ECLI:NL:RBGEL:2015:4090

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
272324
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschil over roldeur tussen perceeleigenaren met betrekking tot artikel 5:50 en 5:51 BW

Op 8 april 2015 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een vonnis gewezen in een burenrechtelijke zaak tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, eiser, en twee gedaagden. De eiser, eigenaar van een perceel met een bedrijfspand, vorderde dat de gedaagden, die een roldeur in hun pand hadden, deze roldeur zouden dichtmaken en dichthouden, omdat deze in strijd zou zijn met de artikelen 5:50 en 5:51 van het Burgerlijk Wetboek. De eiser stelde dat de roldeur, die oorspronkelijk door hem was geplaatst, niet was verwijderd na de verkoop van het belendende perceel in 2004. De gedaagden voerden verweer en stelden dat zij recht hadden op het behoud van de roldeur door middel van verkrijgende verjaring en dat de eiser zijn rechten had verwerkt.

De rechtbank oordeelde dat de roldeur in strijd was met het burenrecht, omdat deze uitzichtgevende vensters had en niet vaststaand was. De rechtbank verwierp het beroep van de gedaagden op verkrijgende verjaring, omdat niet was aangetoond dat zij in goede trouw handelden. Ook het verweer van de gedaagden dat de eiser zijn rechten had verwerkt, werd verworpen, omdat er geen verbintenisrechtelijke relatie tussen partijen bestond die tot rechtsverwerking kon leiden. De rechtbank concludeerde dat de roldeur vaststaand en ondoorzichtig moest worden gemaakt, en dat partijen de mogelijkheden daartoe verder moesten verkennen. De zaak werd aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 272324 / HA ZA 14-584
Vonnis van 8 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser]
gevestigd te Heilig Landstichting, gemeente Groesbeek
eiseres in conventie
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie
advocaat: mr. J.P. Hoegee te Nijmegen
tegen

1.[gedaagde]

wonende te Gendt, gemeente Lingewaard
2.
[gedaagde 1]
wonende te Afferden, gemeente Druten
gedaagden in conventie
eisers in (voorwaardelijke) reconventie
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 december 2014
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 25 februari 2015.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] is eigenaar van het perceel, kadastraal bekend gemeente Neerbosch, sectie K nummer 2322, gelegen aan de [adres]. Op het perceel bevindt zich een bedrijfspand.
2.2
Tot 2004 was [eiser] ook eigenaar van het belendende perceel, eveneens met daarop een bedrijfspand, kadastraal bekend gemeente Neerbosch, sectie K nummer 538 en gelegen aan de [adres]. In dat jaar heeft hij dat perceel verkocht en geleverd aan [naam]. In artikel 16.2 van de koopakte is de volgende bepaling opgenomen:
Aan de zijkant van het pand (op het verkochte,
toevoeging rechtbank) zit thans nog een roldeur; deze wordt gezamenlijk dichtgemaakt. Dit gebeurt in onderling overleg en moet vóór 1 juli 2004 gerealiseerd zijn.
Beide partijen zijn het eens over het feit dat als de roldeur aan de zijkant moet worden verwijderd, dat voor rekening van de koper moet worden gedaan. Verkoper zegt toe dat hij wel wil helpen, maar verkoper wil zeker weten dat er voor hem geen extra kosten in de vorm van extra geld mee gemoeid is.
2.3
De roldeur is niet verwijderd. Het perceel aan de [adres] is in 2004 nog twee keer doorverkocht. Op 4 april 2014 is het perceel aan [gedaagden] geleverd.
2.4
Bij brief van 30 juni 2014 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagden] erop gewezen dat de roldeur zich in strijd met artikel 5:50 BW in het pand van [gedaagden] bevindt en [gedaagden] aangeboden de muuropening ter plaatse van de roldeur op haar kosten te laten dichtmetselen. [gedaagden] hebben dit voorstel niet geaccepteerd.

3.Het geschil en de vorderingen

3.1
Op de grond onder 2.4 genoemd vordert [eiser], kort gezegd, [gedaagden] te gebieden om de roldeur dicht te maken en dichtgemaakt te houden, zodanig dat er geen strijd met artikel 5:50 BW is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of dagdeel dat daar niet aan wordt voldaan, met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure met rente, alsmede in de nakosten.
3.2
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer, waarop hierna nog wordt ingegaan. Voor het geval de rechtbank [gedaagden] in conventie veroordeelt tot het dichtmaken van de roldeur vorderen [gedaagden] in reconventie [eiser] te veroordelen om hun de schade te vergoeden die zij daardoor zullen lijden, alsmede door het moeten aanhelen van de muur en het plaatsen van een lichtkoepel op het dak, met de benodigde constructieve aanpassingen van het dak, op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

