ECLI:NL:RBGEL:2015:3656

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2015
Publicatiedatum
8 juni 2015
Zaaknummer
05/820863-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 augustus 2014 betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op de autosnelweg A15 te Echteld, gemeente Neder-Betuwe. De verdachte, bestuurder van een vrachtauto met aanhangwagen, reed met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, terwijl de toegestane snelheid voor vrachtauto's 80 kilometer per uur was. Tijdens het rijden was de verdachte bezig met het draaien van een sigaret, waardoor hij zijn aandacht niet bij het verkeer had. Dit leidde tot een aanrijding met een stilstaande personenauto op de vluchtstrook, waarbij het slachtoffer, genaamd Linnenbank, om het leven kwam.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte grove schuld had aan het ongeval, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte roekeloos en zeer onvoorzichtig was, en dat hij niet voortdurend in staat was om de vereiste handelingen als bestuurder te verrichten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een werkstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verzekering van de verdachte aansprakelijkheid had erkend en voorschotten had uitgekeerd.

De uitspraak benadrukt de ernst van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders, vooral van beroepschauffeurs, om alert en voorzichtig te zijn in het verkeer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat het algemeen belang van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820863-14
Datum zitting : 22 mei 2015
Datum uitspraak : 5 juni 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats], wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman : mr. W.A. Koers, advocaat te Leusden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 te Echteld, gemeente Neder-Betuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de autosnelweg A15, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
- aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid voor vrachtauto's van 80 kilometer per uur, en/of
- zijn aandacht gedurende enige tijd heeft gericht op het draaien van een sigaret en/of
- ( daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
- met het door hem bestuurde motorrijtuig deels over de vluchtstrook heeft gereden, en/of
- een zich op de vluchtstrook bevindende persoon en/of (stilstaande) personenauto niet en/of te laat heeft opgemerkt, en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die zich op de vluchtstrook bevindende persoon en/of personenauto,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 augustus 2014 te Echteld, gemeente Neder-Betuwe, als bestuurder van een voertuig (vrachtauto met aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de snelweg A15,
- aldaar heeft gereden met een snelheid van ongeveer 90 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid voor vrachtauto's van 80 kilometer per uur, en/of
- zijn aandacht gedurende enige tijd heeft gericht op het draaien van een sigaret en/of
- ( daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en/of
- met het door hem bestuurde motorrijtuig deels over de vluchtstrook heeft gereden, en/of
- een zich op de vluchtstrook bevindende persoon en/of (stilstaande) personenauto niet en/of te laat heeft opgemerkt, en/of
- ( vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die zich op de vluchtstrook bevindende persoon en/of personenauto,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 18 augustus 2014 reed verdachte als bestuurder van een vrachtauto met aanhangwagen over de autosnelweg A15 te Echteld, gemeente Neder-Betuwe. Verdachte reed met een hogere snelheid dan de toegestane snelheid voor vrachtauto’s van 80 kilometer per uur. Tijdens het rijden heeft verdachte enige tijd zijn aandacht gericht op het draaien van een sigaret. Op de vluchtstrook stond een personenauto. [slachtoffer] was bezig met een fiets welke achterop de personenauto was bevestigd. Verdachte heeft de personenauto en Linnenbank te laat opgemerkt. Verdachte is tegen de personenauto en Linnenbank gebotst. [2] Linnenbank is als gevolg van het ongeval overleden. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, met dien verstande dat zij de mate van schuld van verdachte kenmerkt als zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het overschrijden van de maximum toegestane snelheid niet de oorzaak van het ongeval is geweest dan wel een verschil voor het slachtoffer heeft gemaakt. Ten aanzien van de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet refereert de raadsvrouw van verdachte zich aan het oordeel van de rechtbank, behalve wanneer de rechtbank het eens is met de officier van justitie en oordeelt dat sprake is van zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam verkeersgedrag. Daarbij merkt de raadsvrouw van verdachte nog op dat de verklaring van de getuige [getuige 1] van het bewijs dient te worden uitgesloten gelet op de wijze waarop de verklaring tot stand is gekomen.