ECLI:NL:RBGEL:2015:4022

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2424
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking vergunning particulier beveiligingsbedrijf

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Het betreft de intrekking van de vergunning voor het in stand houden van een particulier beveiligingsbedrijf, verleend aan [bedrijf], en de aan verzoeker verleende toestemming om leiding te geven aan dit bedrijf. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de vergunning in de tweede beslissing op bezwaar van 23 april 2015 ongunstiger is voor verzoeker dan de eerdere beslissing van 19 januari 2015, waarin de vergunning was herroepen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de materie te complex is voor deze procedure en dat er een belangenafweging moet plaatsvinden. Hierbij heeft de voorzieningenrechter het belang van verzoeker zwaarder laten wegen, gezien de lange tijd dat verzoeker werkzaam is in de beveiligingsbranche zonder andere incidenten en het risico dat het bedrijf moet worden gestaakt als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, de intrekking van de vergunning geschorst en toestemming verleend aan [naam 1] en [naam 2] om de leiding van de particuliere beveiligingsorganisatie op zich te nemen tot de rechtbank uitspraak doet in het beroep. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2424

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker
(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de vergunning aan [bedrijf] voor het in stand houden van een particulier beveiligingsbedrijf (hierna: vergunning) en de aan verzoeker verleende toestemming om leiding te mogen geven (hierna: toestemming) ingetrokken.
Bij besluit van 19 januari 2015 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het besluit van 16 september 2014 herroepen voor wat betreft de intrekking van de vergunning. Voor wat betreft de intrekking van de aan verzoeker verleende toestemming heeft verweerder het besluit van 16 september 2014 gehandhaafd. Voorts heeft verweerder toestemming gegeven om [naam 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] en [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2], tot 1 augustus 2017 te belasten met de leiding van de particuliere beveiligingsorganisatie.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 19 januari 2015 beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 maart 2015 heeft verweerder besloten het besluit van 19 januari 2015 in te trekken.
Bij besluit van 23 april 2015 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.A. Schimmel.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft verweerder aan [bedrijf] een vergunning verleend. Tevens heeft verweerder aan verzoeker toestemming verleend. Aan de vergunning is onder meer de voorwaarde verbonden dat de bepalingen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr) en de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Regeling) strikt worden nageleefd. [bedrijf] staat in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als een eenmanszaak met verzoeker als eigenaar.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit een uittreksel van het justitieel documentatiesysteem (JDS) blijkt dat de Officier van Justitie besloten heeft om verzoeker te dagvaarden ter zake van overtreding van artikel 141, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen/goederen), gepleegd op [datum] te [plaats].
4. Verzoeker voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met het verbod van reformatio in peius als bedoeld in artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Verzoeker is door het instellen van het beroep in een veel slechtere positie geraakt, nu bij het besluit van 23 april 2015 de intrekking van de vergunning is gehandhaafd, terwijl dat bij het besluit van 19 januari 2015 niet het geval was.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de eerste beslissing op bezwaar, van 19 januari 2015, de intrekking van de vergunning is herroepen waarbij door verweerder is overwogen dat indien blijkt dat verzoeker zich niet terugtrekt als eigenaar en/of betrokken blijft bij het leiding geven, verweerder zal overwegen de vergunning alsnog in te trekken. Nu in de tweede beslissing op bezwaar, van 23 april 2015, de intrekking van de vergunning in stand is gelaten, kan dit als voor verzoeker ongunstiger worden aangemerkt. De voorzieningenrechter ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of verweerder het besluit van 19 januari 2015 mocht intrekken en daarvoor in de plaats de tweede beslissing op bezwaar van 23 april mocht nemen. Verweerder heeft in dat verband ter zitting verklaard dat als er geen beroep was ingesteld er een nieuw besluitvormingstraject zou zijn gestart. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze materie te complex voor deze procedure.
6. Een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het besluit van 23 april 2015 kan dan ook niet gegeven worden. Het verzoek zal derhalve beoordeeld worden aan de hand van een belangenafweging. Toewijzing van het verzoek acht de voorzieningenrechter niet zeer ingrijpend. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de strafprocedure met betrekking tot het incident uit [datum] reeds geruime tijd loopt. Voorts is niet betwist dat verzoeker al lange tijd werkzaam is in de beveiligingsbranche en er zich in die tijd geen andere incidenten hebben voorgedaan. Het niet treffen van een voorziening daarentegen kan leiden tot het moeten staken van het bedrijf van verzoeker en het ontslag van werknemers. De voorzieningenrechter acht in dit kader verder van belang dat uit het JDS volgt dat verzoeker zal worden gedagvaard, maar dat er nog geen veroordeling van verzoeker heeft plaatsgevonden, zodat vrijspraak nog niet valt uit te sluiten. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat het besluit gebaseerd op de dagvaarding en indien er vrijspraak zou volgen er dan geen reden om een nieuwe toestemming of vergunning te weigeren. Op grond van het voorgaande kent de voorzieningenrechter in het kader van de belangenafweging een groter gewicht toe aan het belang van verzoeker.
7. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding om de intrekking van de aan verzoeker verleende toestemming te schorsen, nu de rechtsvraag met betrekking tot de intrekking van het besluit van 19 januari 2015 niet speelt, verzoeker op gelet op de te nemen ordemaatregel het bedrijf kan voortzetten en in het verzoek is aangegeven dat de leiding van het bedrijf conform het besluit van 19 januari 2015 al aan de [naam 1] en [naam 2] is overgedragen.
8. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om bij wijze van ordemaatregel de rechtspositie zoals die door verweerder is vastgesteld in het besluit van 19 januari 2015 te laten herleven en een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de intrekking van de vergunning van [bedrijf] wordt geschorst en dat toestemming wordt gegeven om [naam 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] en [naam 2], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 2], te belasten met de leiding van de particuliere beveiligingsorganisatie totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het beroep.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
schorst de intrekking van de vergunning van [bedrijf] totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het beroep;
verleent toestemming om [naam 1], geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] en [naam 2], geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2], te belasten met de leiding van de particuliere beveiligingsorganisatie totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in het beroep;
gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht groot € 167 aan verzoeker vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 980.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.