ECLI:NL:RBGEL:2015:4115

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
05/740062-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens vechtpartij in café te Doetinchem

Op 1 januari 2014 vond er een vechtpartij plaats in café Moscou in Doetinchem, waarbij een bezoeker, aangeduid als [slachtoffer], ernstig gewond raakte. De verdachte, die aanvankelijk ontkende betrokken te zijn, werd later herkend op camerabeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk met een gebroken glas het slachtoffer had geslagen, wat leidde tot letsel aan het oor en de hals van het slachtoffer. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor de poging tot doodslag, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk de intentie had om het slachtoffer te doden, gezien de kwetsbare plekken die hij aanviel. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen en legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel immateriële als materiële schade had geleden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, zowel fysiek als psychisch, en de schokkende aard van het geweld in de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Team strafrecht
Parketnummer : 05/740062-14
Datum uitspraak : 23 juni 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman: mr. W.K. Cheng, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 augustus 2014 en 9 juni 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2014 in de gemeente Doetinchem ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een glas
in/op/tegen het oor en/of de hals en/of het gezicht van die [slachtoffer]
heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 1 januari 2014 in de gemeente Doetinchem ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met een glas in/op/tegen het oor en/of de hals en/of
het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 1 januari 2014 in de gemeente Doetinchem opzettelijk
mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een glas
in/op/tegen het oor en/of de hals en/of het gezicht heeft geslagen en/of
gestoken, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Tijdens een oud en nieuw feest heeft op 1 januari 2014 een vechtpartij plaatsgevonden in bar [naam] in Doetinchem. Hierbij raakte [slachtoffer] gewond aan de linkerkant van zijn hoofd (linkeroor en hals) doordat hij met een kapot glas is geslagen [2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde en geconcludeerd tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Ter terechtzitting heeft de raadsman het standpunt van de verdediging toegelicht aan de hand van zijn pleitnotities.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het tenlastegelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Door [slachtoffer] is aangifte gedaan van poging tot doodslag. Hij was op 1 januari 2014 omstreeks 02.50 uur met twee vrienden op de bovenverdieping van bar [naam]. Daar ontstond een vechtpartij tussen een aantal Turkse jongens en twee vrienden van aangever, [getuige 1] en [getuige 2]. Aangever heeft geprobeerd de groep Turkse jongens weg te houden van zijn vrienden [getuige 2] en [getuige 1]. Na assistentie van personeel van [naam] werd de ruzie gesust. Ongeveer vijf minuten later zag aangever dat de vier Turkse jongens van de eerdere ruzie op hem af kwamen. Er ontstond een discussie. Plotseling voelde aangever een harde knal tegen zijn linkeroor. Hij is daarna naar de spoedeisende hulp van het Slingeland Ziekenhuis in Doetinchem gebracht. Daar zijn acht hechtingen in zijn linkeroor aangebracht en zeven in zijn hals. Hij hoorde een van de artsen zeggen dat hij geluk had gehad, omdat er bijna een ader was geraakt. Bij bar [naam] heeft men na het incident glassplinters in aangevers haar gevonden [3] .
Uit de medische verklaring [slachtoffer] betreffend volgt dat op 1 januari 2014 bij betrokkene is waargenomen: letsel oorschelp links en snijwond hals/nek [4] .
De verdachte heeft, na aanvankelijke ontkenning bij de politie en bij de rechter-commissaris, bij de behandeling in raadkamer van 22 mei 2014 verklaard: “Het is wel gebeurd, maar niet bewust. Ik ben de persoon op de beelden” [5] .
Door de politie zijn in verband met de aangifte van [slachtoffer] door de bar [naam] verstrekte camerabeelden uitgekeken, ziende op de garderobe en de bar die is gelegen op de bovenverdieping van bar [naam].
De verbalisant heeft gerelateerd dat uit de aangifte/verklaringen en camerabeelden duidelijk is dat er sprake was van twee incidenten die verband met elkaar hielden. Over het tweede incident gericht tegen aangever [slachtoffer] is door de verbalisant het volgende gerelateerd:
“(…) Ik zag dat verdachte B gekleed was in een donkerkleurige trui/pullover, daaronder droeg hij een geruit/geblokt blousje waarvan de kraag boven de trui uit kwam. Hij droeg verder een lichte broek met een donkerkleurige riem, donkerkleurige Adidas schoenen waarvan de drie Adidas strepen licht van kleur zijn.
