ECLI:NL:RBGEL:2015:3677

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
9 juni 2015
Zaaknummer
194953
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in een onteigeningszaak met vaststelling van schadeloosstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 april 2015 een eindvonnis gewezen in een onteigeningszaak tussen de gemeente Beuningen en een gedaagde partij. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 3 december 2014, gevolgd door verschillende akten van beide partijen. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 2 juli 2014 al vastgesteld dat de gedaagde recht heeft op een schadeloosstelling van € 1.708.255,-. De gemeente had eerder een voorschot van € 1.218.105,- toegekend, waardoor er nog een bedrag van € 490.150,- resteert dat aan de gedaagde moet worden uitbetaald. De rechtbank heeft ook de kosten van juridische en deskundige bijstand beoordeeld, waarbij de gedaagde recht heeft op € 44.316,29 voor juridische bijstand en € 18.467,63 voor deskundige bijstand. De gemeente is veroordeeld om deze bedragen te betalen, evenals de wettelijke rente over het verschil tussen de uiteindelijke schadeloosstelling en het voorschot. De rechtbank heeft de gemeente ook veroordeeld in de kosten van de procedure en heeft bepaald dat de uitspraak gepubliceerd zal worden in De Gelderlander, editie Nijmegen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 194953 / HA ZA 10-42 ON
Vonnis van 8 april 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE BEUNINGEN
zetelend te Beuningen
eiseres
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem
tegen
[gedaagde]
gedaagde
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van deze rechtbank van 3 december 2014 (hierna: het tussenvonnis)
- de akte na tussenvonnis van [gedaagde] van 14 januari 2015
- de antwoordakte na tussenvonnis van de gemeente van 11 februari 2015.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
De rechtbank blijft bij hetgeen zij in het tussenvonnis heeft overwogen en beslist. Daarin heeft zij [gedaagde] de gelegenheid gegeven te reageren op een aantal punten die de gemeente in haar antwoordakte van 8 oktober 2014 aan de orde had gesteld. [gedaagde] heeft dat gedaan en daarbij ook een specificatie van de kosten van deskundigenbijstand in het geding gebracht. De gemeente kon vervolgens nog reageren op die specificatie. Dat heeft zij gedaan in haar laatste akte (onder 6.). Voor zover de gemeente in die akte op meer punten heeft gereageerd zal de rechtbank die reactie buiten beschouwing laten.
2.2
De gemeente vindt de totale tijdsbesteding van mr. Linssen in beide zaken (de onderhavige zaak en de parallelzaak tegen Hammen) buitensporig. De gemeente stelt dat onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de tijdsbesteding door mr. Linssen aan de onderhavige zaak niet buitensporig is, gelet op de lange periode waarin mr. Linssen [gedaagde] reeds heeft bijgestaan. Daarbij kan niet uit het oog worden verloren dat drie pleidooien hebben plaatsgevonden en dat de deskundigen, exclusief het concept-rapport, al drie keer hebben gerapporteerd, met alle gevolgen voor productie van stukken door en communicatie met de advocaten van dien.
2.3
De gemeente kon zich in dat verband ook niet aan de indruk onttrekken dat dezelfde werkzaamheden in beide zaken twee keer in rekening zijn gebracht tegen de tijd die met één verrichting ten behoeve van beide zaken gemoeid was. [gedaagde] (mr. Linssen) heeft dat in zijn laatste akte echter gemotiveerd weersproken. De rechtbank heeft dan ook geen reden om die indruk van de gemeente te volgen.
2.4
Ook op het punt van het uurtarief van mr. Linssen heeft [gedaagde] gereageerd. Het gaat volgens [gedaagde] om het in 2009 overeengekomen uurtarief, dat sindsdien steeds is gehanteerd. De rechtbank acht het tarief in verband met de aan de beschreven werkzaamheden bestede tijd redelijk en zal van dat tarief uitgaan.
2.6
[gedaagde] heeft de kosten van deskundigenbijstand gespecificeerd. De gemeente constateert dat volgens die specificatie drie maal een descente in rekening is gebracht terwijl er maar één descente is geweest. Met de laatste twee gedeclareerde descentes moeten echter de laatste twee pleidooien zijn bedoeld. De rechtbank zal dit verweer derhalve passeren.
2.7
Voor het overige heeft de gemeente geen bezwaren tegen de overgelegde specificatie ingebracht. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de gedeclareerde uren. De rechtbank acht ook hier het tarief in verband met de aan de beschreven werkzaamheden bestede tijd redelijk en zal van dat tarief uitgaan. Daaraan doet niet af dat het tarief van de partijdeskundige in de zaak tegen Hammen lager was. In dit verband heeft [gedaagde] erop gewezen dat het met de deskundige, M. de Rooij, in de onderhavige zaak overeengekomen tarief aansluit bij de door ZLTO in 2009 gehanteerde tarieven.
2.8
Op de vraag of [gedaagde] de btw kan verrekenen heeft deze ontkennend geantwoord. De rechtbank zal het bedrag aan kosten voor juridische en deskundige bijstand daarom inclusief btw toewijzen.
2.9
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] voor kosten van juridische bijstand toekomt € 44.316,29 en voor kosten van deskundige bijstand € 18.467,63. De gemeente zal daartoe worden veroordeeld, evenals in de overige kosten van de procedure die aan de zijde van [gedaagde] zijn gevallen. Het geheven griffierecht bedraagt € 262,-. Bijgeheven moet nog worden € 1.271,-.
2.1
In het tussenvonnis van 2 juli 2014 heeft de rechtbank al overwogen dat [gedaagde] per de peildatum als schadeloosstelling toekomt € 1.708.255,-. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 12 mei 2010 een voorschot op de schadeloosstelling toegekend van
€ 1.218.105,-. Er resteert aan uit te betalen schadeloosstelling dus nog € 490.150,-.
2.11
[gedaagde] heeft recht op vergoeding van het nadeel dat hij lijdt doordat hij na de onteigening niet direct over de gehele aan hem toekomende schadeloosstelling heeft kunnen beschikken. Voor de vergoeding van dit nadeel wordt aangesloten bij de wettelijke rente over het verschil tussen de uiteindelijke schadeloosstelling en het voorschot gedurende de periode tussen de onteigening en de datum van dit vonnis. Die rente bedraagt € 78.755,88.

3.De beslissing

De rechtbank
stelt de schadeloosstelling voor [gedaagde] voor de onteigening van
- het perceel kadastraal bekend gemeente Beuningen, sectie G nummer 18, terrein (grasland), groot 02.08.60 ha, grondplannummer 2
- het perceel kadastraal bekend gemeente Beuningen, sectie G nummer 43, terrein (grasland), groot 04.31.20 ha, grondplannummer 3
- het perceel kadastraal bekend gemeente Beuningen, sectie G nummer 47, terrein (grasland), groot 02.62.50 ha, grondplannummer 4
vast op € 1.708.255,-,
veroordeelt de gemeente tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen
€ 568.905,88 (vijfhonderdachtenzestigduizendnegenhonderdenvijf euro en achtentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag na deze uitspraak,
veroordeelt de gemeente in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van
[gedaagde] bepaald op € 44.316,29 voor kosten van juridische bijstand en geheven vast recht en € 18.467,63 voor kosten van deskundige bijstand, alsmede € 1.271,- wegens bij te heffen vast recht,
veroordeelt de gemeente in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, voor zover deze nog niet zijn voldaan,
wijst aan als nieuwsblad waarin de griffier van deze rechtbank een uittreksel van deze uitspraak zal publiceren: De Gelderlander, editie Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, H.C.A. Walda en J. Berkvens en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2015.