ECLI:NL:RBGEL:2015:3938

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
C-05-257205 - HZ ZA 14-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de zorgplicht door de bank leidt tot vernietiging van ontruimingsverklaring ten behoeve van derde

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 juni 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en verschillende gedaagden, waaronder haar zoon [zoon] en de Coöperatieve Rabobank Noord Veluwe U.A. De zaak draait om de vraag of de bank haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden door haar te laten instemmen met een ontruimingsverklaring in het kader van een hypotheekovereenkomst. [Eiseres], een 77-jarige vrouw, had haar woning aan haar zoon verkocht, maar verkreeg een levenslang recht van gebruik en bewoning. De rechtbank oordeelde dat de bank, wetende dat [eiseres] kwetsbaar was en niet goed in staat om de gevolgen van haar handelingen te overzien, haar zorgplicht heeft geschonden. De bank had [eiseres] moeten weerhouden van het ondertekenen van de ontruimingsverklaring, vooral gezien de financiële situatie van [zoon]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] tegen de bank toegewezen, waardoor de ontruimingsverklaring ongeldig werd verklaard, en [eiseres] het recht behoudt om in haar woning te blijven wonen. De vorderingen tegen [zoon], de notaris en de makelaar werden afgewezen, en de kosten werden toegewezen aan de bank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/257205 / HZ ZA 14-23
Vonnis van 17 juni 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. A.J. van der Kolk te Zwolle,
tegen

1.[zoon],

wonende te [plaats],
gedaagde,
niet verschenen,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK NOORD VELUWE U.A.,
gevestigd te Epe,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.J. Wessel-Krijger te Doesburg,
3.
[notaris],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. W.F. Hendriksen te Amsterdam,
4.
[makelaar],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Eiseres zal hierna [eiseres] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk (ook) [zoon], de bank, de notaris en de makelaar worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 maart 2014
  • de akte overlegging producties van de notaris van 9 september 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 januari 2015
  • de brief van mr. Wessel-Krijger d.d. 2 februari 2015 inzake het proces-verbaal
  • de brief van mr. Höfelt d.d. 2 februari 2015 inzake het proces-verbaal
  • de akte wijziging eis tevens akte overlegging producties van [eiseres]
  • de antwoordakte van de bank
  • de antwoordakte wijziging eis tevens akte uitlating producties van de notaris
  • de antwoordakte van de makelaar.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is gehuwd geweest met de heer [echtgenoot]. Uit hun huwelijk zijn twee kinderen geboren, [zoon] en [dochter]. [echtgenoot] en [eiseres] waren eigenaar van een perceel grond ter grootte van ongeveer 37 are aan de [adres 1] te [plaats], waarop een woonhuis en een tuinderij/hoveniersbedrijf waren gevestigd.
2.2.
Bij akte van 16 juli 1998 hebben [echtgenoot] en [eiseres] aan hun zoon [zoon] een deel van hun perceel grond geleverd, waardoor hen een perceel grond van 26 are resteerde met daarop het woonhuis. [zoon] heeft op het aan hem geleverde perceel een woning met [adres 2] direct aansluitend aan de woning van zijn ouders gebouwd. De beide percelen zijn kadastraal gescheiden.
2.3.
[echtgenoot] is op [2006] overleden. Bij testament had hij [eiseres] het recht van vruchtgebruik over zijn gehele nalatenschap gelegateerd en zijn beide kinderen onder de last van dit legaat benoemd tot enig erfgenaam.
2.4.
Bij akte van 10 september 2007 hebben [eiseres] en haar beide kinderen de nalatenschap van [echtgenoot] verdeeld. Daarbij is aan [eiseres] het woonhuis aan de [adres 1] toegedeeld.
2.5.
