ECLI:NL:RBGEL:2015:3613

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
4 juni 2015
Zaaknummer
C/05/281806 / KZ ZA 15-108
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslagbesluiten van directeur-bestuurder van stichting wegens strijd met statuten en redelijkheid en billijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], de directeur van een stichting, en de stichting zelf. De voorzieningenrechter heeft de ontslagbesluiten van 1 en 24 april 2015 vernietigd, omdat deze in strijd waren met de statuten van de stichting en de eisen van redelijkheid en billijkheid. De zaak begon toen [eiser] op 1 april 2015 door de Raad van Toezicht (RvT) van de stichting werd ontslagen, zonder dat hij de kans had gekregen om zich te verantwoorden. Dit ontslag werd gevolgd door een tweede besluit op 24 april 2015, waarbij [eiser] opnieuw niet adequaat was gehoord. De voorzieningenrechter oordeelde dat de RvT de statutaire procedures niet had nageleefd, met name de vereiste termijn voor oproeping en het recht op hoor en wederhoor. De voorzieningenrechter heeft [stichting] bevolen om [eiser] binnen 24 uur na betekening van het vonnis toe te laten tot zijn werkplek en hem in staat te stellen zijn taken uit te voeren, tenzij de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt. Daarnaast werd [stichting] veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/281806 / KZ ZA 15-108
Vonnis in kort geding van 2 juni 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats ],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.W.A.M. van Kempen te Utrecht,
tegen
de stichting
[stichting],
gevestigd te [plaats ],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.P.P.D. Rouwet te Doetinchem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [stichting] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de aanhouding op verzoek van partijen
  • het verzoek van 1 mei 2015 van mr. Van Kempen om voortzetting
  • de brief van mr. Van Kempen van 18 mei 2015, inhoudende een wijziging van eis
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [stichting], onder meer behelzende de eis in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 december 2010 is [eiser] in dienst getreden als directeur bij [stichting]. Daarnaast is [eiser] wethouder van de [gemeente]. Op 11 november 2014 heeft hij bij [stichting] een verzoek ingediend tot gedeeltelijke vrijstelling van werkzaamheden in verband met die functie. In de notulen van de bestuursvergadering van 2 december 2014 is opgenomen dat het bestuur van [stichting] op 17 november 2014 onder voorwaarden akkoord is gegaan met het verzoek van [eiser] en
“dat er vertrouwen is in de directeur en zijn gekozen aanpak”.
2.2.
[stichting] is een stichting die als doelstelling heeft (samengevat) de bevordering van het welzijn van de inwoners in de [regio]. Medio december 2014 heeft een structuurwijziging plaatsgevonden. [eiser] is met ingang van 16 december 2014 benoemd als bestuurder (en als zodanig aangewezen als de uit één persoon bestaande Raad van Bestuur) van [stichting]. Daarnaast heeft [stichting] op grond van de statuten een Raad van Toezicht (hierna: RvT).
In de statuten van [stichting] is in artikel 3, lid 9, sub e, het volgende bepaald:
“Een lid van de Raad van Bestuur verliest zijn functie: door zijn ontslag door de Raad van Toezicht;”
In artikel 8 van de statuten is bepaald dat een lid van de Raad van Bestuur door de RvT kan worden geschorst.
In artikel 4, lid 2, van de statuten is als volgt bepaald:
“De bijeenroeping van de vergadering van de Raad van Bestuur vindt schriftelijk plaats. Bij deze bijeenroeping wordt opgegeven op welke dag de vergadering plaatsvindt, wat het aanvangstijdstip van de vergadering is en welke onderwerpen worden behandeld (agenda). De bijeenroeping vindt plaats met inachtneming van een termijn van ten minste zeven dagen, de dag van bijeenroeping en die van de vergadering niet meegerekend. (…)”
In artikel 9, lid 2, van de statuten is het bepaalde in artikel 4, lid 2, van overeenkomstige toepassing verklaard op de RvT en in lid 3 is als volgt bepaald:
“Een besluit van de Raad van Toezicht: (…) tot ontslag van een lid van de Raad van Bestuur (…) wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin alle leden van de Raad van Toezicht aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
De betreffende persoon wordt steeds in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden in een vergadering waarin deze besluiten over hem besproken worden en hij kan zich daarin door een raadsman doen bijstaan. (…)”
2.3.
Op 25 maart 2015 is [eiser] door een aantal leden van de RvT in aanwezigheid van mr. Rouwet bezocht. Daarbij is [eiser] medegedeeld dat hem betaald verlof wordt verleend omdat er volgens de RvT sprake is van onrust onder de medewerkers van [stichting] over zijn functioneren.