(…) Op dezelfde camerabeelden zag ik op 02:43 en 20 seconden dat aangever [slachtoffer] in beeld kwam met getuige [getuige 1] en richting de garderobe liepen. Op 02:44 en 01 seconden zag ik dat verdachte A voorop liep samen met verdachte B die achter hem aan liep (…) er aan komen lopen. Ik zag dat verdachte A en B richting aangever [slachtoffer] liepen. Ik zag dat verdachte B tijdens het lopen, ter hoogte van de bar, een leeg glas met zijn rechterhand pakte en verder achter verdachte A aan liep.
Ik zag dat verdachte A direct op aangever [slachtoffer] liep. Ik zag dat verdachte A [slachtoffer] weg duwde en daarbij een meisje welke daar bij stond ook omver liep. Ik zag dat verdachte A met zijn rechter vuist in de richting van het gezicht van [slachtoffer] sloeg.
(…) Op het moment dat verdachte A de eerste klap uitdeelde aan [slachtoffer] zag ik dat verdachte B, zijn glas met drinken tegen de muur aan kapot sloeg. Ik zag dat hij daarna met het gebroken glas in zijn rechter hand twee keer tegen de linkeroor van [slachtoffer] sloeg. Ik zag op het moment dat verdachte B tegen [slachtoffer] sloeg met het glas, het glas verder uit elkaar spatte” [6] .
Bij de behandeling van de strafzaak zijn ter terechtzitting camerabeelden bekeken van de zich in het dossier bevindende DVD van bar [naam] in Doetinchem van de bewuste nacht. Als eigen waarneming van de rechtbank is op de terechtzitting vastgesteld dat op de beelden te zien is dat de man met het geruite kraagje iets kapot slaat en een man slaat en dat verdachte een sterke gelijkenis vertoont met de man met het geruite kraagje. De rechtbank heeft verder, aan de hand van het tonen door verdachte van zijn rechterprofiel van zijn gezicht, vastgesteld dat de verdachte een sterke gelijkenis vertoont met de persoon afgebeelde op de foto (pagina) 56 van het dossier, met name de sterke kaaklijn en de vorm van de mond [7] .
Door het NFI is een vergelijking van beelden van gezichten gedaan aan de hand de opnamen van het QVIS security bewakingssysteem van bar [naam]. De door de rechtbank geconstateerde gelijkenissen vinden op verschillende kenmerken bevestiging in de door de onderzoekers gedane waarnemingen [8] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard niet de persoon te zijn die is aangeduid als de man met de pullover met daar bovenuit het geruite/geblokte kraagje. De rechtbank gaat er echter wel vanuit dat verdachte deze persoon is geweest op grond van haar eigen vaststellingen, die op verschillende kenmerken ook bevestiging vinden in de waarnemingen van verschillende onderzoekers bij het gezichtsvergelijkend onderzoek.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Verdachte heeft na aanvankelijk te hebben verklaard de bewuste avond niet in bar [naam] te zijn geweest in raadkamer verklaard daar wel te zijn geweest, dat het wel is gebeurd maar niet bewust. Illustratief voor de houding van verdachte is tevens dat verdachte ter zitting van 9 juni 2015, op de daartoe strekkende vraag of hij één van de personen is op de foto afgebeeld op pagina 98 van het dossier, aanvankelijk heeft gezegd dat hij niet weet of hij de persoon is met het bruine shirt, vervolgens het antwoord op die vraag liet afhangen van de vraag of die foto is gemaakt in bar [naam] en uiteindelijk heeft verklaard de persoon te zijn die op de bewuste foto zichtbaar is met het bruinachtige shirt en dat hij dit ziet aan de vermelding van www.yummyumm.nl. Deze berekenende proceshouding sterkt, naast het wettig voorhanden zijnde bewijs, de rechtbank in haar overtuiging.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het insteken met een glas richting een kwetsbare omgeving als oor/hals (waar de halsslagader aan de oppervlakte ligt) niet anders worden opgevat dan als een poging tot doodslag. Verdachte heeft met zijn handelen willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn slachtoffer dodelijk zou verwonden.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 1 januari 2014 in de gemeente Doetinchem ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een glas
op/tegen het oor en de hals van die [slachtoffer] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op: poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De officier heeft aangevoerd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een buitengewoon misselijk en bruut feit, zeker nu het slachtoffer kort daarvoor in bar [naam] al het slachtoffer was geweest van een vechtpartij en vervolgens weer onverhoeds werd aangevallen, waarbij verdachte een glas stuk slaat en daarmee het slachtoffer slaat. Verdachte mag zich gelukkig prijzen dat het slachtoffer daarbij relatief gering letsel heeft opgelopen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte geen relevante of noemenswaardige documentatie heeft en dat de kringloopwinkel die door verdachte wordt geëxploiteerd ernstig te lijden heeft gehad onder het feit dat verdachte in verband met de onderhavige zaak in voorarrest heeft gezeten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 30 maart 2015;
