbeeld om kosten van schoonmaken, kentekenbewijs, bijgeleverde benzine, vervoer naar de dealer en de zogenoemde 0-beurt. Deze kosten kunnen in de catalogusprijs zijn begrepen.