2.4.
Op 30 maart 2015 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen een aantal leden van de RvT, mr. Rouwet en [eiser] waarin [eiser] is medegedeeld dat uit gesprekken met medewerkers is gebleken dat het personeel het vertrouwen in hem heeft opgezegd.
2.5.
Bij besluit van 1 april 2015 – ondertekend door de heer Vennevertloo, voorzitter van de RvT – is [eiser] medegedeeld dat gelet op het bepaalde in artikel 3, lid 9, sub e, van de statuten de RvT heeft besloten tot het ontslag van [eiser] als directeur-bestuurder.
2.6.
Begin april 2015 zijn op de site van het Aaltens Nieuws.nl en van de Gelderlander berichten geplaatst over [eiser]. In die berichten is onder meer gemeld dat [eiser] met onmiddellijke ingang op non-actief is gesteld, dat er een onwerkbare situatie bij [stichting] is ontstaan en dat voor het functioneren van [eiser] geen of onvoldoende draagvlak bestaat.
2.7.
Bij brief van 8 april 2015 heeft mr. Van Kempen [stichting] medegedeeld dat [eiser] zich niet met de inhoud van het ontslagbesluit kan verenigen, dat het besluit iedere feitelijke grondslag mist en niet is gemotiveerd. Mr. Van Kempen heeft erop gewezen dat [eiser] niet deugdelijk is gehoord en dat de publicaties voor [eiser] – met name ook door zijn functie als wethouder – buitengewoon diffamerend zijn en [eiser] belang heeft bij volledige rehabilitatie. Mr. Van Kempen heeft verzocht om hem voor 9 april 2015 te bevestigen dat [eiser] zijn functie als bestuurder van [stichting] weer inneemt.
2.8.
Op 21 april 2015 heeft de RvT [eiser] uitgenodigd voor een extra vergadering op 24 april 2015. Daarbij is als agendapunt opgenomen dat het voornemen van de RvT tot ontslag van [eiser] aan de orde zal komen ingevolge de statuten, dat [eiser] zal worden gehoord en dat [eiser] zich kan laten vergezellen door een raadsman.
2.9.
Bij e-mailbericht van 22 april 2015 heeft [eiser] aan de RvT bericht dat hij met verbazing kennis heeft genomen van het bericht van 21 april, dat hij niet zonder advocaat wil verschijnen bij de aangekondigde vergadering en dat zijn advocaat op 24 april 2015 verhinderd is. [eiser] heeft daarnaast onder meer aangevoerd dat het hem volstrekt onduidelijk is waarover hij gehoord zou worden en dat hij streeft naar terugkeer als bestuurder van [stichting].
2.10.
Bij e-mailbericht van 23 april 2015 heeft de RvT [eiser] nogmaals uitgenodigd voor de vergadering van 24 april 2015 en zich op het standpunt gesteld dat de advocaat van [eiser] een kantoorgenoot kan sturen als hij zelf verhinderd is. Daarnaast is uiteengezet dat de RvT heeft besloten de vergadering van 24 april te plannen omdat [eiser] heeft aangevoerd dat het eerdere besluit niet volgens de statuten tot stand is gekomen en de RvT na de vergadering van 24 april 2014 een (hernieuwd) besluit zal nemen.
Als bijlagen zijn aan [eiser] verslagen van medewerkers gestuurd over het functioneren van [eiser] waarin onder meer melding wordt gemaakt van machtsmisbruik door [eiser] en van een vertrouwensbreuk.
2.11.
Op 24 april 2015 heeft de RvT vergaderd. [eiser] is – zoals door hem was aangekondigd – bij die vergadering niet verschenen. De RvT heeft in deze vergadering besloten tot het ontslag van [eiser] in verband met de onwerkbare situatie die is ontstaan binnen [stichting].
2.12.
