ECLI:NL:RBGEL:2015:4110

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8833
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een Wob-verzoek en de bevoegdheid van de verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo. Eiseres had een Wob-verzoek ingediend, maar verweerder had dit verzoek buiten behandeling gelaten. De rechtbank oordeelde dat de mededelingen van de partner van eiseres in het tijdschrift Binnenlands Bestuur niet voldoende waren om aan te nemen dat eiseres haar verzoek enkel deed om proceskosten te verkrijgen. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen niet evident zonder redelijk doel had aangewend, en dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht.

De rechtbank stelde vast dat verweerder bevoegd was om een formulier vast te stellen voor het indienen van een Wob-verzoek, maar dat het niet gebruiken van dit formulier niet automatisch leidde tot het buiten behandeling laten van de aanvraag. Eiseres had alle benodigde gegevens voor de beoordeling van haar aanvraag verstrekt, en verweerder had niet aannemelijk gemaakt dat aanvullende gegevens noodzakelijk waren. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep gegrond was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 490. De uitspraak benadrukt de rechten van burgers om Wob-verzoeken in te dienen en de verplichtingen van bestuursorganen om deze verzoeken op een rechtmatige wijze te behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/8833
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. M.F.J. Gelissen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ermelo te Ermelo, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 16 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2015. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M. Jonker-van den Brink en ing. T. Hoefnagel.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft eiseres verweerder, onder verwijzing naar de Wob, verzocht de in die brief aangeduide stukken toe te zenden.
Verweerder heeft eiseres bij brieven van 6 juni 2014 en van 30 juni 2014 medegedeeld dat Wob-verzoeken alleen door middel van een per post in te zenden door verweerder vastgesteld formulier kunnen worden ingediend. Bij brieven van 8 juni 2014 en van 3 juli 2014 heeft eiseres van haar bezwaren tegen het gebruik van het formulier doen blijken en in laatstgenoemde brief heeft zij aangedrongen op het nemen van een besluit op haar verzoek van 28 mei 2014.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten.
Het tegen dit besluit door eiseres gemaakte bezwaar van 5 augustus 2014 is door verweerder bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiseres heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op haar stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
3. De rechtbank volgt niet het standpunt van verweerder dat eiseres geen procesbelang heeft. Met de onderhavige procedure kan eiseres immers bereiken dat de door haar gevraagde stukken door verweerder worden verstrekt.
Dat verweerder bereid was inhoudelijk op het verzoek van eiseres te beslissen indien eiseres het door verweerder voorgeschreven formulier had gebruikt doet daar niet aan af. Eiseres is het niet eens met het standpunt van verweerder dat het voorgeschreven formulier moet worden gebruikt en niet valt in te zien dat eiseres geen belang zou hebben om dat standpunt in de onderhavige procedure door de rechtbank te laten toetsen.
4. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep wegens een machtigingsgebrek niet-ontvankelijk is. Daartoe is gesteld dat het beroep namens eiseres is ingesteld door [naam] Rechtspraktijk en dat met de door eiseres op verzoek van de rechtbank ingediende machtiging van 23 december 2014 niet [naam] Rechtspraktijk maar mr. M.F.J. Gelissen is gemachtigd eiseres in deze procedure te vertegenwoordigen.
Gelet op de aanhef en de ondertekening van het beroepschrift van 18 december 2014 gaat de rechtbank er van uit dat mr. M.F.J. Gelissen als gemachtigde voor eiseres het beroep heeft ingesteld, zodat de machtiging van 23 december 2014 correct is. Verder is er, anders dan verweerder in het verweerschrift heeft gesteld, geen sprake van een in te algemene bewoordingen gestelde machtiging. Met het overleggen van de machtiging van 23 december 2014 is aan het bepaalde in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb voldaan. Het standpunt van verweerder dat het beroep wegens een machtigingsgebrek niet-ontvankelijk kan worden verklaard, is dan ook onjuist.
5. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit primair is gebaseerd op het standpunt dat eiseres misbruik maakt van (proces)recht en van de bevoegdheid om Wob-verzoeken in te dienen. Verweerder heeft aan zijn standpunt, zoals nader ter zitting toegelicht, het volgende te grondslag gelegd.