[echtgenoot] en [eiseres] hebben op 27 december 2005 een overeenkomst tot geldlening met de bank gesloten voor een bedrag van € 45.000,-- en op 24 februari 2006 voor een bedrag van € 30.000,--. Van dit laatste bedrag van € 30.000,-- is een bedrag van € 25.000,-- doorgeleend aan [zoon]. Bij notariële akten van 19 februari 1982, 16 april 1992 en 27 december 2005 is aan de bank een recht van hypotheek verleend op de woning [adres 1].
2.6.
[zoon] en zijn echtgenote hebben op 7 augustus 1998 twee overeenkomsten van geldlening met de bank gesloten ten bedrage van fl. 150.000,-- en fl. 100.000,--. Op 21 april 2006 hebben zij met de bank een overeenkomst van geldlening gesloten voor een bedrag van € 75.000,--, op 16 maart 2009 voor een bedrag van € 50.000,-- en op 30 juli 2010 voor een bedrag van € 68.067,--. Op 25 januari 2010 heeft de bank een overeenkomst van geldlening met [zoon] en zijn echtgenote gesloten van
€ 30.000,-- en hen een rekening-courantkrediet van € 30.000,-- verstrekt.
Als zekerheid hebben [zoon] en zijn echtgenote bij akte van 7 augustus 1998 aan de bank een recht van hypotheek verstrekt tot een bedrag van fl. 300.000,-- op het door zijn ouders aan hem geleverde perceel grond. Bij notariële akte van 21 april 2006 is een recht van hypotheek gevestigd voor een bedrag van € 200.000,-- op dit perceel en op het inmiddels daarop gebouwde woonhuis met bijgebouwen.
2.7.
In september 2011 hebben [zoon] en zijn echtgenote zich tot de bank gewend en verzocht om aanvullende financiering van € 60.000,-- ten behoeve van het door hen aan de [adres 1]-[adres 2] gedreven hoveniersbedrijf.
2.8.
[zoon] heeft in verband met deze financieringsaanvraag op 18 november 2011 de makelaar verzocht de woning te taxeren ten behoeve van het verkrijgen van een hypothecaire geldlening. De makelaar heeft de marktwaarde van de woning getaxeerd op een bedrag van € 650.000,--. Onder het kopje
“nadere mededelingen”schrijft de makelaar:
“(…) Het getaxeerde is een vrijstaande woning met een inwoonsituatie, in het verleden ontstaan, wel twee eigenaren momenteel, doordat het in het bestemmingsplan slechts 1 woning betreft en twee eigendomssituaties zijn is er een onduidelijke situatie ontstaan. (…)”De makelaar vermeldt voorts dat het nieuwe bijgebouw ten behoeve van het hoveniersbedrijf op de kavel van [eiseres] is gebouwd en dat een groot deel van dat kavel als opslagterrein ten behoeve van het bedrijf in gebruik is. De makelaar kent aan de schuur/werkplaats/berging inclusief ondergrond een waarde toe van € 45.000,--.
2.9.
Naar aanleiding van dit taxatierapport heeft de bank geconstateerd dat op de beide woningen slechts één woonbestemming rust. Zij heeft met [zoon] besproken dat dit een probleem zou kunnen opleveren bij verkoop van diens woning. De bank heeft als mogelijke oplossing voorgesteld dat [zoon] de woning van zijn moeder zou kopen.
2.10.
Op 24 november 2011 heeft [zoon] in verband met deze mogelijke oplossing nogmaals de makelaar opdracht gegeven tot (blijkens het door de makelaar als productie 2 overgelegde taxatierapport)
“het vaststellen van de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik per datum opname in verband met overname door opdrachtgever, van de hieronder beschreven onroerende zaak.”Onder het kopje
“Recht van gebruik en bewoning”schrijft de makelaar:
“Mevrouw [eiseres] heeft het recht van vruchtgebruik verkregen op 10 september 2007, akte van toedeling na het overlijden van de heer [echtgenoot], een kopie van deze akte is bijgevoegd. Bij de waardering is echter uitgegaan van volle eigendom”.