Bij verzoekschrift van 1 mei 2015 heeft [stichting] een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [eiser] ingediend bij de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. In deze procedure heeft op 20 mei 2015 een zitting plaatsgevonden en heeft de kantonrechter aangekondigd op 3 juni 2015 uitspraak te zullen doen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De voorzieningenrechter begrijpt de vordering van [eiser], na vermeerdering van eis en zoals ook nog toegelicht in het faxbericht van 26 mei 2015 van mr. Van Kempen, aldus dat hij vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de ontslagbesluiten van 1 en 24 april 2015 te vernietigen, althans te schorsen, althans de werking daarvan op te schorten;
II. [stichting] te gebieden om binnen 24 uur na dit vonnis [eiser] toe te laten tot de werkplek en in staat te stellen zijn bestuurs- en directietaken ten volle uit te oefenen;
III. [stichting], in het bijzonder de RvT, te verbieden nadere schorsingsbesluiten in de
ruimste zin des woords die het effect hebben [eiser] niet in staat te stellen zijn werkzaamheden te vervullen, te nemen, alsmede [stichting] te verbieden aan enig besluit van de RvT ter zake uitvoering te geven;
IV. [stichting] te gebieden te bewerkstelligen dat de benoemde (interim-)bestuurder [naam] met onmiddellijke ingang wordt ontslagen en als bestuurder wordt uitgeschreven uit het handelsregister;
V. [stichting] te gebieden om binnen 24 uur na dit vonnis een bericht te doen uitgaan binnen de gehele organisatie van [stichting] alsmede een persbericht met de volgende inhoud:
‘De Raad van Toezicht van [stichting] betreurt de berichtgeving omtrent haar bestuurder en directeur. De gekozen formulering heeft kennelijk tot vragen en onjuiste suggesties geleid over de redenen daarvan. Bij deze wil de Raad van Toezicht benadrukken dat de achtergrond van deze maatregel niet was gelegen in enig verwijtbaar handelen van de kant van de heer [eiser] en benadrukt dat van enig disfunctioneren geen sprake is.’
VI. Althans een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
VII. Een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat [stichting] in gebreke zal zijn geheel of gedeeltelijk gevolg te geven aan het in deze te wijzen vonnis;
en [stichting] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen samengevat ten grondslag dat de ontslagbesluiten van 1 en 24 april 2015 in strijd met de statuten en de redelijkheid en billijkheid van 2:8 BW zijn genomen. Voor de vergadering van 1 april 2015 is [eiser] niet opgeroepen en dus niet in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen tot ontslag en was hem niets bekend over de achtergronden van de ontslaggronden. Voor de vergadering van 24 april 2015 is [eiser] wel opgeroepen om te worden gehoord maar de daarbij gehanteerde termijn van 3 dagen is onredelijk kort en in strijd met de in de statuten bepaalde termijn van 7 dagen. Dat [eiser] niet op de vergadering van 24 april kon komen omdat zijn raadsman hem – op die korte termijn – niet kon vergezellen dient voor risico van [stichting] te komen. [eiser] vraagt zich daarnaast af hoe serieus het recht op hoor en wederhoor was omdat er verschillende signalen waren die erop wijzen dat de RvT niet de intentie had terug te komen op het besluit van 1 april 2015. [eiser] stelt dan ook dat de ontslagbesluiten vernietigbaar zijn en dat hij er belang bij heeft zo snel mogelijk op zijn werkplek terug te keren. [eiser] betwist dat sprake is van een onwerkbare situatie en/of een vertrouwensbreuk.
3.3.
[stichting] voert samengevat ten verwere aan dat de ontslagbesluiten – in elk geval het besluit van 24 april 2015 – op formeel juiste wijze zijn genomen. [eiser] is opgeroepen om te worden gehoord over het ontslagbesluit. Dat [eiser] heeft besloten geen gebruik te maken van de mogelijkheid zijn standpunt toe te lichten door niet te verschijnen bij de vergadering van 24 april 2015 dient volgens [stichting] voor zijn eigen risico te komen en doet niet aan af aan de geldigheid van het besluit. Overigens stelt [stichting] dat de RvT niet anders kon omdat door de handelwijze van [eiser] een onwerkbare situatie was ontstaan.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[stichting] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te gebieden de bedrijfseigendommen van [stichting] (laptop, bankpas, sleutels gebouw [stichting]) binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan [stichting] te overhandigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [eiser] in gebreke zal zijn geheel of gedeeltelijk gevolg te geven aan dit vonnis met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
4.2.
[eiser] voert ten verwere aan hetgeen hij in conventie aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Gebleken is dat de RvT twee keer (op 1 en op 24 april 2015) een besluit heeft genomen om [eiser] te ontslaan. Niet is gebleken dat het besluit van 1 april 2015 op enig moment is ingetrokken. De voorzieningenrechter zal daarom beide ontslagbesluiten beoordelen.
5.2.
Uitgangspunt is dat de RvT [eiser] op grond van de statuten te allen tijde kan ontslaan. Beoordeeld dient te worden of de ontslagbesluiten van 1 en 24 april 2015 vernietigbaar zijn op grond van strijd met de statuten of met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 jo 2:15 BW. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat – zoals ook door [eiser] is gesteld – in geval van een stichting als in het onderhavige geval de organen de statuten onverkort dienen na te leven en dat zij (bij gebrek aan controlerende aandeelhouders of leden) een grote eigen verantwoordelijkheid hebben.
