ECLI:NL:RBGEL:2015:3779

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
05/820852-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van aanmerkelijke schuld bij verkeersongeluk met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 juli 2014 betrokken was bij een verkeersongeluk te Haaften, waarbij een mede-inzittende om het leven kwam en een andere inzittende zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol en het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie eiste een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen aanmerkelijke schuld was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na het drinken van alcohol, de controle over zijn voertuig verloor in een flauwe bocht, wat leidde tot een aanrijding met een boom. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke schuld zoals ten laste gelegd in het primair tenlastegelegde feit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, het niet voortdurend onder controle hebben van het voertuig, wel bewezen. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,- en een voorwaardelijke rijontzegging van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank overwoog dat, hoewel de verdachte niet schuldig was aan roekeloos rijgedrag, hij wel verantwoordelijk was voor het niet onder controle houden van zijn voertuig, wat de verkeersveiligheid in gevaar bracht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn spijt over de gevolgen van het ongeval en zijn goede contact met de nabestaanden van het slachtoffer. De uitspraak benadrukt de noodzaak van voorzichtigheid en oplettendheid in het verkeer, vooral na het gebruik van alcohol.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820852-14
Datum zitting : 29 mei 2015
Datum uitspraak : 12 juni 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum],
wonende: [adres]
raadsman : mr. S. Coenen, advocaat te Utrecht.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juli 2014 te Haaften, gemeente Neerijnen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Graaf Reinaldweg, komende uit de richting van Tuil en gaande in de richting van Hellouw, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam, onder invloed van
alcoholhoudende drank, alhans na het gebruik van alcoholhoudende drank heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
- aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, en/of
- dat door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en/of
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
- in of nabij een in die weg gelegen, voor hem, verdachte, naar links verlopende bocht, met dat motorijtuig in de (rechter)berm is gereden, althans is terechtgekomen, en/of
- ( vervolgens) met dat motorrijtuig in een slip is geraakt en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een, gezien zijn rijrichting, links van die weg staande boom, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (te weten de mede-inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig genaamd [slachtoffer 1]) werd gedood, en/of waardoor een ander (te weten de mede-inzittende van het door verdachte bestuurde motorrijtuig genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan, werd toegebracht;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 12 juli 2014 te Haaften, gemeente Neerijnen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Graaf Reinaldweg, komende uit de richting van Tuil en gaande in de richting van Hellouw, onder invloed van alcoholhoudende drank, alhans na het gebruik van alcoholhoudende drank
heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
- aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid van 80 kilometer per uur, en/of
- dat door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en/of
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
- in of nabij een in die weg gelegen, voor hem, verdachte, naar links verlopende bocht, met dat motorijtuig in de (rechter)berm is gereden, althans is terechtgekomen, en/of
- ( vervolgens) met dat motorrijtuig in een slip is geraakt en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een, gezien zijn rijrichting, links van die weg staande boom,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte reed op 12 juli 2014 als bestuurder van een personenauto over de Graaf Reinaldweg te Haaften, gemeente Neerijnen. Verdachte kwam uit de richting van Tuil en reed in de richting van Hellouw. Verdachte had, voordat hij de auto was ingestapt, alcoholhoudende drank (bier) gedronken.
Verdachte is in of bij een voor hem flauw naar links verlopende bocht in die weg de controle over de auto kwijtgeraakt, in de rechterberm terecht gekomen en in een slip geraakt. Hierna is verdachte, via de rijbaan, tegen een links van de weg staande boom gebotst. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de achterin zittende passagier [slachtoffer 1], naar voren bewegend, de arm van verdachte heeft aangeraakt en dat verdachte van die aanraking is geschrokken. Door die schrik heeft verdachte naar rechts gestuurd. Verdachte had de verantwoordelijkheid om de auto onder controle te houden. Verdachte heeft deze zorgplicht geschonden, waarbij meeweegt dat verdachte bier had gedronken voorafgaand aan het ongeval. Het is dan ook aan verdachte te wijten dat dit ongeval heeft plaatsgevonden. Naar de mening van de officier van justitie heeft verdachte daarmee een aanmerkelijke verkeersfout begaan in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, aangezien de voor een bewezenverklaring vereiste schuld ontbreekt. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is naar de mening van de verdediging sprake van afwezigheid van alle schuld.
Beoordeling door de rechtbank
Het primair tenlastegelegde: artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is in zijn algemeenheid vereist dat het rijgedrag van een verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van, ten minste, een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en voorts naar de overige omstandigheden van het geval.
Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de auto bestuurde terwijl in de auto de volgende passagiers zaten:
  • [slachtoffer 2] naast hem op de bijrijdersstoel,
  • [getuige 1] links achter verdachte,
  • [slachtoffer 1] achterin in het midden,
  • [getuige 2] rechts achterin.
[slachtoffer 2], [getuige 1], [slachtoffer 1] en [getuige 2] waren aangeschoten en gedroegen zich onrustig. Verdachte had de jongens gewaarschuwd dat ze rustig moesten doen, maar daar werd niet op gereageerd.
[slachtoffer 1] kwam op enig moment tussen de voorstoelen door naar voren, waarbij [slachtoffer 1] leunde op de rechterarm van verdachte, en wel zodanig dat hij de rechterarm van verdachte naar beneden duwde. Hierdoor maakte verdachte een ongewilde stuurbeweging naar rechts en kwam de personenauto in de rechterberm terecht. Verdachte probeerde vervolgens de auto weer de weg op te sturen. Daarna botste de auto tegen een aan de linkerkant van de weg staande boom.
De als getuige gehoorde [getuige 2] en [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte een stuurbeweging naar rechts maakte nadat [slachtoffer 1] naar voren was geleund en tegen de rechter arm van verdachte was aangekomen. De rechtbank ziet in deze verklaringen een ondersteuning voor de verklaring van verdachte over de toedracht.
De rechtbank dient dan nog de vraag te beantwoorden in hoeverre verdachte weerstand had moeten bieden aan de druk van [slachtoffer 1] op de rechter arm van verdachte, mede in aanmerking genomen het alcoholgebruik van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank laat het onderzoek ter terechtzitting teveel twijfels bestaan over de kracht, waarmee [slachtoffer 1] op de arm van verdachte heeft geleund, om te kunnen concluderen dat sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Ook overigens heeft de rechtbank op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet voldoende overtuiging bekomen dat de stuurbeweging naar rechts, waarmee de slippende beweging van de auto is ingezet, veroorzaakt is door een de verdachte in aanmerkelijke mate te verwijten gedraging.
Het primair tenlastegelegde acht de rechtbank dan ook niet bewezen en verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastegelegde: artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Anders dan de raadsman heeft bepleit, is op grond van het onderzoek ter terechtzitting naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte geen enkele schuld aan het ongeval treft. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Nu de stuurbewegingen van verdachte als bestuurder van de personenauto niet alleen hebben geleid tot het ongeval, maar ook ertoe hebben geleid dat de auto op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is terecht gekomen, is de rechtbank van oordeel dat het overige verkeer kon worden gehinderd.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 12 juli 2014 te Haaften, gemeente Neerijnen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Graaf Reinaldweg, komende uit de richting van Tuil en gaande in de richting van Hellouw, na het gebruik van alcoholhoudende drank
heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
- dat door hem bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad, en
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en
- in of nabij een in die weg gelegen, voor hem, verdachte, naar links verlopende bocht, met dat motorijtuig in de (rechter)berm is gereden, en
- ( vervolgens) met dat motorrijtuig in een slip is geraakt en
- ( vervolgens) is gebotst tegen, een, gezien zijn rijrichting, links van die weg staande boom,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, en het verkeer op die weg kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 14 april 2015.
Verdachte is in strafrechtelijke zin verantwoordelijk voor het ongeval waarbij één van zijn vrienden is overleden en een andere vriend is gewond geraakt. Ondanks dat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, valt verdachte wel het verwijt te maken dat hij in onvoldoende mate de controle over het door hem bestuurde voertuig heeft behouden.
Anderzijds is het de rechtbank duidelijk dat verdachte deze gevolgen niet heeft gewild en dat hij een goede vriend is verloren. Verdachte heeft ter terechtzitting blijk gegeven zich schuldig te voelen over de gevolgen van het ongeval. Ook weegt de rechtbank mee dat hij goed contact met de nabestaanden van zijn overleden vriend en zijn vrienden heeft onderhouden.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte nog in aanmerking genomen dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
De rechtbank acht - ook gelet op de gebruikelijke strafrechtelijke reacties op soortgelijke verkeersovertredingen - een geldboete passend.
Vanuit het oogpunt van normhandhaving acht de rechtbank bovendien een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats, nu verdachte de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. De rechtbank zal de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen met als doel om verdachte voor de toekomst extra te motiveren tot het blijvend in acht nemen van de in het verkeer benodigde voorzichtigheid en oplettendheid.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een
geldboetevan
€ 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
ontzeggingvan de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt dat deze bijkomende straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een
proeftijd van 2 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gegeven door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Gelderland-Zuid, district De Waarden, team Geldermalsen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0800 2014067754, gesloten op 18 november 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 mei 2015.