Onder het kopje
“Waardering”schrijft de makelaar:
“Bij waardering is uitgegaan van de totale waarde van [adres 1] en [adres 2], omdat volgens het geldende bestemmingsplan het 1 woning betreft.
Uitgangpunt totale waarde, volle eigendom: € 650.000,-- (…)
Uitsplitsing van de waarde:
¾ [adres 2] € 487.500 (…)
¼ [adres 1] € 162.500,-- (…)”
2.11.
De bank heeft op 16 december 2011 aan [zoon] en zijn echtgenote een financieringsvoorstel gedaan. Daarin schrijft de bank dat met [zoon] en zijn echtgenote als vennoten van de [VOF kwekerij] het volgende investerings- en financieringsplan is besproken:
investering in onroerende zaken EUR 45.000,--
werkkapitaal EUR 65.000,--
aflossing financiering derden EUR 25.000,--
Totaal bedrag en benodigde financiering EUR 135.000,--
2.12.
Op of omstreeks 24 december 2011 is een koopovereenkomst gesloten tussen [zoon] en [eiseres], waarbij [eiseres] haar woning aan de [adres 1] voor een bedrag van € 162.500,-- heeft verkocht aan [zoon].
2.13.
Op 28 december 2011 heeft een medewerker van de bank aan de notaris meegedeeld dat het door [zoon] te lenen bedrag met € 30.000,-- diende te worden verhoogd, in verband met de aflossing van de schuld van [eiseres] aan de bank. De notaris heeft in de concept hypotheekakte en het concept voor de schuldbekentenis van [zoon] het door [zoon] te lenen bedrag met dit bedrag verhoogd tot € 116.860,--
2.14.
Bij onderhandse schuldbekentenis van 30 december 2011 heeft [zoon] verklaard dat hij een bedrag van € 116.859,63 aan [eiseres] schuldig is wegens te leen ontvangen gelden.
2.15.
Op 30 december 2011 zijn ten overstaan van de notaris de navolgende akten verleden: de akte waarmee [eiseres] haar woonhuis aan de [adres 1] heeft geleverd aan [zoon] onder gelijktijdige vestiging van een levenslang beperkt recht van gebruik en bewoning van [eiseres], de akte waarmee [zoon] aan de bank een recht van hypotheek heeft verleend op het woonhuis aan de [adres 2] en een recht van hypotheek op het woonhuis aan de [adres 1] en een akte waarmee [zoon] aan [eiseres] een recht van hypotheek ten bedrage van € 117.000,-- heeft verleend op de woning aan de [adres 1].
In de akte waarmee het hypotheekrecht ten behoeve van de bank is gevestigd is een ontruimingsverklaring opgenomen, waarin [eiseres] verklaart zich te verplichten om ingeval van verkoop ex artikel 3:268 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de woning aan de [adres 1] te zullen ontruimen op eerste aanmaning van de koper.
2.16.
Bij brief van 25 januari 2013 heeft de bank de financieringsovereenkomsten met [zoon] en zijn echtgenote opgezegd en hun gesommeerd uiterlijk op 25 april 2013 het bedrag van € 166.142,83 te voldoen. [zoon] en zijn echtgenote hebben niet aan dit verzoek voldaan. Nadien heeft de bank de opeisingstermijn stilzwijgend verlengd.
2.17.
