ECLI:NL:RBGEL:2015:3778

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
05/820516-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rij-instructeur wegens aanranding tijdens rijles

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juni 2015 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een rij-instructeur, die beschuldigd werd van aanranding van een leerling tijdens een rijles op 5 april 2013 in de gemeente West Maas en Waal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, terwijl hij rijles gaf, zijn hand op het bovenbeen en de borst van de leerling heeft gelegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, mede ondersteund door getuigenverklaringen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en voerde aan dat de aangifte valse beschuldigingen waren, mogelijk ingegeven door de voormalige werkgever van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging gedeeltelijk nietig was, maar dat de handeling van de verdachte, het leggen van zijn hand op de borst van de aangeefster, wel bewezen kon worden. De rechtbank kwalificeerde deze handeling als een ontuchtige handeling en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van honderd uren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820516-14
Data zittingen : 3 april en 29 mei 2015
Datum uitspraak : 12 juni 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum],
wonende: [adres]
raadsvrouw : mr. S. Carli, advocaat te Roermond.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip op of omstreeks 05 april 2013 in de gemeente West Maas en Waal, althans in het arrondissement Oost-Nederland, (telkens) door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het leggen van zijn, verdachtes, hand en/of knijpen in/op het bovenbeen (richting lies) van die [slachtoffer] en/of het betasten en/of vastpakken en/of knijpen in een borst van die [slachtoffer] bestaande die feitelijkheden uit het uitvoeren van voornoemde handeling(en) tijdens een rijles, die verdachte aan die [slachtoffer] gaf, en op het moment dat
die [slachtoffer] doende was een auto te besturen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op 5 april 2013 bevond verdachte zich op de route van Appeltern naar Puiflijk in de gemeente West Maas en Waal [2] in een lesauto, terwijl hij, als rij-instructeur [3] , rijles gaf aan [slachtoffer]. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aangifte voldoende steun vindt in de inhoud van de overige bewijsmiddelen, zodat voldaan is aan het wettig bewijsminimum. Het ten laste gelegde feit kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent dat sprake is geweest van ook maar enige onbetamelijke gedraging van hem in de richting van aangeefster. De seksueel getinte gesprekken, die aangeefster beschrijft, hebben weliswaar plaatsgevonden, maar waren op initiatief van aangeefster. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat de voormalige werkgever van verdachte, de Verkeersschool [bedrijfsnaam], de verklaring van aangeefster heeft gebruikt om het ontslag van verdachte af te dwingen. Aangeefster zou na het ontslag van verdachte gratis rijlessen hebben ontvangen van de voormalige werkgever van verdachte. Zowel aangeefster als de voormalige werkgever hadden dus belang bij een valse aangifte.
Beoordeling door de rechtbank
Partieel nietige dagvaarding
Als subsidiaire pleegplaats is in de tenlastelegging opgenomen: 'arrondissement Oost-Nederland'. De rechtbank overweegt ambtshalve dat het arrondissement 'Oost-Nederland' sinds 1 april 2013 niet meer bestaat, terwijl de tenlastelegging als pleegdatum 5 april 2013 vermeldt. In zoverre is de tenlastelegging dus nietig.
Hand op been
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte zijn hand op haar been heeft gelegd. [5] Zij heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 29 mei 2015 als getuige deze verklaring herhaald en toegelicht. De rechtbank acht haar verklaring geloofwaardig en heeft de overtuiging bekomen dat verdachte, tijdens de rijles met aangeefster, zijn hand op haar bovenbeen heeft gelegd.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het leggen van verdachtes hand op het bovenbeen van aangeefster, mede gelet op de context van seksueel getinte gesprekken, in strijd is met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van een ontuchtige handeling.
Nu evenwel niet blijkt op welke locatie deze ontuchtige handeling exact heeft plaats gevonden, kan niet worden bewezen dat deze ontuchtige handeling heeft plaatsgevonden in de gemeente West Maas en Waal, zoals opgenomen in de tenlastelegging.