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is in zijn algemeenheid vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en voorts naar de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de rechter rijstrook reed en dat hij een sigaretje aan het draaien was. Daarbij leunde hij met beide ellenbogen op het stuur. Verdachte heeft de auto en de persoon op de vluchtstrook van te voren niet gezien. Hij is daarvan geschrokken. Verdachte heeft vervolgens een ruk aan het stuur naar links gegeven. Door de stuurbeweging is de achterzijde van de vrachtauto richting de personenauto gedraaid. Verdachte reed ongeveer 87/88 kilometer per uur omdat daarvoor de gelegenheid was. Verdachte heeft de lichtsignalen die door de getuige [getuige 1] zijn gemaakt, niet gezien. [4]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op de rechter rijstrook een rode vrachtwagen zag rijden. Op de vluchtstrook stond een personenauto. [getuige 2] zag de vrachtwagen langzaam naar rechts sturen en over de lijn tussen de rechter rijstrook en de vluchtstrook heen komen. De vrachtwagen reed over die lijn heen. [getuige 2] zag dat de vrachtwagen ineens een stuurbeweging naar links maakte en zag een lichaam over de straat heen gaan. [5]
De getuige [getuige 1] heeft waargenomen dat hij werd ingehaald door een rood- of bruinachtige vrachtwagen met aanhangwagen. Dit ging stapvoets, omdat zijn snelheid naar schatting van getuige enkel kilometers per uur hoger lag dan zijn eigen snelheid. [getuige 1] zag dat de bestuurder van de vrachtwagen zijn beide ellebogen op het stuurwiel liet rusten, hij met beide handen een smartphone in zijn handen hield en met zijn duimen drukbewegingen maakte op het scherm. Op het moment dat de vrachtwagen voorbij [getuige 1] was gereden bleef hij op de linker rijbaan rijden. [getuige 1] gaf lichtsignalen dat de weg vrij was, maar daar reageerde de bestuurder van de vrachtwagen niet op. [getuige 1] zag, tijdens het inhalen of kort daarna, in de verte een personenauto op de vluchtstrook staan. [getuige 1], zag, toen de vrachtauto voor hem reed, dat de vrachtwagen niet voortdurend rechtdoor reed, maar van rechts naar links begon te slingeren en dat de vrachtwagen twee of drie keer met de rechte zijde over de doorgetrokken streep van de vluchtstrook reed en op een moment zelfs de halve vluchtstrook gebruikte voor hij weer naar links reed. Ondertussen was de afstand tussen hem en de vrachtauto ongeveer 50 tot 80 meter. Hij zag in de verte weer de personenauto. Op enig moment zag [getuige 1] dat de vrachtwagen weer naar rechts begon te rijden en met de rechterzijde van de vrachtwagen over de doorgetrokken streep van de vluchtstrook kwam. Vervolgens zag [getuige 1] dat de vrachtwagen een plotselinge uitwijkmanoeuvre naar links maakte en dat de vrachtwagen naar links uitweek. De aanhangwagen raakte de personenauto aan de linker achterzijde. Het volgende moment zag [getuige 1] een man door de lucht slingeren. [6]
Ten aanzien van de getuigenverklaring van [getuige 1] merkt de rechtbank het volgende op. De verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat de getuige [getuige 1] zijn verklaring in de Duitse taal heeft afgelegd. [verbalisant 1] heeft verklaard de Duitse taal in ruime mate te beheersen en heeft de verklaring in de Nederlandse taal weergegeven. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van gehoor van een getuige en dat de getuige zijn verklaring heeft ondertekend. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om de getuigenverklaring van [getuige 1] van het bewijs uit te sluiten.
In het proces-verbaal van VOA staat voorts het volgende beschreven:
‘Op maandag 18 augustus 2014, omstreeks 10.35 uur, stond de Renault stil op de vluchtstrook van de autosnelweg A15 links, rijrichting Rotterdam en ter hoogte van hm 138.7. De bestuurder van de Renault was, volgens de afgelegde verklaringen, doende om buiten- en aan de linker achterzijde van de Renault een mountainbike, die op de achterzijde van de Renault bevestigd was, door middel van een extra spanbandje aan de Renault te zekeren. Op dat moment naderde uit de zelfde rijrichting de Daf. Deze laatste kwam met de rechterwielen zodanig over de, tussen de vlucht- en rijstrook aangebrachte, doorgetrokken streep dat de Daf met de rechter voorzijde op een afstand tussen de 0.10 en 0.12 meter langs de linkerzijde van de Renault afreed. (Door de verbalisanten is gemeten dat de personenauto met de hoek van de linkervoorzijde op een afstand van 0.92 meter en met de hoek van de linker achterzijde op een afstand