[zoon] heeft de woning aan de [adres 2] metterwoon verlaten.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij akte van 4 februari 2015 haar eis gewijzigd, zodat zij thans vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
I. de koopovereenkomst d.d. 30 december 2011 gesloten met betrekking tot de woning aan de [adres 1] te [plaats] met [zoon] vernietigt;
II. de ontruimingsverklaring d.d. 30 december 2011 ten behoeve van de Rabobank met
betrekking tot de woning aan de [adres 1] vernietigt;
III. de overeenkomst van geldlening d.d. 30 december 2011 met [zoon] vernietigt;
IV. de bank zal veroordelen om de hypothecaire inschrijving ten behoeve van het pand
[adres 1] door te halen binnen drie dagen na dagtekening van het in deze te wijzen
vonnis, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- voor elke dag dat de bank hiermee in gebreke blijft, dan wel het in dezen te wijzen vonnis daarvoor in de plaats zal treden;
V. [zoon] en de notaris zal veroordelen om mee te werken aan de (terug)levering van het woonhuis [adres 1] en de openbare registers ten aanzien van de eigendom van het woonhuis [adres 1] in overeenstemming te brengen met de werkelijke rechtstoestand naar aanleiding van het door de rechtbank in deze te wijzen vonnis, binnen drie dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- voor elke dag dat [zoon] en de notaris hiermee in gebreke blijven;
VI. gedaagden hoofdelijk zal veroordelen in de kosten gemoeid met het herstel van de (rechts)handelingen welke kosten/schade op dit moment nog niet bekend zijn en nader opgemaakt dienen te worden bij staat en te vereffenen volgens de wet en deze procedure te verwijzen naar de schadestaat procedure en voorts de buitengerechtelijke kosten ad € 3.847,80 aan [eiseres] te betalen;
VII. alles met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure en de nakosten en met verklaring dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
3.2.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen in het licht van de vaststaande feiten het volgende ten grondslag gelegd.
De koop/verkoop van de woning en de ontruimingsverklaring zijn onder invloed van dwaling dan wel misbruik van omstandigheden tot stand gekomen. [eiseres] zou de overeenkomst niet hebben gesloten en de verklaring niet hebben afgegeven als zij een juiste voorstelling van zaken had gehad. Ze heeft niet ingezien dat de koopprijs te laag was en wat de gevolgen van een en ander zijn voor haar (vermogens-)positie. Zij is niet ingelicht over het mogelijk moeten verlaten van de woning noch over de erbarmelijke financiële positie van [zoon] noch over de waarde van de woning. De door haar aangegane rechtshandelingen stemden niet overeen met haar wil en waren sterk nadelig voor haar.
[eiseres] is eenvoudig van geest en kan nauwelijks lezen of schrijven. Zij is niet in staat getallen op waarde in te schatten.
[zoon], de bank, de makelaar en de notaris wisten van de bijzondere omstandigheden van het geval en hadden haar moeten weerhouden van deze (rechts)handelingen. Zij hebben haar echter niet geïnformeerd over de gevolgen van haar handelen. Daarmee hebben zij gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en hebben meer specifiek de notaris en de makelaar niet gehandeld zoals het een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris respectievelijk makelaar betaamt.
De bank heeft voorts de op haar rustende zorgplicht jegens [eiseres] niet in acht genomen. Zij wist van de precaire financiële situatie van [zoon]. Zij heeft aan financiering van (de onderneming van) [zoon] de voorwaarde verbonden dat hij de woning van zijn moeder kocht en daar een hypotheek op vestigde. Daarmee heeft de bank er geen oog voor gehad dat [eiseres] de woning waar ze haar hele leven heeft gewoond zou moeten verlaten in het geval [zoon] in (grotere) financiële problemen zou komen. Ook zou zij een aanzienlijk deel van haar vermogen verliezen.

4.Het verweer

4.1.
De makelaar en de bank hebben geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres]. De notaris heeft geconcludeerd tot referte, met dien verstande dat hij verzoekt de door [eiseres] gevorderde dwangsom af te wijzen en bij een eventuele veroordeling slechts de overige gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.
Aan [zoon] is verstek verleend. De vorderingen jegens [zoon] zullen als ongegrond worden afgewezen omdat, zoals uit het hierna volgende zal blijken, de vorderingen jegens hem onvoldoende zijn onderbouwd.
5.2.
De bank heeft bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis en heeft daarbij uiteengezet waarom de gewijzigde eis niet (althans slechts onder voorwaarden) dient te worden toegewezen.
5.3.
