In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 april 2015 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposante, een belastingplichtige, had eerder een beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst, waarbij haar bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2010 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had op 30 september 2014 het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Opposante diende op 15 oktober 2014 verzet in tegen deze uitspraak, waarin zij stelde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft het verzet behandeld op 27 januari 2015, maar zowel opposante als de verweerder, de inspecteur van de Belastingdienst, waren niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken. In haar verzet heeft opposante aangevoerd dat zij in de gelegenheid moest worden gesteld zich persoonlijk te verweren tegen de ambtshalve aanslag. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en er geen geldige reden was voor de termijnoverschrijding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepstermijn eindigde op 5 maart 2014, terwijl het beroepschrift pas op 24 juni 2014 was ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 30 september 2014. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waarmee de eerdere beslissing in stand bleef. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.