van 1.18 meter van het hart van de doorgetrokken lijn stond.) [7] Op het moment dat de voorzijde van de Daf meest waarschijnlijk ter hoogte van de Renault reed (Door de verbalisanten wordt bij de bepaling van de botsplaats- en –posities in de foto’s 21 t/m 29 duidelijk gemaakt hoe de voertuigen zich ongeveer ten opzichte van elkaar bevonden op het moment van het ongeval) [8] , werd door de bestuurder van de Daf een sterke stuurbeweging naar links gemaakt. Hierdoor ontstond er een zodanige hoek tussen de Daf en de Renault dat de rechter achterzijde van de Daf (trekkende voertuig) richting de Renault draaide. Daarbij werd de bestuurder van de Renault tegen de achterzijde van de linkerflank gedrukt en vervolgens in de beweging van de Daf in een beperkte afstand meegenomen (gemangeld). Tegelijkertijd raakte het uiteinde van de deursponning aan de achterzijde van de laadbak het achterwiel van de mountainbike die achterop de Renault bevestigd was. Hierna dan wel tegelijkertijd botste de bestuurder van de Renault met zijn lichaam tegen het spatbord dan wel de ophanging daarvan en werd in de rijrichting van de Daf meegevoerd. Vervolgens schuurde de achterband van de mountainbike langs de onderrijbeveiliging en spatbord van het voorste rechterwiel van het tandemstel van de aanhangwagen. Op dat moment raakten de wielbouten van dit wiel de band en velg van het linkerachterwiel van de Renault waardoor de velgrand van dit wiel deformeerde en de kunststof wieldop deels vernield werd. Vervolgens raakte het rechteruiteinde van de verlichtingsbalk van de aanhangwagen de linkerflank van de Renault en schraapte van de achterzijde naar de voorzijde langs deze flank. Tijdens bovenstaande botsing werd de Renault over een korte afstand in voorwaartse beweging gebracht en gezien de rijrichting met de achterzijde naar rechts gedrukt. Vervolgens werd door de bestuurder van de Daf, bij het terugkomen op rijstrook twee, een zodanig sterke stuurbeweging naar rechts gemaakt, dat het ESP van de Daf een ingreep deed waardoor het rechtervoorwiel van het tandemstel van de aanhangwagen kort afgeremd (geblokkeerd) werd waardoor een blokkeerspoor op rijstrook twee afgetekend werd. De bestuurder werd op enig moment in deze bewegingen van de Daf, van de aanhangwagen op het wegdek geworpen dan wel geslingerd en overleed vrijwel direct aan zijn verwondingen. De bestuurder van de Daf kwam vervolgens met zijn voertuig op de vluchtstrook tot stilstand.’ [9]
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte voorafgaand aan het verkeersongeval zijn aandacht had gericht op het draaien van een sigaret. Daarbij heeft verdachte niet zijn beide handen aan het stuur gehad. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] kan worden afgeleid dat dit enige tijd heeft geduurd. Weliswaar noemt deze getuige dat verdachte met een telefoon is bezig geweest, maar gelet op de verklaring van verdachte waarin hij dezelfde gedragingen omschrijft als getuige [getuige 1] (ellebogen op het stuur, bezig met zijn handen) en verdachte aangeeft dat hij een sigaret aan het draaien was, gaat de rechtbank ervan uit dat wat getuige [getuige 1] heeft gezien feitelijk dit draaien van een sigaret betreft. Volgens deze getuige ging het inhalen door getuige namelijk stapvoets, zag hij tijdens het inhalen dat verdachte zijn ellebogen op het stuur had en bezig was met zijn handen en dat hij na het inhalen ook niet op signalen van getuige reageerde. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte te hard heeft gereden. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat te hard rijden een van de elementen is die van invloed is geweest op het ontstaan van de botsing. Verdachte heeft voorts slingerend gereden, waarbij hij met zijn vrachtwagen gedeeltelijk op de vluchtstrook heeft gereden, terwijl verdachte dat zelf niet eens in de gaten heeft gehad. Door de handelwijze van verdachte heeft verdachte zijn aandacht niet voortdurend bij het verkeer op de weg gehouden. Dit blijkt onder andere uit de omstandigheid dat hij de lichtsignalen van de getuige [getuige 1] niet heeft opgemerkt, dat hij slingerend reed en dat hij de personenauto op de vluchtstrook te laat heeft opgemerkt. Hierdoor is een ongeval met dodelijke afloop veroorzaakt. Verdachte is ernstig tekort geschoten in zijn zorgplicht jegens andere verkeersdeelnemers. Verdachte heeft niet voortdurend de handelingen verricht die van hem als bestuurder werden vereist. De rechtbank weegt daarbij mee dat verdachte een zwaar en groot voertuig bestuurde, waardoor aan te richten schade al snel ernstige vormen kon aannemen. In dit geval heeft zich dat risico helaas ook verwezenlijkt. Verdachte had zich hiervan bewust moeten zijn en hij had daarnaar moeten handelen door aanzienlijk meer voorzichtigheid in acht te nemen.