[naam], enig aandeelhouder van [B.V.], die bestuurder is van [naam Belastingadvies B.V.], waarvan [handelsnaam] een van de handelsnamen is, wenst blijkens een artikel in “Binnenlands Bestuur” te testen hoe gemeenten reageren op Wob-verzoeken. [naam] (verder: [naam]) voert die tests echter niet zelf uit, maar laat eiseres deze tests uitvoeren door bij vele gemeenten Wob-verzoeken te doen. Vervolgens wordt er over het genomen besluit geprocedeerd, desnoods over de leges, door het bedrijf van [naam], echter niet door [naam] zelf maar door een medewerker van zijn bedrijf. Hieruit blijkt volgens verweerder dat het niet te doen is om het verkrijgen van informatie, maar louter om financieel gewin in de vorm van proceskosten en/of dwangsommen. Daarom is sprake van misbruik van (proces)recht en misbruik van de bevoegdheid om Wob-verzoeken te doen, aldus verweerder.
6. De omstandigheid dat verzoeken kennelijk worden gedaan zonder redelijk doel, kan een rol spelen bij de vraag of zich misbruik van recht voordoet. Hoewel de indiener van een Wob-verzoek ingevolge artikel 3, derde lid, van de Wob geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, laat die bepaling, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek derhalve relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:426, en 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:919.
De rechtbank is van oordeel dat de mededelingen van [naam] in het tijdschrift Binnenlands Bestuur onvoldoende zijn om aan te nemen dat eiseres haar verzoek slechts deed met het oog op het verkrijgen van proceskosten. Eiseres heeft de bevoegdheid een verzoek op grond van de Wob in te dienen daarom niet evident aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven is, zodanig dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw. Hierin ligt derhalve op zichzelf, noch bezien in onderlinge samenhang met hetgeen in de voorgaande alinea is vermeld, grond voor het oordeel dat eiseres misbruik maakt van de bevoegdheid om verzoeken in te dienen op grond van de Wob.
Verder staat het eiseres vrij om te procederen over een besluit dat naar aanleiding van een Wob-verzoek wordt genomen en is zij vrij in de keuze van haar gemachtigde. Van misbruik van procesrecht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
7. Het voorgaande betekent dat verweerder het bezwaar ten onrechte wegens misbruik van (proces)recht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Met het oog daarop ziet de rechtbank aanleiding om het volgende te overwegen.
8. Uit de stukken blijkt dat verweerder zich subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat eiseres voor de indiening van het Wob-verzoek het door verweerder verplicht gestelde formulier had moeten gebruiken en dat verweerder wegens het niet gebruiken van dat formulier het verzoek op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft kunnen laten. Eiseres heeft dit standpunt in bezwaar bestreden.
De rechtbank ziet aanleiding om, met het oog op een zo spoedig mogelijke beëindiging van het geschil, dit geschilpunt thans reeds te beoordelen.
9. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder bevoegd om een op grond van artikel 4:4 van de Awb een formulier vast te stellen voor het indienen van een Wob-verzoek.
Indien het formulier niet wordt gebruikt is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, zodat hierin geen grond kan zijn gelegen voor het buiten behandeling laten van de aanvraag van eiseres.
Eiseres heeft gesteld dat zij alle gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag heeft verstrekt. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat in het formulier nog andere gegevens worden gevraagd, zoals het burgerservicenummer, maar heeft niet aannemelijk gemaakt dat in het geval van eiseres die gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Derhalve is geen sprake van een geval als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb en was verweerder niet bevoegd de aanvraag buiten behandeling te laten.
Dat betekent dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar op de aanvraag van eiseres zal moeten beslissen.
10. Ten aanzien van het in bezwaar gedane verzoek van eiseres om vergoeding van de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, merkt de rechtbank op dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar daarover dient te beslissen.
11. De rechtbank ziet in de door verweerder aangevoerde omstandigheid dat [naam] en eiseres partners en huisgenoten zijn geen beletsel om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het beroep namens eiseres is ingesteld door mr. M.F.J. Gelissen en dat niet in geschil is dat zij en eiseres geen familie en huisgenoten zijn. Dat mr. M.F.J. Gelissen werkzaam is voor [naam] Rechtspraktijk doet aan het vorenstaande niet af.
De rechtbank veroordeelt verweerder dan ook in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 490 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Verder dient toepassing te worden gegeven aan artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 4 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 165 aan haar vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 490.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, mr. G.W.B. Heijmans en mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: .
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.