ECLI:NL:RBGEL:2015:3661

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
256772
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op dwaling afgewezen, volgt bewijsopdracht in civiele procedure tussen VCT en Pack-It

In deze civiele procedure tussen de besloten vennootschap VIETNAM CONSULT & TRADING BV (VCT) en PACK-IT BV, heeft de Rechtbank Gelderland op 29 april 2015 een vonnis gewezen. De zaak betreft een beroep op dwaling door Pack-It, die stelde dat zij bij het aangaan van de overeenkomst met VCT verkeerde in de veronderstelling dat de hoogte van het subsidiebedrag enkel afhankelijk was van haar investeringen in Vietnam. Pack-It was zich er niet van bewust dat het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, de EVD, het recht had om de subsidie achteraf te verlagen of zelfs tot nihil te stellen. VCT betwistte het beroep op dwaling en voerde aan dat Pack-It de overeenkomst had bevestigd, ondanks dat zij op de hoogte was van de verkeerde veronderstellingen.

De rechtbank oordeelde dat Pack-It, nadat zij op de hoogte was gekomen van de onjuiste veronderstellingen, de overeenkomst niet heeft vernietigd en dat VCT gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de bevestiging van de overeenkomst door Pack-It. Het beroep op dwaling werd afgewezen, en Pack-It werd opgedragen te bewijzen dat op 16 november 2009 een overeenkomst was gesloten waarin zij aan VCT een vergoeding van 14% over het uiteindelijk geïnvesteerd vermogen verschuldigd zou zijn. De rechtbank bepaalde dat, indien Pack-It getuigenbewijs wil leveren, dit zal plaatsvinden op een door de rechtbank vast te stellen datum.

De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het opgeven van getuigen en verhinderdagen, waarna het getuigenverhoor zal worden gepland. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/256772 / HA ZA 13-848
Vonnis van 29 april 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VIETNAM CONSULT & TRADING BV,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. J.M. Hesselink te Amstelveen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PACK-IT BV,
gevestigd te Wijchen,
gedaagde,
advocaat mr. C.P.J. Clarijs te Tilburg.
Partijen zullen hierna VCT en Pack-It genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 juli 2014
- het proces-verbaal van niet gehouden getuigenverhoor d.d. 26 november 2014
- de akte van Pack-It
- de “antwoordakte dwaling” van VCT.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De (verdere) beoordeling van het geschil