Het handelen van verdachte merkt de rechtbank aan als zeer onvoorzichtig gedrag waardoor een ernstig gevaar in het leven werd geroepen, doordat verdachte zijn aandacht gedurende langere tijd, wegens het draaien van een sigaret, niet op de weg en het overige verkeer had gericht. Verdachte heeft daarbij te hard gereden en zelfs niet in de gaten gehad dat hij met zijn vrachtwagen met aanhangwagen meermalen gedeeltelijk op de vluchtstrook heeft gereden. Van verdachte mag als beroepschauffeur extra voorzichtigheid en alertheid in het verkeer worden verwacht. Door zijn aandacht niet voortdurend bij het verkeer op de weg te houden en derhalve het slachtoffer en diens personenauto niet tijdig op te merken en niet tijdig te remmen, heeft verdachte in hoge mate onvoorzichtig, onachtzaam, onnadenkend en ondeskundig gehandeld. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden en daarmee ‘grove schuld’ heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op 18 augustus 2014 te Echteld, gemeente Neder-Betuwe, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto met aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de autosnelweg A15 zeer, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte
- aldaar heeft gereden met een hogere snelheid dan de aldaar toegestane snelheid voor vrachtauto's van 80 kilometer per uur, en
- zijn aandacht gedurende enige tijd heeft gericht op het draaien van een sigaret en
- ( daarbij) in onvoldoende mate, op het voor hem gelegen gedeelte van die weg en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en
- ( daarbij) niet voortdurend in staat is geweest de handelingen te verrichten die van hem werden vereist, en
- met het door hem bestuurde motorrijtuig deels over de vluchtstrook heeft gereden, en
- een zich op de vluchtstrook bevindende persoon en/of (stilstaande) personenauto te laat heeft opgemerkt, en
- ( vervolgens) is gebotst tegen, die zich op de vluchtstrook bevindende persoon en personenauto,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft opgemerkt dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor het uitoefenen van zijn werk. Bij een ontzegging van de rijbevoegdheid zoals door de officier van justitie geëist, is ook het gezin van verdachte de dupe omdat verdachte de kostwinner is. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend is, dan verzoekt de raadsvrouw van verdachte om deze ontzegging om te zetten in een geldboete.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 14 april 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft, als bestuurder van een vrachtwagen met aanhangwagen, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De rechtbank rekent dit verdachte, een beroepschauffeur met bijna 30 jaar ervaring, zwaar aan. Verdachte heeft als veroorzaker van het verkeersongeval veel leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Diens vrouw blijft achter met drie hele kleine kinderen die hun vader nooit zullen kennen. Verdachte zal moeten leren leven met het gegeven dat door zijn toedoen iemand om het leven is gekomen.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Hoewel een aan verdachte op te leggen strafrechtelijke sanctie het leed van de familie niet kan wegnemen, is de rechtbank van oordeel dat de nalatigheid van verdachte tot een strafrechtelijke sanctie moet leiden. De rechtbank acht dit ook in het belang van de verkeersveiligheid in het algemeen.
Gelet op de aard en de ernst van het feit acht de rechtbank, naast een werkstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend. Het ontbreken van recidive
ligtten grondslag aan de beslissing van de rechtbank om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. Zij zal verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren opleggen, ten einde de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw onvoldoende voorzichtigheid in het verkeer te betrachten. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte ook de maximale werkstraf opleggen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de ernst van het rijgedrag van verdachte en uit oogpunt van normhandhaving, tevens een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid dient te worden opgelegd. Met deze ontzegging wordt tevens beoogd verdachte ervan te doordringen voortaan in het verkeer de vereiste voorzichtigheid en oplettendheid te betrachten. Gelet op het bewezen verklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Zij acht een ontzegging voor de duur van twee jaren op zijn plaats. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat een onvoorwaardelijke ontzegging grote gevolgen voor verdachte zal hebben omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor de uitoefening van zijn werkzaamheden, dient het algemeen belang van de verkeersveiligheid te prevaleren boven het door de verdediging genoemde persoonlijke belang van verdachte.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.677,92.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De verzekering van verdachte heeft inmiddels aansprakelijkheid erkend en er zijn diverse bedragen als voorschot uitgekeerd. Het is volgens de officier van justitie aannemelijk dat de kosten van de uitvaart daarin zijn meegenomen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Het is aannemelijk dat de kosten door de verzekeraar zullen worden vergoed.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op dit moment niet duidelijk is of de uitgekeerde bedragen ook zien op de gevorderde uitvaartkosten. Om die reden zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde(n) voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het
bewezenverklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
2 (twee) jaren;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde].
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijkin haar vordering;
Dit vonnis is gegeven door mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. E.C. Ruinaard rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juni 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Gelderland-Zuid, district De Waarden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0800 2014080563, gesloten op 28 november 2014 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2015.
3.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse d.d. 14 oktober 2014, p. 46, onder het kopje 7.4 Schouw.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 mei 2015.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], d.d. 18 augustus 2014, p. 124, derde tot en met vijfde alinea.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 21 augustus 2014, p. 130 en 131.
7.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 14 oktober 2014, p. 18, onder het kopje, 2.1.6 Eindepositie voertuig(en).
8.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 14 oktober 2014, p. 26, onder kopje 4.2 Bepaling botsplaats en – botposities en foto’s p. 27 t/m 31.
9.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 14 oktober 2014, p. 44 en 45, onder het kopje 5.2 Oorzaak, toedracht en gevolg.