Artikel 130 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat een gedaagde bevoegd is bezwaar te maken tegen een verandering van eis op de grond dat de verandering of vermeerdering in strijd is met de goede procesorde. Daarvan is sprake indien de verdediging door de eiswijziging onredelijk wordt bemoeilijkt of als het geding daardoor onredelijk wordt vertraagd. De bezwaren die de bank tegen de eiswijziging heeft geformuleerd zijn inhoudelijke bezwaren tegen het gevorderde en niet bezwaren die de goede procesorde betreffen. De wijziging van eis zal daarom worden toegestaan.
5.4.
In deze zaak heeft [eiseres] haar zoon [zoon] willen helpen bij het verkrijgen van financiële middelen voor de verdere bedrijfsvoering van de door hem in het verleden van zijn ouders overgenomen tuinderij/hoveniersbedrijf. Die hulp zou door haar worden geboden door het verstrekken van zekerheid in de vorm van de vestiging van een recht van hypotheek op haar woning. Daartoe is haar woning getaxeerd. Op grond van het taxatierapport werd het de bank duidelijk dat er op de gezamenlijke percelen van [eiseres] en [zoon] twee woningen stonden, terwijl er slechts één woonbestemming voor de beide percelen gold. [eiseres] was eigenares van het oorspronkelijke woonhuis, [zoon] de eigenaar van het later op zijn door hem van zijn ouders gekochte perceelsgedeelte gebouwde woonhuis. De bank voorzag op basis van dit gegeven problemen bij een eventuele uitwinning van haar hypothecaire zekerheden. Daarom heeft de bank de gedachte geopperd om de woning van [eiseres] te laten kopen door haar zoon [zoon], waarna deze een recht van hypotheek kon verstrekken op de na aankoop samengevoegde percelen.
5.5.
[eiseres] en [zoon] hebben dit idee overgenomen. De beide woningen zijn opnieuw getaxeerd, nu niet als één geheel, maar elke woning voor zich. De woning van [eiseres] is door de makelaar gewaardeerd op een bedrag van € 162.5000,-. Gesteld noch gebleken is dat deze taxatie, zoals nader uitgewerkt onder 2.10, een onjuiste waardering biedt van de staat en omvang van de beide betrokken woningen.aaraan doet niet af dat er op het totale perceel slechts één woonbestemming rust, terwijl er al jaren sprake is van twee woningen, een situatie die door [eiseres], haar overleden echtgenoot en [zoon] in de jaren negentig gezamenlijk in het leven is geroepen en die in wezen door de verkoop werd opgelost omdat de beide woningen in één hand kwamen. Op basis van deze taxatie is een koopovereenkomst tot stand gekomen tussen moeder en zoon. Er is door [zoon] een aantal schulden van moeder overgenomen en de restant koopsom, groot € 116.859,63, is in een onderhandse schuldbekentenis vastgelegd, met als zekerheid een hypotheek op het totale onroerende goed van [zoon]. Bij de verkoop verkreeg [eiseres] een levenslang recht van gebruik en bewoning.
5.6.
[zoon] had een totale schuld aan de bank van € 297.837,-. Dat werd door de extra leningen verhoogd met een bedrag van € 165.000,-, welk bedrag deels is gebruikt om bestaande schulden van [eiseres] aan de bank af te lossen. Boven op deze schuld ontstond een nieuwe schuld van [zoon] aan zijn moeder van € 116.859,63, waarmee de totale schuldenpositie van [zoon] opliep naar € 579.696,63. De totale waarde van de onroerende goederen van [zoon] ter plaatse - € 650.000,- - bood voor die schuld voldoende zekerheid, ook voor moeder, die de bank als eerste hypotheekgerechtigde diende te laten voorgaan.
Tegen deze achtergrond zijn de stellingen van [eiseres] dat zij ten aanzien van deze rechtshandelingen heeft gedwaald dan wel dat bij het aangaan daarvan in haar nadeel misbruik is gemaakt van omstandigheden, onvoldoende feitelijk geadstrueerd en zullen daarom worden gepasseerd. Dat brengt met zich dat de vordering tot vernietiging van de met [zoon] gesloten koop- en leningsovereenkomsten zal worden afgewezen. Dat geldt ook voor de jegens hem gevorderde teruglevering.