5.3.
Ingevolge artikel 9, lid 2, jo 4, lid 2, van de statuten dient een bestuurder in de gelegenheid te worden gesteld zich te verantwoorden in de vergadering van de RvT waarin zijn ontslagbesluit wordt besproken. Daarbij heeft bovendien op grond van vaste jurisprudentie te gelden dat een besluit om een bestuurder van een rechtspersoon te ontslaan, dat is genomen zonder de bestuurder daaraan voorafgaand over dat besluit te horen, in strijd is met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW.
5.4.
Gelet op de stellingen van partijen en de overgelegde stukken is [eiser] voor het besluit van 1 april 2015 niet gehoord over het voorgenomen ontslagbesluit. Weliswaar heeft een afvaardiging van de RvT, vergezeld door mr. Rouwet op 25 en 30 maart 2015 gesprekken gevoerd met [eiser] over onrust bij het personeel maar [eiser] is tijdens die gesprekken slechts (mondeling) geïnformeerd over verklaringen van medewerkers en nergens is uit op te maken dat het ontslag van [eiser] tijdens die gesprekken ter sprake is gekomen. Deze gesprekken zijn niet aan te merken als een vergadering van de RvT waarin [eiser] zich heeft kunnen uitlaten over een voorgenomen ontslagbesluit. De conclusie is dan ook dat [eiser] niet is gehoord over het besluit van 1 april 2015 en dat het besluit om die reden in strijd met de statuten en de redelijkheid en billijkheid is genomen.
5.5.
[stichting] heeft zich op het standpunt gesteld dat voor zover het besluit van 1 april 2015 niet aan de formele vereisten voldoet, het besluit van 24 april 2015 wél aan die vereisten voldoet. De voorzieningenrechter overweegt over dit besluit als volgt.
Voorafgaand aan het besluit van 24 april 2015 is [eiser] bij e-mailbericht van 21 (en 23) april 2015 wél uitgenodigd om bij de vergadering van 24 april 2015 aanwezig te zijn waarbij is aangekondigd dat in die vergadering het voornemen tot zijn ontslag aan de orde zou komen. De voorzieningenrechter constateert dat bij die uitnodiging een kortere termijn in acht is genomen dan de in de statuten voorgeschreven termijn van 7 dagen. De zonder nadere uitleg verkorte termijn van 3 dagen acht de voorzieningenrechter te kort. Dat geldt temeer nu [eiser] pas eind maart 2015 op de hoogte werd gesteld van onrust onder medewerkers en hem daarvóór geen signalen hadden bereikt waaruit hij had kunnen en/of moeten begrijpen dat die onrust er was. Opmerkelijk is in dit verband dat uit de notulen van de bestuursvergadering van 2 december 2014 blijkt
“dat er vertrouwen is in de directeur en zijn gekozen aanpak”. Daarnaast heeft [eiser] pas op 23 april 2015 stukken van [stichting] ontvangen ter onderbouwing van het besluit. Ten slotte wordt in aanmerking genomen dat de advocaat van [eiser] op 24 april 2015 verhinderd was, dat [eiser] op 22 april 2015 aan [stichting] heeft gemeld dat hij om die reden niet op de vergadering zou verschijnen maar dat dit voor (de RvT van) [stichting] geen reden is geweest om de vergadering uit te stellen. Met name ook de korte uitnodigingstermijn die [stichting] in acht heeft genomen, maakt dat het risico dat de advocaat van [eiser] verhinderd was – en [eiser] om die reden niet zou komen – voor rekening van [stichting] dient te komen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld zich deugdelijk te verantwoorden in de vergadering waarin zijn ontslagbesluit werd besproken.
Bovendien kan de stelling van [stichting] dat [eiser] in de vergadering van 24 april 2015 alsnog in de gelegenheid werd gesteld om over het voorgenomen ontslagbesluit moeilijk serieus worden genomen. Dat blijkt uit de omstandigheid dat er in feite geen sprake was van een “voorgenomen” besluit aangezien er op 1 april 2015 reeds een ontslagbesluit was genomen. Daarnaast heeft [stichting] ter zitting verklaard dat zij niet anders kon dan [eiser] ontslaan.
5.6.
Het voorgaande brengt met zich dat de ontslagbesluiten in strijd met de statuten en met de eisen van redelijkheid en billijkheid zijn genomen en dat de besluiten om die reden dienen te worden vernietigd en het onder I gevorderde toewijsbaar is.
5.7.