- het rapport van de reclassering gedateerd 14 augustus 2014.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 1 januari 2014 in bar [naam] in Doetinchem schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door moedwillig een glas tegen de muur kapot te slaan en hiermee aangever tot tweemaal toe in een fors uithalende beweging ter hoogte van zijn oor/hals te slaan. Aangever heeft daarbij letsel aan zijn oor en hals opgelopen, waarbij zijn oor onherstelbaar verminkt is. Naast het fysieke leed heeft aangever – gelet op zijn slachtofferverklaring ter terechtzitting – ook in psychisch opzicht een forse dreun gekregen. Dit soort gewelddadige incidenten worden ook binnen de samenleving als bijzonder schokkend ervaren en wakkeren het gevoel van onveiligheid aan. Voorts neemt verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn gedrag, door na een hoop gedraai en vervolgens erkenning, wederom te ontkennen dat hij het feit gepleegd heeft. Op een feit van een dergelijke ernst past qua strafsoort geen andere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het beperkte strafblad van verdachte. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie acht zij een gevangenisstraf van twaalf maanden waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk op zijn plaats.
7a Vordering tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 3.040,00 (€ 2.450,00 wegens immateriële schade (smartengeld) en € 590,00 wegens materiële schade (schade kleding en eigen risico ziektekostenverzekering)), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014, gevoegd in het strafproces.
Bij de onderbouwing van de vordering is verwezen naar vergelijkbare jurisprudentie, te weten ANWB Smartengeldgids 2014 nummer 884, een vonnis van het Hof Den Bosch van 9 augustus 2005, waarbij aan het slachtoffer een bedrag van (geïndexeerd) € 2.408,00 aan smartengeld werd toegekend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak van de ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. De zaak waarnaar door de benadeelde is verwezen is geen vergelijkbare zaak, aangezien in de onderhavige zaak geen sprake is van een ontsiering van het gelaat.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank acht, afgezet tegen de aard van het feit en de impact die dit op betrokkene heeft gehad, een immateriële schadevergoeding op zijn plaats. De rechtbank begroot deze naar billijkheid op een bedrag van € 1.500,00. De gevorderde materiële schade is niet buitensporig en de rechtbank zal deze dan ook in zijn geheel toewijzen. De rechtbank ziet geen reden de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen nu deze geheel lijkt te zien op de schade veroorzaakt door het slaan met het glas.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedragen ten behoeve van genoemd slachtoffers.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart, zoals hiervoor overwogen,
bewezendat verdachte
het primair
tenlastegelegdeheeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan
hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:
poging tot doodslag
en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de
duur
twaalf maanden;
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de gevangenisstraf, groot
drie maanden niet zal worden
ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat
veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit
heeft schuldig gemaakt;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde
gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van een bedrag van
€ 2.090,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer]voornoemd, een bedrag te betalen van
€ 2.090,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2014, met bevel dat bij gebreke van betaling en verhaal 30 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gegeven door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. C.J.M. van Apeldoorn en mr. M.J.C. Pieterse, rechters, in tegenwoordigheid van L.E.M. van Bun, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 juni 2015.
Mr. Pieterse is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant brigadier [verbalisant] van de politie regio Noord- en Oost Gelderland, district Achterhoek, opgemaakte (stam)proces-verbaal, dossiernummer PL0640-2014000073-45, gesloten op 14 mei 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen‑verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.(Stam)proces-verbaal, doorgenummerde dossierpag. 1
3.Aangifte [slachtoffer], doorgenummerde dossierpag. 70 en 71
4.Geneeskundige verklaring, doorgenummerde dossierpag. 76
5.Proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 22 mei 2014 naar aanleiding van de vordering gevangenhouding, verklaring verdachte
6.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpag. 127
7.Eigen waarneming rechtbank, proces-verbaal terechtzitting 19 augustus 2014
8.Pagina 6 van het rapport van het NFI