Artikel 4 Vrijstellingen
De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:
a. voorwerpen, waarvan de gemeente ter zake van het gebruik van de door de openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop het voorwerp of de voorwerpen zich bevinden een recht heft op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, dan wel waarvoor een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen en is betaald;
b. voorwerpen, waarvan de gemeente genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, met uitzondering van voorwerpen die in gebruik zijn bij een derde;
c. voorwerpen, welke op grond van een wettelijk voorschrift, een overeenkomst of anderszins rechtens moeten worden gedoogd;
(…)”
10. Op grond van de Tarieventabel, behorende bij de verordening precariobelasting 2012 bedraagt het tarief voor leidingen, kabels en buizen € 2,28 per strekkende meter per jaar.
11. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag precariobelasting terecht en naar het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil:
- of de aanslag in strijd is met artikel 4 van de Verordening, gelet op de gesloten overeenkomsten;
- of het tarief onevenredig en/of willekeurig is;
- of de uitspraak op bezwaar in strijd is met het motiverings- en het zorgvuldigheidsbeginsel;
- of recht bestaat op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
Beoordeling van het geschil
12. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat zich een belastbaar feit heeft voorgedaan in de zin van artikel 2 van de Verordening. Eiseres is terecht aangemerkt als belastingplichtige, omdat zij als beheerder van de netwerken degene is ten behoeve van wie het elektriciteitsnetwerk onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond wordt gehouden. Eiseres beroept zich echter in de eerste plaats op de gesloten overeenkomsten, die aan heffing in de weg zouden staan.
13. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de rechten van [D] zijn overgegaan op [B], gelet op de (juridische) fusies en naamswijzigingen, die zijn toegelicht met stukken. Een fusie is immers op grond van artikel 3:80, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek een vorm van verkrijging van goederen onder algemene titel. Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres geen inzage heeft gegeven in splitsingen die hebben plaatsgevonden, waarbij mogelijk rechten aan andere ondernemingen zijn overgedragen. Nu echter het - kort gezegd - in eigendom hebben en beheren van elektriciteitsleidingen de activiteit van [B] is, acht de rechtbank het aannemelijk dat de daarmee samenhangende rechten jegens de gemeente op haar zijn overgegaan. [B] dient dan ook als rechtsopvolger onder algemene titel van [D] te worden beschouwd. Voor zover de gemeente gehouden is op grond van de overeenkomsten de aanwezigheid van de onderhavige elektriciteitsleidingen te gedogen, kan dan ook geen precariobelasting worden geheven. Daarbij is niet van belang in hoeverre eiseres zelf partij bij de desbetreffende overeenkomsten is. De verplichting tot gedogen opgenomen in artikel 4, aanhef en onder c, van de Verordening is in algemene bewoordingen gesteld en gekoppeld aan de voorwerpen die moeten worden gedoogd. Dit betreft een vrijstelling die ook voor de heffing van eiseres gevolgen heeft.
14. Voor de vraag naar de reikwijdte van de overeenkomsten is echter evenzeer van belang dat de gemeente enkele keren is heringedeeld. Er zijn overeenkomsten gesloten met de voormalige gemeenten [Q], [R], [V] en [q]. In 1986 en 1987 zijn aanvullende overeenkomsten gesloten met de gemeenten [Q], [R] en [q].
15. Partijen zijn het erover eens dat de gemeenten waarmee in de jaren ’20 overeenkomsten zijn gesloten de huidige plaatsen [Q], [R], [S], [V], [W], [q], [t], [r] en [s] omvatten.
16. Op de gemeentelijke herindeling van 1955 is de Wet tot gemeentelijke herindeling van de [ZZ] van toepassing ([J]). Ingevolge artikel 3, eerste lid, van deze wet zijn alle rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen der gemeenten, welker gebied krachtens deze wet geheel of gedeeltelijk overgaat naar een andere of een nieuwgevormde gemeente, betrekking hebbende op of gelegen in het overgaande gebied, te rekenen van 1 juli 1955 overgegaan op die andere of nieuwgevormde gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
17. Op de fusie in 1999 is de Wet algemene regels herindeling van toepassing. Op grond van de artikelen 44 en 45 van die wet - voor zover thans van belang - gaan als uitgangspunt op de datum van herindeling alle rechten en verplichtingen van een op te heffen gemeente over op de gemeente waaraan haar gebied wordt toegevoegd. Ten aanzien van de rechten en verplichtingen die verband houden met de voorziening van elektriciteit treedt bij opheffing van een gemeente de in de betrokken herindelingswet aan te wijzen gemeente voor die gemeente in de plaats, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
18. Naar het oordeel van de rechtbank zijn aldus de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten uit 1924, 1925, 1926 en 1929 overgegaan op de gemeente. Die verplichtingen bestonden uit het gedogen van elektrische leidingen op het grondgebied van die (oude) gemeenten. Naar het oordeel van de rechtbank kan een fusie van gemeenten er niet toe leiden dat méér verplichtingen overgaan of ontstaan dan zijn overeengekomen. Dit brengt mee dat de nieuwe gemeenten louter gehouden waren de leidingen te gedogen op die delen van het grondgebied van de gemeenten waarop de overeenkomsten betrekking hebben. Partijen zijn het erover eens dat deze geen betrekking hebben op [T], [U], [v] en [u].