2.1.
In het laatste tussenvonnis is aan Pack-It opgedragen te bewijzen “dat op 13 november 2009 tussen partijen is overeengekomen dat zij aan VCT een vergoeding van 14% over het uiteindelijk geïnvesteerd vermogen verschuldigd zou zijn”.
2.2.
Na de in voormeld proces-verbaal van niet gehouden getuigenverhoor genoemde brieven van partijen van 11 november 2014, heeft de rechter in overleg met partijen besloten (nog) niet over te gaan tot het houden van het getuigenverhoor. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door Pack-It omtrent het door haar in voornoemde brief van 11 november 2014 (voor het eerst in de procedure) gedane beroep op dwaling.
2.3.
Pack-It heeft zich thans, los van de vraag wat partijen hebben beoogd met de term “succesvergoeding” in de tussen hen gesloten overeenkomst (waarop de hiervoor bedoelde bewijsopdracht ziet) bij wijze van verweer beroepen op dwaling en op grond daarvan de vernietiging van de overeenkomst ingeroepen. Daarom moet nu eerst het beroep op dwaling worden beoordeeld.
2.4.
Pack-It heeft haar beroep op dwaling in de kern daarop gegrond dat zij bij het aangaan van de overeenkomst met VCT in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de hoogte van het door haar te ontvangen subsidiebedrag enkel zou afhangen van de uiteindelijk werkelijk door haar te plegen investeringen in Vietnam en dat zij de vrijheid zou hebben om een lager bedrag te investeren dan krachtens de (voorlopige) subsidiebeschikking zou worden toegewezen. Zij wist niet dat de EVD ( het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken, belast met de uitvoering van de subsidieregeling) ook na een eerste (voorlopige) subsidiebeschikking eenzijdig het recht had om achteraf de hoogte van de uiteindelijk te verlenen subsidie naar beneden - en zelfs tot nihil - bij te stellen als Pack-It zich niet strikt aan de voorwaarden in de beschikking zou houden. Pas nadat de (voorlopige) beschikking door de EVD was gegeven, dus ruimschoots na het sluiten van de overeenkomst, bleek Pack-It dat de door haar veronderstelde vrijheid er niet was. VCT was daarvan op de hoogte of had daarvan op de hoogte moeten zijn en had Pack-It daarvoor moeten waarschuwen.
2.5.
VCT heeft gemotiveerd betwist dat Pack-It een beroep op dwaling toekomt. Zij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat Pack-It de overeenkomst heeft bevestigd, onder andere bij brieven van 14 december 2010 en 21 december 2012, dus op een moment dat zij ervan op de hoogte was dat zij bij het aangaan van de overeenkomst van verkeerde veronderstellingen was uitgegaan en de overeenkomst vernietigbaar was.
2.6.
Vooropgesteld wordt dat van bevestiging alleen sprake kan zijn als degene die bevestigt wist dat de rechtshandeling vernietigbaar was en hij de opheffing van het gebrek en het definitief geldig worden van de rechtshandeling heeft beoogd, of dat zijn wederpartij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat bevestiging van de vernietigbare rechtshandeling werd beoogd.
In dit geval moet worden aangenomen dat Pack-It omstreeks mei 2010 de beschikking kreeg over de tekst van de voorlopige (concept) beschikking van de EVD en er toen van op de hoogte kwam dat zij bij het aangaan van de overeenkomst van de door haar gestelde verkeerde veronderstellingen was uitgegaan. Aangenomen moet worden dat zij op dat moment ook wist dat de rechtshandeling vernietigbaar was. Een en ander volgt ook uit de stellingen van Pack-It zelf, waar zij stelt dat zij zich, na lezing van de concept beschikking
- met name artikel 1.3 daarvan, waaruit volgt dat de EVD het eenzijdige recht had om aan het einde van de implementatiefase onder omstandigheden het subsidiebedrag naar beneden bij te stellen of zelfs op nul te zetten - “op het verkeerde been gezet” voelde. Na mei 2010 heeft Pack-It bij de EVD om uitstel gevraagd en verkregen om de subsidiebeschikking te tekenen. Reden daarvoor was, blijkens de e-mail van Pack-It aan de EVD (de heer Kok) van 3 juni 2010, de “val van de Euro”, waardoor het niet mogelijk was om een orderpakket te krijgen waarmee de in de concept-subsidiebeschikking genoemde investeringen konden worden gerechtvaardigd. Vervolgens heeft Pack-It bij brief van 14 december 2010 aan VCT geschreven dat zij een positieve ontwikkeling van de US Dollar ten opzichte van de Euro niet ziet en dat het project niet haalbaar lijkt en economisch niet interessant meer voor haar is. Om die reden kan zij zich, zo schrijft Pack-It verder, geen extra kosten in dit project veroorloven. Het door Pack-It met subsidie opzetten van het beoogde project in Vietnam is vervolgens door haar stopgezet. Pack-It heeft de subsidiebeschikking niet ondertekend en zij heeft geen subsidie uitgekeerd gekregen. Bij brief van 21 december 2012 heeft Pack-It aan VCT geschreven, als reactie op een van VCT ontvangen factuur terzake van de in de overeenkomst tussen partijen van 16 november 2009 bedoelde “succesvergoeding”, dat deze factuur niet wordt betaald, met de volgende toelichting:
“Op grond van de tussen partijen tot stand gekomen overeenkomst komt uw bedrijf enkel voor een succesvergoeding in aanmerking wanneer er een subsidie beschikking wordt uitgekeerd aan Pack-It BV, Zoals u bekend, is er nimmer een PSI-subsidie door het Agentschap EVD internationaal verschaft aan mijn cliënte”.
2.7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat Pack-It, nadat zij ervan op de hoogte kwam dat zij de door haar onder 2.4 bedoelde, door haar beoogde, vrijheid niet had, de overeenkomst niet met een beroep op een wilsgebrek (buitengerechtelijk) heeft vernietigd. Ook de door haar op grond van de overeenkomst al aan VCT betaalde € 7.500,-- heeft Pack-It niet ter discussie gesteld. Integendeel, zij heeft aanvankelijk, omdat het project door de val van de Euro niet meer economisch interessant was, gewacht op herstel van de koers van de Euro en nadat bleek dat herstel uitbleef, heeft zij bij voormelde brief van 14 december 2010 aan ECT laten weten dat zij het project in Vietnam om die reden niet wilde doorzetten en geen extra kosten meer in het project wilde steken. Dat Pack-It zich “op het verkeerde been” gezet voelde en dat zij daarom het project niet wilde doorzetten, heeft Pack-It toen en ook nadien niet aan VCT geschreven of op enige andere wijze aan VCT kenbaar gemaakt, ook niet bij gelegenheid van de tussen partijen begin juni 2010 en op 16 november 2010 gehouden besprekingen over de voortgang van het project. Zij heeft zich zelfs geruime tijd later, in de brief van 21 december 2012, nog op het standpunt gesteld dat tussen partijen de op 16 november 2009 gesloten overeenkomst gold. Onder die omstandigheden moet worden geoordeeld dat VCT er op grond van de mededelingen en handelingen van VCT gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij, nadat zij op de hoogte was gekomen van het door haar gestelde wilsgebrek, de rechtshandeling heeft bevestigd. Pack-It komt reeds daarom geen beroep op dwaling toe. Hetgeen overigens door partijen is gesteld kan daarom onbesproken blijven.
2.8.
Nu het beroep op dwaling faalt, zal Pack-It alsnog worden opgedragen te bewijzen hetgeen is neergelegd in het vonnis van 9 juli 2014, zij het dat de in het probandum opgenomen datum “13 november 2009” zal worden gewijzigd in “16 november 2009”, omdat partijen op die datum de overeenkomst met elkaar hebben gesloten.
2.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
draagt Pack-It op te bewijzen dat op 16 november 2009 tussen partijen is overeengekomen dat zij aan VCT een vergoeding van 14% over het uiteindelijk geïnvesteerd vermogen verschuldigd zou zijn,
3.2.
bepaalt dat, voor zover Pack-It dit bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. R.J.J. van Acht in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 april 2015 voor het opgeven door Pack-It van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de woensdagen in de maanden augustus tot en met november 2015, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.4.
verwijst voor het geval Pack-It op die roldatum heeft medegedeeld geen (verder) getuigenbewijs te willen leveren of geen getuigen of verhinderdata heeft opgegeven de zaak naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van Pack-It, waarbij deze desgewenst (nader) schriftelijk bewijs kan leveren,
3.5.
bepaalt dat de partijen alle schriftelijke (bewijs)stukken die zij nog in het geding willen brengen uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor in fotokopie aan de andere partij en aan de rechtbank toegezonden moeten hebben,
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015.
Coll.: ED