In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de korpschef van politie. Eiseres verzocht om vergoeding van kosten die zij had gemaakt na een dienstongeval, waarbij zij letsel had opgelopen tijdens een Integrale beroepsvaardigheids-training (IBT-training). De kosten betroffen onder andere thuiszorg en de verzorging van haar hond in een dierenpension. De korpschef had eerder de vergoeding van de kosten van thuiszorg en het dierenpension afgewezen, maar de kosten van fysiotherapie wel toegewezen. Eiseres ging in beroep tegen deze afwijzing.
De rechtbank overwoog dat artikel 53 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) een (anti-)hardheidsbepaling is, die in bijzondere gevallen een tegemoetkoming kan bieden in noodzakelijke kosten die verband houden met ziekte. De rechtbank stelde vast dat de kosten van thuiszorg en het dierenpension geen kosten van geneeskundige behandeling of verzorging zijn en dat artikel 54 van het Barp daarom geen grondslag biedt voor vergoeding. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een bijzonder geval, en dat de kosten van de thuiszorg en het dierenpension redelijkerwijs voor haar rekening moesten komen.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de weigering van de vergoeding in strijd was met goed werkgeverschap. De rechtbank concludeerde dat goed werkgeverschap niet automatisch leidt tot een vergoedingsplicht, en dat eiseres geen feiten had aangedragen die duidden op een schending van de zorgplicht van de werkgever. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.