Nu alle vorderingen tegen [zoon] worden afgewezen, is er ook geen reden hem te veroordelen in de kosten van de procedure.
5.7.
Binnen de feitelijke context, zoals deze in het voorgaande is beschreven, dient ook de vordering tegen de bank te worden beoordeeld, strekkende tot vernietiging van de ontruimingsverklaring, waarmee [eiseres] zich jegens de bank heeft verplicht haar woning te ontruimen in geval van verkoop ex artikel 3:268 BW.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de bank haar zorgplicht jegens haar niet in acht heeft genomen, hetgeen in strijd is met hetgeen maatschappelijk betaamt. Dat verwijt treft doel.
is een vrouw van thans 77 jaren oud. Zij was al geruime tijd cliënte van de bank. Dat betekent dat de bank geweten moet hebben dat zij een persoon is met beperkte intellectuele vermogens, zoals ook de op zitting onmiskenbaar bleek en verder door haar eigen huisarts, voor zover nog nodig, met een schriftelijke verklaring ten behoeve van de rechtbank is bevestigd.
Zij woonde reeds tientallen jaren in de woning aan de [adres 1] te [plaats]. Weliswaar verkocht zij deze woning aan haar zoon [zoon], maar gelijktijdig verkreeg zij een levenslang recht van gebruik en bewoning.
Gesteld noch gebleken is dat de bank haar heeft geïnformeerd over de minder florissante positie van de onderneming van haar zoon. Uiteraard verwachtten de bank en [zoon] dat de nieuwe geldinjectie in zijn onderneming het neergaande tij zou keren, maar zeker was dit niet, integendeel er moest ook op dat moment rekening mee worden gehouden dat dat niet het geval zou zijn. In die situatie kon de financiering slechts worden afgelost door de verkoop van de onroerende zaken waarop het hypotheekrecht ten gunste van de bank was gevestigd, hetgeen er tevens toe zou leiden dat er een einde kwam aan het woonrecht van [eiseres], waarmee deze bejaarde vrouw van huis en haard zou worden verdreven. Dat dit scenario reeds bij het sluiten van de verschillende overeenkomsten geenszins denkbeeldig was, wordt bevestigd door het feit dat nauwelijks een jaar daarna de financiering daadwerkelijk door de bank moest worden opgezegd.
Waar de bank door de verkregen extra zekerheden geen substantiële risico’s liep, zette [eiseres] haar hele bestaan min of meer op spel. Zo ver had de bank het niet mogen laten komen. Op grond van de op de bank rustende zorgplicht jegens haar – nogmaals, een kwetsbare cliënte, waarvan het zeer de vraag is in hoeverre zij heeft (kunnen) overzien waartoe zij zich verplichtte – had de bank [eiseres] ervan moeten weerhouden in te stemmen met het ontruimingsbeding. Dat heeft zij echter niet gedaan, sterker nog, het was op initiatief van de bank dat dit beding door [eiseres] werd aanvaard.
5.8.
Bij de beoordeling van de vraag of de bank haar zorgplicht heeft geschonden door een ontruimingsverklaring van [eiseres] te bedingen is voorts van belang dat er andere mogelijkheden waren om de door de bank verlangde zekerheid te verkrijgen voor de door [zoon] verzochte financiering zonder de zwaarwegende belangen van [eiseres] te schaden. Het was de bank immers bekend dat [zoon] eigenaar was van een aantal onbezwaarde panden in Duitsland, die te koop stonden en waarvan de waarde voldoende zekerheid bood. De bank heeft aangevoerd dat [zoon] geen hypotheek op de Duitse panden wilde vestigen en dat met het vestigen van dergelijke hypotheekrechten een aantal maanden gemoeid kunnen zijn. Gelet echter op de op het spel staande zwaarwegende belangen van [eiseres] had de bank met deze opstelling van [zoon] niet zonder meer genoegen mogen nemen. Het moge zo zijn dat het vestigen van een hypotheekrecht op in Duitsland gelegen onroerende goederen meer tijd vergt dan wanneer goederen worden ondergezet die in de Nederlandse rechtssfeer zijn gelegen, dat is op zichzelf nog een reden om ervan af te zien. De bank had er immers voor kunnen kiezen om niet direct het volledig benodigde bedrag als lening ter beschikking te stellen, maar slechts een deel en pas nadat de Duitse hypotheken waren gevestigd het restant. In ieder geval had zij niet mogen bedingen dat [eiseres] een ontruimingsverklaring diende te ondertekenen.