19. Ter zake van de overeenkomsten uit 1986/1987 overweegt de rechtbank dat daaruit niet blijkt dat de betrokken partijen hebben beoogd de regelingen uit de jaren ’20 uit te breiden tot de overige plaatsen. Partijen zijn een nadere regeling overeengekomen ter zake van 10 kV- en laagspanningsleidingen, maar nu deze regelingen zijn overeengekomen in het licht van de bestaande overeenkomsten uit de jaren ’20, legt de rechtbank, bij gebreke van een uitdrukkelijke andersluidende bepaling, de overeenkomsten zo uit dat deze betrekking hebben op hetzelfde gebied als de overeenkomsten uit de jaren ’20. Daarbij betrekt de rechtbank tevens het feit dat voor de overige leidingen (hoogspanningsleidingen) de oude overeenkomsten ongewijzigd zijn blijven voortbestaan.
20. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat een privaatrechtelijke vergoeding van € 0 is overeengekomen en betaald voor het netwerk. Daarmee is een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening. Daargelaten dat deze afspraak slechts betrekking heeft op de leidingen die reeds op grond van artikel 4, aanhef en onder c, van de Verordening zijn vrijgesteld, moet uit de toevoeging van de woorden “en is betaald” in artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening worden afgeleid dat een vergoeding van nihil niet als een vergoeding in de zin van deze bepaling kan worden beschouwd. Ook langs deze weg is er derhalve geen grond voor vrijstelling van de overige leidingen.
21. Gelet op het voorgaande is verweerder bevoegd precariobelasting te heffen voor zover het leidingen in of op het grondgebied van de voormalige gemeenten [T] en [U] en de plaatsen [v] en [u] betreft. Verweerder heeft bij brief van 6 oktober 2014 aan de hand van nameting van de gegevens van eiseres aangegeven dat de totale lengte van de leidingen in deze vier gebieden tezamen 58.977 meter bedraagt. Eiseres heeft deze lengte niet betwist. Uitgaand van een tarief van € 2,28 per strekkende meter leidt dit tot een aanslag van € 134.467.
22. De rechtbank verwerpt de stelling van eiseres dat de precariotarieven onevenredig hoog zijn. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiseres over de hoogte van de heffing per adres kan niet leiden tot de gevolgtrekking dat de tariefstelling leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Ook acht de rechtbank een tarief van € 2,28 per strekkende meter op zichzelf niet disproportioneel of willekeurig, te meer nu dit tarief in lijn ligt met de tarieven in andere gemeenten, waarnaar verweerder in het verweerschrift heeft verwezen.
23. Naar het oordeel van de rechtbank is de uitspraak op bezwaar ten slotte niet in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder is bij de berekening van het aantal meters uitgegaan van de lengte die eiseres zelf heeft opgegeven. Het zorgvuldigheidsbeginsel strekt niet zo ver dat verweerder, indien daarvoor geen concrete aanwijzingen zijn, deze opgave uit zichzelf zou dienen te controleren. De grondslag voor de heffing is te vinden in de Verordening. Er is in beginsel sprake van een belastbaar feit en het is aan eiseres om haar beroep op een vrijstelling te onderbouwen. Ook is de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd, nog daargelaten dat een gebrek in de motivering er niet toe kan leiden dat de aanslag komt te vervallen. Evenmin is er naar het oordeel van de rechtbank strijd met het rechtszekerheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel, nu voor het thans resterende deel van de aanslag nimmer het vertrouwen is gewekt dat geen precariobelasting geheven zou (kunnen) worden.
24. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en wordt de aanslag verminderd tot € 134.467.
25. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 734 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 244, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde € 490 en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.