Uit toewijzing van het onder I gevorderde vloeit in beginsel voort dat [stichting] verplicht is om [eiser] toe te laten tot de werkplek en in staat te stellen zijn bestuurs- en directietaken uit te oefenen.
Tussen partijen wordt heden een beschikking gegeven op het verzoek van [stichting] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende belang bij zijn vordering om [stichting] te verplichten hem toe te laten tot de werkplek indien de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt op een korte termijn en [stichting] geen gebruik maakt van de mogelijkheid het ontbindingsverzoek in te trekken, zodat deze vordering slechts wordt toegewezen als volgt.
Dezelfde voorwaarde geldt voor toewijzing van de vordering onder IV om [stichting] te gebieden te bewerkstelligen dat [naam] wordt ontslagen.
5.8.
De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen. Aan de te verbeuren dwangsommen zal een maximum worden verbonden. Dit laat onverlet dat bij voortgaande overtreding van dit vonnis oplegging van hernieuwde dwangsommen kan worden gevorderd.
5.9.
De vordering onder III om [stichting] en/of de RvT te verbieden nadere schorsingsbesluiten te nemen, zal worden afgewezen. De RvT heeft op grond van de statuten de bevoegdheid om [eiser] te schorsen. Die bevoegdheid kan niet in zijn algemeenheid van de RvT worden afgenomen.
5.10.
De vordering onder V, inhoudende een gebod aan [stichting] om een bericht te doen uitgaan binnen de organisatie van [stichting] en richting de pers zal eveneens worden afgewezen. De voorzieningenrechter kan niet beoordelen of het bericht, zoals door [eiser] geredigeerd, juist is. Onduidelijk is wat het waarheidsgehalte is van de door [stichting] overgelegde verklaringen van medewerkers. Evenmin is duidelijk of sprake is geweest van enig verwijtbaar handelen en/of disfunctioneren door [eiser]. Die onduidelijkheden maken dat de voorzieningenrechter [stichting] niet kan verplichten een verklaring als gevorderd te doen uitgaan. Overigens is de vraag of [eiser] nog belang heeft bij zo’n persbericht nu niet is gebleken van recente berichten in de media over de situatie.
5.11.
[stichting] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 107,49
- griffierecht 285,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.208,49

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
[stichting] heeft aan haar reconventionele vordering ten grondslag gelegd dat zij belang heeft bij teruggave door [eiser] van haar eigendommen nu het ontslagbesluit voor ligt. Ter zitting heeft mr. Rouwet verklaard dat de bankpas al is teruggeven door [eiser] en de vordering voor dat gedeelte komt te vervallen. Het door [stichting] gevorderde begrijpt de voorzieningenrechter als een voorwaardelijke vordering voor het geval de ontslagbesluiten van [eiser] in stand blijven. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen en wordt beslist, is deze vordering slechts toewijsbaar voor zover de kantonrechter de arbeidsovereenkomst op korte termijn ontbindt en [stichting] geen gebruik maakt van de mogelijkheid het ontbindingsverzoek in te trekken.
6.2.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en aan de verbeurde dwangsommen zal een maximum worden verbonden.
6.3.
In de omstandigheden van het geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten in reconventie te compenseren als hierna volgend.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
vernietigt de ontslagbesluiten van 1 april 2015 en 24 april 2015;
7.2.
gebiedt [stichting] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis [eiser] toe te laten tot de werkplek en in staat te stellen zijn bestuurs- en directietaken ten volle uit te oefenen tenzij de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [stichting] ontbindt en die ontbinding in stand blijft;
7.3.
gebiedt [stichting] te bewerkstelligen dat na betekening van dit vonnis de benoemde bestuurder [naam] wordt ontslagen en als bestuurder wordt uitgeschreven uit het handelsregister tenzij de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [stichting] ontbindt en die ontbinding in stand blijft;
7.4.
veroordeelt [stichting] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 7.2 of 7.3 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot in totaal een maximum van € 20.000,00 is bereikt;
7.5.
veroordeelt [stichting] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.208,49;
7.6.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.8.
gebiedt [eiser] de bedrijfseigendommen van [stichting], zijnde een laptop en de sleutels van het gebouw waar [stichting] is gevestigd, aan [stichting] te overhandigen binnen 24 uur nadat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden én de kantonrechter de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [stichting] ontbindt en die ontbinding in stand blijft;
7.9.
veroordeelt [eiser] om aan [stichting] een dwangsom te betalen van € 50,00 per dag dat hij niet aan de in 7.8 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.500,00 is bereikt;
7.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.11.
wijst het anders of meer gevorderde af;
7.12.
compenseert de kosten in reconventie aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
jo/vr