4.1
Uit de door [eiser] overgelegde kadastrale kaart volgt genoegzaam dat de zijgevel van het pand van [gedaagden], waarin de roldeur zich bevindt, onmiddellijk grenst aan het perceel van [eiser]. Ter comparitie is gebleken dat de roldeur een aantal uitzichtgevende vensters heeft. Dat is in strijd met artikel 5:50 lid 1 BW. Los hiervan - dus ook als de vensters ondoorzichtig zouden worden gemaakt - is de aanwezigheid van de roldeur in strijd met artikel 5:51 BW, als de deur niet vaststaand is (zie HR 20 januari 1984, NJ 1985, 399).
4.2
[eiser] heeft de roldeur in 2000, toen zij nog eigenaar was van beide percelen, in de zijgevel van het pand aan de [adres] geplaatst. Volgens [gedaagden] ligt daarin een toestemming besloten als bedoeld in artikel 5:50 lid 1 BW. De rechtbank kan hen daarin niet volgen. [eiser] was toen immers eigenaar van beide percelen. Van een met het burenrecht strijdige toestand kon toen nog geen sprake zijn, van toestemming dus evenmin. Overigens blijkt het ontbreken van toestemming ook uit de afspraak met Heijting.
4.3
[gedaagden] doen voorts een beroep op verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid om de roldeur daar in strijd met het burenrecht te mogen hebben. Daarvoor is onder meer goede trouw vereist. [eiser] wijst er terecht op dat goede trouw in zo’n geval alleen mogelijk is als de bezitter er vanuit ging dat volgens de wettelijke regels een erfdienstbaarheid was gevestigd, maar dat deze vestiging door een achteraf gebleken en hem onbekend gebrek ongeldig bleek te zijn. [gedaagden] hebben dat niet gesteld en daarvan is ook overigens niet gebleken. Het beroep op verjaring wordt daarom verworpen.
4.4
Voor zover [eiser] niettemin aan het burenrecht enig recht jegens [gedaagden] zouden kunnen ontlenen stellen [gedaagden] dat [eiser] dat recht heeft verwerkt. [gedaagden] beargumenteren dat als volgt:
- [eiser] heeft de met het burenrecht strijdige situatie zelf gecreërd;
- [eiser] heeft de roldeur voor de verkoop aan Heijting niet eerst weggehaald;
- met Heijting was overeengekomen dat de werkzaamheden gezamenlijk zouden worden uitgevoerd;
- [eiser] heeft vervolgens geen enkel initiatief jegens Heijting genomen;
- de tussen [eiser] en Heijting overeengekomen termijn moet worden aangemerkt als een fatale;
- [eiser] had potentiële derden als [gedaagden] moet waarschuwen door bijvoorbeeld een kettingbeding in de overeenkomst met Heijting op te nemen.
4.5
Wat er zij van deze argumenten, zowel afzonderlijk als tezamen: niet gebleken is van enige tussen partijen bestaande verbintenisrechtelijke rechtsverhouding. Reeds daarom kan van rechtsverwerking geen sprake zijn. Los hiervan is door [gedaagden] niet gesteld dat bij hen het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiser] haar aanspraken niet meer geldend zou maken dan wel dat zij een onredelijk nadeel ondervinden als [eiser] haar aanspraken alsnog geldend zou maken. Dat [eiser] haar recht gedurende tien jaar niet heeft gehandhaafd had overigens een goede reden, aldus [eiser]. Zij stelt dat zij in 2004 een zeecontainer voor de roldeur heeft geplaatst die daar tot begin 2014 heeft gestaan toen deze in verband met het faillissement van een van de op dit adres gevestigde ondernemingen door de curator is verkocht. [gedaagden] hebben dit niet betwist.
4.6
Daarnaast doen [gedaagden] een beroep op misbruik van bevoegdheid door [eiser]. Volgens hen kan [eiser] zonder al te veel kosten de roldeur aan het zicht onttrekken door er een schutting voor te plaatsen, terwijl [gedaagden] grote kosten moeten maken om aan het verlangen van [eiser] tegemoet te komen. Aannemelijk is dat de roldeur op tamelijk eenvoudige wijze vaststaand en ondoorzichtig kan worden gemaakt. Alleen al daarom gaat de door [gedaagden] genoemde belangenonevenredigheid niet op. Los hiervan zou [eiser] de door [gedaagden] bedoelde schutting onmiddellijk tegen de gevel van het pand van [gedaagden] mogen plaatsen. Het komt dan bijna neer op het door [eiser] voorgestelde dichtmetselen van de opening in de gevel. Dat maakt de opstelling van [gedaagden] in dit verband niet begrijpelijk.
4.7
Tenslotte voeren [gedaagden] aan dat [eiser] bij toewijzing van haar vordering ongerechtvaardigd zou worden verrijkt. Wat hier verder ook van zij, ongerechtvaardigde verrijking levert geen geldig verweer op om een vordering uit het burenrecht niet toe te wijzen.
4.8
De roldeur moet dus vaststaand - dat wil zeggen: blijvend niet meer te openen - en ondoorzichtig worden gemaakt. Het petitum laat omtrent de wijze hoé dit moet gebeuren alle mogelijkheden open. [gedaagden] kunnen immers niet tot meer worden veroordeeld dan waartoe het burenrecht verplicht. Om tot een veroordeling te komen dienen die mogelijkheden wel eerst te worden verkend. Partijen zullen zich daartoe nog bij akte kunnen uitlaten, beide partijen gelijktijdig, waarna zij vervolgens ieder, ook weer gelijktijdig, op elkaars uitlatingen bij antwoordakte kunnen reageren.
4.9
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1
verwijst de zaak naar de rol van 6 mei 2015 voor uitlating bij akte door beide partijen als onder 4.8 bedoeld, waarna zij gelijktijdig bij antwoordakte op elkaars uitlatingen kunnen reageren,
in conventie en in reconventie voorts:
5.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.