Verdachte wordt dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Hand op borst
Ten overstaan van de politie heeft aangeefster verklaard dat zij op 5 april 2013 ter hoogte van Appeltern-Horssen reed. [6] Tijdens de rijles voerde verdachte seksistische gesprekken. [7] Terwijl verdachte en aangeefster aan het praten waren, zag aangeefster vanuit haar ooghoeken dat verdachte naar haar borsten keek. Voordat aangeefster het wist, zat verdachte met zijn rechterhand aan haar borst. Aangeefster voelde dat verdachte in haar borst kneep. Aangeefster schrok hiervan. Op dat moment reden aangeefster en verdachte op het stukje van Appeltern naar Puiflijk. [8] Ter terechtzitting van 29 mei 2015 heeft aangeefster haar verklaring bij de politie op dit punt onder ede bevestigd. [9]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een paar uur nadat het was voorgevallen door [slachtoffer] werd gebeld. [slachtoffer] vertelde dat ze rijles had gehad en dat ze door haar rij-instructeur bij haar borsten was gegrepen. [getuige 1] heeft [slachtoffer] geadviseerd om aangifte te doen. [slachtoffer] was lichtelijk overstuur en een beetje van slag toen ze [getuige 1] aan de telefoon had. [10]
Ook de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] hem heeft verteld dat verdachte tijdens de rijles haar bij haar borst had gegrepen. [11] Hij hoorde aan haar stem dat er echt iets aan de hand was, ze wilde hem iets vertellen en dat durfde ze niet over de telefoon [12] .
Ten slotte heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat hij van [getuige 2] heeft gehoord dat verdachte aan de borst van [slachtoffer] had zitten voelen. [13]
De rechtbank stelt vast dat aangeefster gedetailleerd en consistent heeft verklaard. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen, temeer daar de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] de verklaringen van aangeefster ondersteunen, in het bijzonder waar twee van de drie getuigen verklaren over de kennelijk emotionele toestand waarin aangeefster verkeerde toen ze hen wilde vertellen wat verdachte had gedaan, hetgeen maakte dat zij haar geloofden.
Ten slotte draagt ook de verklaring van verdachte zelf bij aan de overtuiging bij de rechtbank dat hij het ten laste gelegde heeft begaan. Immers, ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij inderdaad een seksueel getint gesprek met aangeefster had tijdens een rijles, welke verklaring een gedeeltelijke bevestiging is van de verklaring van aangeefster. [14]
De rechtbank merkt ten slotte op dat niet aannemelijk is geworden dat door de verklaring van aangeefster het ontslag van verdachte werd afgedwongen of dat aangeefster uit was op financieel voordeel. Aangeefster heeft hierover verklaard dat zij drie weken na het incident met de eigenaren van de rijschool heeft gesproken over een mogelijke financiële tegemoetkoming. [15] De rechtbank gaat dan ook aan voorbij aan het betoog dat sprake is van een valse aangifte.
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande de overtuiging dat verdachte een hand op de borst van aangeefster heeft gelegd. Het leggen van een hand op de borst van aangeefster is een handeling van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm. De rechtbank kwalificeert deze gedraging dan ook als een ontuchtige handeling.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 05 april 2013 in de gemeente West Maas en Waal, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het betasten en vastpakken van een borst van die [slachtoffer], en bestaande die feitelijkheden uit het uitvoeren van voornoemde handeling tijdens een rijles, die verdachte aan die [slachtoffer] gaf, op het moment dat die [slachtoffer] doende was een auto te besturen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en voorts tot het verrichten van honderd uren werkstraf subsidiair vijftig dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 18 februari 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 27 maart 2015.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling, terwijl hij de rijinstructeur van aangeefster was. Door deze handeling heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Verdachte heeft zich daarbij niet bekommerd om de gevoelens van aangeefster. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank zal er echter rekening mee houden dat het hier gaat om een feit dat ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden, op grond waarvan naar het oordeel van de rechtbank met een geheel voorwaardelijke straf kan worden volstaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart de dagvaarding partieel nietig, zoals vermeld onder 2;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot :
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de
proeftijd die op twee jarenwordt bepaald, te weten:
dat de veroordeelde zich niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gegeven door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. P.C. Quak en mr. E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juni 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Gelderland-Zuid, divisie COZ Zedenzaken, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL084A 2013033459-4, gesloten op 7 april 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], p. 21, tweede alinea, derde alinea en vijfde alinea.
3.Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2015.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], p. 20, vierde alinea.
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], p. 21, eerste alinea
6.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], p. 21, tweede alinea.
7.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], p. 20, zevende alinea.
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], p. 21, derde tot en met de vijfde alinea.
9.De verklaring van getuige [slachtoffer], afgelegd ter terechtzitting van 29 mei 2015.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 25, tweede, vierde, vijfde en zesde alinea.
11.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], p. 29, derde alinea.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], p. 19, tweede alinea
13.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], p. 31, vierde alinea.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 3 april 2015
15.De verklaring van getuige [slachtoffer], afgelegd ter terechtzitting van 29 mei 2015.