5.9.
Deze schending van de zorgplicht leidt volgens geldende jurisprudentie tot een verplichting tot vergoeding van de schade. Die schade is in dit geval slechts in natura te vergoeden, namelijk door [eiseres] niet aan te spreken op het ontruimingsbeding. Dat betekent dat de bank des nodig wel mag executeren, maar zonder dat [eiseres] haar woning hoeft te verlaten, zodat de nieuwe eigenaar feitelijk slechts één van beide woningen op het perceel zelf kan gebruiken en voor het overige de bewoning van het andere huis door [eiseres] zal moeten dulden, tot het moment dat zij vrijwillig en permanent de door haar bewoonde woning verlaat.
Weliswaar zien de vorderingen van [eiseres] niet op een dergelijke vorm van schadevergoeding, maar hier doet zich de situatie voor dat naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een ingestelde vordering – de vernietiging - als te vergaand niet kan worden toegewezen, maar een minder verstrekkende toewijzing wel op zijn plaats is. Nu de vorderingen van [eiseres] jegens de bank er in zijn kern toe strekken te bewerkstelligen dat zij in de woning kan blijven wonen, komt na te noemen voorziening als passend voor.
5.10.
Nadat betwist is dat door [eiseres] buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt voor een bedrag van € 3.847,80 heeft [eiseres] haar daarop ziende vordering niet nader onderbouwd. Deze vordering is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
5.11.
De bank geldt als de jegens [eiseres] in het ongelijk gestelde partij en zal veroordeeld worden in de aan de zijde van [eiseres] gevallen kosten. Deze worden begroot op:
explootkosten € 96,76
griffierecht 1.519,00
salaris advocaat
1.130,--(2,5 punten x factor 1 x tarief € 452,00)
totaal € 2.745,76
5.12.
[eiseres] geldt jegens de notaris en de makelaar als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal veroordeeld worden in de aan hun zijde tot aan deze uitspraak gevallen kosten. Deze kosten worden aan de zijde van de notaris gesteld op:
griffierecht € 1.519,--
salaris advocaat
1.130,--(2,5 punten x factor 1 x tarief € 452,--)
totaal € 2.649,--
Deze kosten worden aan de zijde van de makelaar eveneens gesteld op:
griffierecht € 1.519,--
salaris advocaat
1.130,--(2,5 punten x factor 1 x tarief € 452,--)
totaal € 2.649,--

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verstaat dat tegen [zoon] verstek is verleend;
6.2.
wijst de vorderingen jegens [zoon], de notaris en de makelaar af;
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de makelaar gevallen en begroot op € 2.649,--;
6.4.
veroordeelt de bank in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] gevallen en begroot op € 2.745,76, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,-- zonder betekening van dit vonnis en € 199,-- met betekening van dit vonnis;
6.5.
verbiedt de bank jegens [eiseres] aanspraak te maken op het onder 2.15 genoemde ontruimingsbeding, zodat zij de woning aan de [adres 1] te [plaats] kan blijven gebruiken en bewonen, zo lang zij leeft dan wel totdat zij zelf vrijwillig deze woning verlaat;
6.6.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de notaris gevallen en begroot op € 2.649,--;
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. K.H.A. Heenk en mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2015.