ECLI:NL:RBGEL:2015:3728

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juni 2015
Publicatiedatum
10 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3936
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van thuiszorg en dierenpension na dienstongeval

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de korpschef van politie. Eiseres verzocht om vergoeding van kosten die zij had gemaakt na een dienstongeval, waarbij zij letsel had opgelopen tijdens een Integrale beroepsvaardigheids-training (IBT-training). De kosten betroffen onder andere thuiszorg en de verzorging van haar hond in een dierenpension. De korpschef had eerder de vergoeding van de kosten van thuiszorg en het dierenpension afgewezen, maar de kosten van fysiotherapie wel toegewezen. Eiseres ging in beroep tegen deze afwijzing.

De rechtbank overwoog dat artikel 53 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) een (anti-)hardheidsbepaling is, die in bijzondere gevallen een tegemoetkoming kan bieden in noodzakelijke kosten die verband houden met ziekte. De rechtbank stelde vast dat de kosten van thuiszorg en het dierenpension geen kosten van geneeskundige behandeling of verzorging zijn en dat artikel 54 van het Barp daarom geen grondslag biedt voor vergoeding. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een bijzonder geval, en dat de kosten van de thuiszorg en het dierenpension redelijkerwijs voor haar rekening moesten komen.

Daarnaast werd de vraag behandeld of de weigering van de vergoeding in strijd was met goed werkgeverschap. De rechtbank concludeerde dat goed werkgeverschap niet automatisch leidt tot een vergoedingsplicht, en dat eiseres geen feiten had aangedragen die duidden op een schending van de zorgplicht van de werkgever. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/3936

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om vergoeding van de door haar gemaakte kosten van de thuiszorg en van het dierenpension afgewezen en het verzoek om vergoeding van de kosten van fysiotherapie toegewezen.
Bij besluit van 18 maart 2013 [lees: 2014], verzonden op 1 mei 2014, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2015. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.G. Haverkamp.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Eiseres heeft op 15 maart 2011 deelgenomen aan een Integrale beroepsvaardigheids-training (IBT-training), waarbij zij letsel heeft opgelopen. Eiseres heeft vervolgens kosten gemaakt met betrekking tot fysiotherapeutische behandeling, huishoudelijke hulp door de thuiszorg en de verzorging van haar hond door een dierenpension.
1.3
Bij besluit van 18 maart 2013 heeft verweerder het voorval aangemerkt als een dienstongeval in de zin van artikel 54 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
1.4
Bij brief van 7 november 2013 heeft eiseres verweerder verzocht om vergoeding van de door haar gemaakte kosten van fysiotherapie, van de thuiszorg en van het dierenpension.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat alleen kosten van geneeskundige behandeling of verzorging, in dit geval enkel de kosten van fysiotherapie, voor vergoeding op de voet van artikel 54 van het Barp in aanmerking kunnen komen en dat artikel 53 Barp evenmin een grondslag biedt voor vergoeding van de overige kosten, nu volgens verweerder geen sprake is van een bijzonder geval en dat bovendien de kosten van het dierenpension onvoldoende verband houden met de ziekte van eiseres en de kosten van de thuiszorg enkel de eigen bijdrage betreffen en om die reden redelijkerwijs voor haar rekening dienen te blijven.
3. Uit het beroepschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat de kosten van de thuiszorg en van het dierenpension geen kosten van geneeskundige behandeling of verzorging betreffen en dat artikel 54 van het Barp daarom geen grondslag biedt voor vergoeding. In geschil is enkel of verweerder daartoe was gehouden op grond van artikel 53 van het Barp dan wel op grond van goed werkgeverschap.
4.1
Ingevolge artikel 53 van het Barp kan in bijzondere gevallen aan de ambtenaar een tegemoetkoming worden verleend in noodzakelijk gemaakte kosten die verband houden met ziekte die de ambtenaar voor zichzelf en zijn medebelanghebbenden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling wordt voorzien en deze kosten redelijkerwijze niet te zijnen laste kunnen blijven.
4.2
Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de in dit artikel neergelegde bevoegdheid om over de uitvoering van dit artikel nadere regels vast te stellen.
5. De rechtbank stelt voorop dat artikel 53 van het Barp het karakter heeft van een (anti-) hardheidsbepaling waarbij verweerder aanvankelijk mag volstaan met na te gaan of de betrokkene de aanwezigheid heeft aangetoond van een bijzonder geval, waarbij de kosten redelijkerwijs niet te zijnen laste kunnen blijven. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 februari 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BC5625) aangaande een gelijkluidend artikel (artikel 63 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie).
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat van een dergelijk bijzonder geval sprake is. Het feit dat de kosten zich niet zouden hebben voorgedaan zonder het dienstongeval, is daarvoor onvoldoende, nu het Barp reeds anderszins voorziet in een regeling voor de gevolgen van een dienstongeval. Voorts kan niet worden geoordeeld dat de kosten van de thuiszorg redelijkerwijs niet voor rekening van eiseres kunnen komen, nu het een eigen bijdrage betreft die onbetwist inkomens-afhankelijk is. De kosten van het dierenpension treffen hetzelfde lot. Hoewel de rechtbank wel wil aannemen dat eiseres geen andere keuze had dan haar hond onder te brengen in een dierenpension, is de rechtbank van oordeel dat dergelijke gevolgen van gemaakte keuzen die volledig in de privésfeer liggen, in redelijkheid niet op de werkgever kunnen worden afgewenteld. Dat eiseres alleenstaand is en nauwelijks beschikt over een sociaal vangnet, doet daar onvoldoende aan af. Nu verweerder terecht heeft geoordeeld dat van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 53 van het Barp geen sprake is, was hij ook niet bevoegd om op die voet een tegemoetkoming in de kosten te verstrekken.
7. Dan spitst het geding zich toe op de vraag of sprake is van strijd met goed werkgeverschap door een vergoeding te weigeren. Goed werkgeverschap kan op zichzelf een vergoedingsplicht meebrengen, maar deze is beperkt tot schade die voortvloeit uit schending van de zorgplicht van de werkgever, dan wel uit een als onrechtmatige gedraging aan te merken fout van een ondergeschikte. Volgens de CRvB bestaan in het ongeschreven recht onvoldoende aanknopingspunten om uit te gaan van een stelsel van risicoaansprakelijkheid voor de werkgever. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit moet worden geconcludeerd dat sprake is van schending van de zorgplicht met betrekking tot de IBT-training, dan wel van een als onrechtmatige gedraging aan te merken fout van een ondergeschikte. Van een verplichting van vergoeding van de schade door verweerder op basis van goed werkgeverschap is naar het oordeel van de rechtbank daarom evenmin sprake.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.P. Heijmans, voorzitter, mr. J.M. Hamaker en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.